• No results found

Robert, die strak en zonder uitdrukking op het gezicht naar buiten tuurde, keek verstrooid op, glimlachte flauwtjes en verontschuldigde zich zwak met

In document Mathias Kemp, De felle novene · dbnl (pagina 31-35)

Aan verleidingen tot hoogmoed ontbrak het den smidszoon van het Utrechtsche heidedorpje Hoppeveld allerminst. Daar zorgden op de eerste plaats de vrouwen

P. Robert, die strak en zonder uitdrukking op het gezicht naar buiten tuurde, keek verstrooid op, glimlachte flauwtjes en verontschuldigde zich zwak met

een vaag: ‘ach ja, dat kan men soms hebben. Ik voel me wat onwaardig en zoo

onzeker.’

- Niet te veel aan het verleden denken, bemoedigde P. Herman. Het voorbeeld van

Sint Paulus, die eenmaal Saulus was, voor oogen houden. En niet vergeten, dat een

ex-kapitein niet zoo gauw retireert.

- Ik geloof, zoowaar, dat hij met een lichter hart indertijd den Tiendaagschen

Veldtocht ingegaan is, dan dat hij nu naar Torenen rijdt, giste P. Thomas. - Het zal

toch niet zijn eerste sermoen zijn, grommelde P. Martinus, die weer slaperig werd

van het geschommel in het rijtuig.

- Inderdaad, over de heilige plankenkoorts, over de kuip-zenuwen ben ik vlot

heengekomen, maar met Torenen is het wat anders. Ik heb daar in garnizoen

gelegen...

- Moeten we aan Manon Lescaut denken? plaagde P. Medardus, die als ingeborene

van het dorpje Rutten met wat meer vrijmoedigheid persoonlijke verhoudingen durfde

aanroeren.

- Ssst., suste de overste. Dat is toch al tien jaar geleden. We hebben nog eens

voorzichtig geïnformeerd; veel kans oude, minder gewenschte relaties te ontmoeten

bestaat er niet.

- Ik stel me onder de hoede van den heiligen Augustinus, verzuchtte P. Robert.

Een licht schaamrood steeg hem naar het hoofd. Hij moest terugdenken aan het

verleden, dat hem maar niet wilde loslaten, aan zijn dolle jaren in de wereld. Hij zag

zichzelf weer als luitenant der roode huzaren, als ‘lion de la jeunesse’

...als Don Juan. En hij betrapte zich erop, dat hij zich voorstelde hoe hij, nu in de

veertig, nog effect zou maken in militair tenue. Op wie in het bijzonder? spotte een

duiveltje in de afgronden van zijn hart. Dan glimlachte hij berustend. Deze bekoringen

beteekenden penitentie voor zijn vele jeugdzonden. Maar toch, hij had wel opgemerkt

dat vooral de dames uit hoogere kringen, die iets van zijn bekeering vernomen hadden,

zich onder zijn gehoor verdrongen. Tja, hij was ook nog, de zware jaren als luitenant

ten spijt, een gave verschijning gebleven, een donker, wat Spaansch type... Zeeuw

met Sinjorenbloed. Soms passeerde hij wel, in een of ander salon, een spiegel, en

dan moest hij, zijn hartstochtelijken wil tot nederigheid en versterving kon het niet

verhinderen, waarnemen dat hij... Ach, ach; die ijdelheid! Haastig haalde hij een

‘Imitatio’ uit zijn zak en begon in een hoofdstuk over de vergankelijkheid van macht

en schoonheid, van gezondheid en roem te lezen.

Zijn gedachten bleven er moeilijk bij. Een oude Fransche romance begon in zijn

brein te zingen: ‘Mais on revient toujours à ses premiers amours’. Dan dwong hij

zich te denken aan het zalig afsterven van zijn moeder en hoe hem toen de genade

God's overweldigde, hoe hij toen beloofde aan zijn lichtzinnig en soms zwaarzondig

leven 'n einde te maken. Hield hij niet, trouw en dapper, die heilige gelofte? Maar

P. Thomas had het toch zeker gemakkelijker.

Vermoedelijk wel. P. Thomas was zeker de oudste van deze missie-ploeg der

Concilianten, ofschoon ook

nog maar voor in de vijftig. Een verdroogd, mopperig type, uiterlijk wat streng en

bruusk, maar toch niet zonder humor, een ‘stijve Hollander’ met verholen oolijkheid

en een hart van goud. Een rechtvaardig man, die - zelf van huis-uit zeer gefortuneerd

en van adellijke afkomst - voor de grooten der aarde niet boog en die zich niet ontzag,

op huisbezoek in de buurten der armen, felle critiek uit te oefenen op de rijken, die

zich vet mesten met het bloed der armen. Zijn franke taal had al aanleiding tot klachten

gegeven, maar P. Thomas stond, bij alle kloosterlijke gehoorzaamheid, op zijn stuk

ook tegenover provinciaal of deken en zelfs met den bisschop had hij eenmaal

diplomatiek-scherpe woorden gewisseld over de plichten van Kerk en clerus. Zijn

invloed op de arbeiders begon groot te worden en ook gestudeerden, die dweepten

met Saint-Simon en afkeerig waren van ieder clericaal regime, hadden graag met

hem te doen. Werden aan P. Robert bij voorkeur de sermoenen over berouw en biecht

toevertrouwd, P. Thomas preekte gewoonlijk over rechtvaardigheid en oordeel. Zijn

oratorisch talent kenmerkte zich niet door het overweldigende van P. Herman - zijn

taal naderde eer het droge en dorre - maar iedereen werd getroffen door de scherpe

kracht van zijn woord. ‘Zalig zijn zij die dorsten naar rechtvaardigheid’, had zijn

superieur eens omtrent hem opgemerkt.

P. Medardus, specialist in de Hemelsche glorie, leek wel een merkwaardige

tegenstelling van zijn strengen confrater. Geen natuur voor de orde der

ten, eer een verdwaalde zoon van St. Franciscus. Iemand die het leven van den

zonnigen kant bezag. Na een zorgelooze, vroolijke, doch evenzeer onberispelijke

jeugd was hij, gedreven door liefde tot het heil der zielen, in een kloosterorde getreden,

in die der Concilianten min of meer toevallig, omdat een oom van moederszijde,

overste van een klooster in Zuid-Brabant, hem ertoe overhaalde. Met zijn alles

overwinnende gemoedelijkheid had hij zich aan de wat rigoristische psyche der

Verzoeners weten aan te passen. Zijn oversten maakten 't hem ook niet lastig. Eigenlijk

gold hij zoowat als het bedorven kind der communauteit. Wanneer hij zich grapjes

of anecdoten veroorloofde, die bij anderen tot een bedenkelijk fronsen der

wenkbrauwen zouden hebben geleid, of tot een waarschuwend kuchen, lachte men

In document Mathias Kemp, De felle novene · dbnl (pagina 31-35)