• No results found

Een rode maan zit ik hier aan te staren. 't Is zeven uur. Waar moet ik ook naar toe? Ik strijk me even langs mijn voorste haren. Bij rode maan voel ik me niet zo moe,

al voel ik niets van morgen, noch goed of kwaad en ben ik zonder tijd, gebrek of overdaad.

Schuldvraag

Nu ben ik een dier, dat naar zijn schaduw oogt en dan naar 't licht en in zich neemt het waar te zijn op aarde, onrustig en met haar aan hoofd en armen, benen en gezoogd. Maar op dat hoofd staat wel een vilten hoed en die gaat mee, wanneer het hoofd zich roert om naar de zon te kunnen kijken als vervoerd en het die zon toch controleren moet. Daar is de schuld, dat ik hier zo moet staan, ik, die de zon zo gaarne rond zie gaan.

Spanning

Ik sta zo traag voor de dauw de planten aan te staren en zie in iedere vrouw van al die grijze blaren, dat wat mij niet bevrijdt van al die valse rust. Ik heb toch ook nog bloed en zin voor zachte spot.

Ik geloof, dat ik iets breken moet, al is het een vaas van God.

Stilleven

Dat is een spiegel en dit ben ik, glas en vlees van het ogenblik. Ik ga er bloemen en kaarsen bij zetten en om het recht een boek met wetten. Dan een likeur en ik erken,

dat ik zo langzaam een stilleven ben.

Tournee

De eeuwigheid op aarde staat nog op het veld. Het is een korenmijt en menig 't brood, dat mijn verbeelding er in acht en telt tussen het morgen- en het avondrood. Want ik moet treden die ronde door, van dat het licht komt tot het ondergaat en al wat ik er buiten zie en hoor, hang ik, als kindren kersen, om een oor of stop het in de zakken van 't gewaad, waarin ik trap, maar altijd door.

En 's nachts komt er een wagen en een hand wuift langs mijn ogen en van binnen word ik blauw en zwart en weg is mijn verstand; tot ik word wakker en het vindt te kort. Dan sta ik op en keer mij om

en zie, dat ik weer uit een kinderwagen kom.

Transitie

Wij zijn een manier om elkander te zien van uit ons vleeskleurig hoofd.

Ik schouw over de ogen en onder de neus het paradijs zo beloofd.

Goeden morgen, mantel! Goeden middag, costuum!

Trillingen

Nog ben ik in de natuurlijke grootte geboren en nog sta ik voor de piano als een kind,

dat meer van het wezen van de muziek kan horen, dan wie haar verder ondervindt.

Met vormen en kleuren te duiden, wat er trilt door 't rood-binnenste van mij en verrilt langs mijn haar uit mijn huid, dat is voorbij.

Nu komen er nog de woorden, maar ook deze boetseren de mens en ik luister al lang naar accoorden, die liggen liefst buiten zijn grens.

Verduistering

Het duister sluit zich om mijn hand en om de bomen

en even tast ik naar mijn verstand, om 't weer nabij te komen.

Ik weer me en loop naar ergens, naar een licht en zoek naar deuren,

om me uit dit duisterend vergezicht te scheuren.

Is alles nog in orde?

Het duister sluit zich tussen haar en nek. Het is een troost! Als ik soms mocht verworden, raak ik het eerst van boven gek.

Vergaan

Een rose bloem gaat over in de nacht met al de groenen, die er rond haar leven. Ik heb zo vaak de overgang gewacht, me in zulk een staat vergetelheid te geven. Dat is mij niet vergund. Ik mag wel dolen, maar staande moet ik slapen of ik wil of niet en dromen, dat 't zo is bevolen door God. Maar ik weet beter. God is stil. Ik luister veel en heb Hem nooit gehoord. De wind loopt door 't verwelken op de bomen. Het is de mens, die steeds de mensen stoort, als zij de stem van God ooit horen komen.

Vervreemding

Ik werd van ver en alle dagen word ik maar van verder en bekijk de muren.

Hoe lang zal mij dat verder worden blijven duren? Hoe kan ik nog intenser naar de stenen turen? Ik kan er toch niet binnen gaan!

Daar schijnt de zon en nu kom ik weer aan, ik keer terug, voel me in mijn kleren staan, maar weer omzijgt die leegte me en nauw weet ik verder weg me, dan waar ik alleen vergeet.

Visioen

Op alles staat niets en in deze gemene vlakte ben ik plots neergezet.

Ik heb geen kleren meer, alleen een zwakte ligt onder me en dan nog niet eens als bed. Daar komt iets aangedreven door de wind. Het lijkt wel een ding van dansende kruisjes. Ik ruik opeens de reuk van het miskende kind en langs mij snort een lege zak beschuit met muisjes.

Voorjaar

De kraaien zitten in het nieuwe groen en héél de dampkring spant zich op de concentratie van hun naarstig doen naar de principes van hun vogelkop. Ook ik ga altijd in een zwart gewaad. Ik draag een zwarte das en rond mijn hoed een lint zo zwart als hij. Mijn grijs gelaat staat bij dat donker niet steeds even goed. Ook ik zoek nieuw groen en de bloemen al, die zich ontfronsen uit het nieuwe kruid, maar mij drukt toch die dampkring en ik zal nu niet geloven, dat hij mij omsluit. Ik wil toch verder dan dit aardse land, nu ik het leven gaf, wat 't leven vroeg. Ik houd mijn ziel al op mijn werpende hand en hup! Zij blijft, ze is nog niet licht genoeg.

Zoeker

Daar buiten hupplen de wij-zijn-in-mussen tussen het bruin van de tuin en het wit van de sneeuw. Hier binnen zit ik-ben-in-een-mens en tussen mijn schriften en boeken.

Ik ben naar een zingende boom aan 't zoeken. De winter was streng en de lente wordt laat. Ik ga naar de piano en sla een toon.

Dit is al de zingende stam, die staat. En de rest? Eén toon is altijd schoon.

Maar heb ik toch niet naar iets anders gezocht? Iets dat niet mocht?

Pacific

1946

‘J'ai toujours aimé passionnément les locomotives; pour moi, ce sont des

êtres vivants et je les aime comme d'autres aiment les femmes ou les