• No results found

Hoofdstuk IV Paramaribo rond de 21 ste eeuw

4.1 Structuur van de economie

4.1.1 Rond de 21ste eeuw

De regering-Wijdenbosch (1996-2000) stortte Suriname in een economische crisis omdat zij te veel geld uitgaf. Het begrotingstekort werd volledig mone- tair gefinancierd met als gevolg een enorme inflatie, het omhoog jagen van de wisselkoers, stagnatie in de economische groei en een toename van het financieringstekort. Terecht kreeg deze regering van het IMF dan ook een brevet van onvermogen. In mei 1999 gingen naar schatting tussen de vijftig- tot zeventigduizend burgers de straat op om te protesteren tegen het wanbe- leid van de regering. Deze ontevredenheid was onder meer het gevolg van geruchten van grote omkoopschandalen en corruptie. Toen weinig anders overbleef, schreef president Wijdenbosch vervroegde verkiezingen uit die door de partijen van het Nieuw Front werden gewonnen. Het Nieuw Front, dit keer samengesteld uit NPS, VHP, Pertajah Luhur en de kleine vakbonds- partij SPA, kreeg in het parlement een ruime meerderheid. Voorts kreeg Ronald Venetiaan al bij de verkiezing in de Nationale Assemblee de noodza- kelijke tweederde meerderheid voor het presidentschap.

De regering-Venetiaan II had de zware taak Suriname in sociaal-economisch opzicht uit een diep dal te trekken. Zij bracht meer economische en monetai- re stabiliteit. De regering introduceerde met succes een nieuwe munt, de Surinaamse dollar. Sinds de introductie is deze redelijk stabiel gebleven. Het begrotingstekort ligt sinds 2005 onder de drie procent en de inflatie onder de tien. De kritiek op deze regering ligt dan ook veelal op het sociaal, juridisch en politiek vlak. Tijdens de verkiezingen in 2000 had het Nieuw Front be- loofd het verouderde politieke systeem aan te pakken en de grondwet te herzien. Eenmaal aan de macht is hiervan weinig terechtgekomen. Ook de belofte om van corruptie verdachte personen uit de regeringsperiode Wij- denbosch te vervolgen, is nauwelijks ingelost. Er is geen sanering van het overheidsapparaat uitgevoerd en de problemen die bestaan bij de rechterlijke macht, onderwijs en gezondheidszorg zijn in 2005 nog niet opgelost. Boven-

[- 73 -]

dien kreeg president Venetiaan aan het einde van deze regeerperiode (2005) te maken met corruptieschandalen op verschillende ministeries, waarbij de minister van Openbare Werken strafrechtelijk is vervolgd. Ronald Venetiaan had verder beloofd dat de personen die bij de Decembermoorden betrokken waren, voor de rechter zouden worden gebracht. In 2003 werd het juridisch vooronderzoek gestart en zijn er veel getuigenissen vastgelegd. Het straf[proces naar de Decembermoorden is gestart in 2007.

In vergelijking met de groeicijfers uit de Caribische subregio blijkt dat de Surinaamse economie over de periode 1991-1996 gemiddeld lager heeft ge- scoord dan de overige Caribische landen. De economische groei in de jaren tachtig daarentegen was hoger dan de gemiddelde groei van de landen in de Caribische regio. Wordt deze groei in de jaren negentig vergeleken met alle landen in Latijns-Amerika en de Caraïben, dan blijkt Suriname zeer slecht te scoren: van de 32 landen behoort Suriname samen met Jamaica, Antigua, Barbados, Haïti en Cuba tot de groep die een gemiddelde economische groei noteert van minder dan 1 procent (ECLAC 1997: II-57). De verandering van het BBP per inwoner over de periode 1980-1996 is voor Suriname vergele- ken met de andere landen in de Caribische subregio het grootst in negatieve zin: een afname van 30 procent, terwijl de meeste landen in deze subregio een toename kunnen laten zien (ibid.: II-59). Ook het Algemeen Bureau voor de Statistiek (1997) laat voor de periode 1990-1995 over het reëel nationaal inkomen per inwoner een duidelijke afname zien. Genoegzaam bekend zeg- gen het BBP en het BNP weinig over de verdeling van de inkomens over de strata van de bevolking, een betrouwbare maat hiervoor is de Gini- coëfficient In de periode 1990-1994 laat Suriname een toename van deze coëfficiënt zien van 0,42 naar 0,54 ten nadele van de allerarmste bevolkings- groepen (Jacobs 2000).

Zoals veel landen in de wereld heeft ook Suriname de laatste twee decennia van de vorige eeuw te lijden gehad van de wereldwijde economische recessie. Op macro-economische schaal vindt dit zijn weerslag in de jaarlijkse econo- mische groei, uitgedrukt in een toe- of afname van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Sinds 2003 zijn er duidelijke verbeteringen zichtbaar. De Power Purchase Parity (PPP)26 laat voor een aantal Zuid-Amerikaanse en

Caribische landen in dat jaar het volgende zien: Suriname 6,552; Guyana 4,230; Trinidad 10,766; Venezuela 4,919 en Brazilië 7,790. Een gemiddelde van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied is 7,404. Aan de hand van deze cijfers kan worden gesteld dat het cijfer voor Suriname ongeveer even hoog is als dat van het Caribisch gebied als geheel (Human Development Report 2005).

Op micro-economische schaal is het effect van armoede terug te vinden in het verloop van de prijsinflatie en de daaruit berekende prijsindexcijfers voor

[- 74 -]

gezinsconsumptie. In de periode 1980-1997 is er sprake van een zeer sterke toename van de prijsindexcijfers door de hyperinflatie vanaf 1992: ten op- zichte van 1980 zijn de prijzen voor gezinsconsumptiegoederen in 1997 on- geveer 250 maal hoger geworden. Ook het reële inkomen is in de periode 1985-1992 gestaag afgenomen, met uitzondering van 1989. Tijdens de rege- ring-Venetiaan I (1991-1996) is sprake van een verslechterde economische situatie voor Surinaamse burgers door de hyperinflatie. Deze lijkt bij aanvang van de regering-Wijdenbosch (1996) te keren, maar deze regering beëindigt in het najaar van 1996 het Structureel Aanpassings Programma (SAP) met de Wereld Bank. Onder het argument dat het SAP teveel armoede zou veroor- zaken wordt de overeenkomst beëindigd met als gevolg het inklappen van de belastinginkomsten voor de regering. Tevens bevriest Nederland in deze periode de ontwikkelingsgelden uit onvrede over het gevoerde beleid (Bud- dingh 1999).

Volgens berekeningen van het Surinaamse Ministerie van Arbeid is de for- mele arbeid over de periode 1988-1993 voor het aantal werkzame vrouwen (exclusief huisvrouwen en informeel werkende vrouwen) gestegen tot 32 procent. Voor veel Surinaamse vrouwenorganisaties is dit percentage onge- loofwaardig laag. Geschat wordt dat het aantal vrouwen dat alleen al infor- meel werkt, meer dan 50 procent bedraagt (Kromhout 1995: 68; Verrest 2007: 81 e.v.). Terecht concludeert Mayke Kromhout dan ook dat er een verband bestaat tussen de economische crisis en de toegenomen participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Het Algemeen Bureau voor de Statistiek geeft verder aan dat het aantal medewerkers van kleine bedrijven (minder dan tien medewerkers) is afgenomen in de periode 1990-1995, waarmee te- vens kan worden aangenomen dat er een toename van instroom is in de informele sector.