• No results found

1995 2020 2030 Natuur &

5 Eisen vanuit de land en tuinbouw

5.5 Het Rivierengebied

het nul-scenario: de eisen

In het nul-scenario verdwijnt de akkerbouw nagenoeg geheel uit deze regio. De melkveehouderij daalt met bijna een vijfde maar blijft de grootste gebruiker. Wel wordt een kwart van deze melkveehouderij in 2030 extensief in plaats van intensief bedreven. De permanente teelten in de Betuwe behouden hun arealen.

De permanente teelten stellen de meeste eisen aan het waterbeheer in deze regio. Tot de permanente teelten worden de boomkwekerijen (inclusief sierteelten) en fruitteelt gerekend. Onderscheid kan worden gemaakt in teelten in de grond en teelten in containers.

De situatie bij de containerteelten is vergelijkbaar met de situatie van de glastuinbouw op kunstsubstraat. Zolang water voor beregening van goede kwaliteit, in zomer en winter, voldoende aanwezig is en het bedrijf niet op een locatie staat waar wateroverlast kan optreden, is de kans opbrengstderving beperkt. Wel is het kapitaalinzet bij permanente teelten kleiner dan bij de glastuinbouw. Daardoor is het schaderisico enigszins kleiner maar zeker niet verwaarloosbaar, mede omdat hier meerjarige gewassen in het spel zijn.

Boomteelt en fruitteelt in de grond stellen vergelijkbare eisen aan het waterbeheer. Beide teelten gedijen goed op niet al te natte gronden. Op de meeste bodems heeft een grondwatertrap VI of VII de minste opbrengstderving (Huinink et al., 1998). Aangezien het hier gaat om meerjarige gewassen is de potentiële schade groot. In de lage polders langs de Maas en Rijn zal daarom de overstromingskans tot een minimum beperkt moeten blijven.

Het grondwater mag bij permanente gewassen geen te veel chloride bevatten. Zo mag dat bij fruitteelt niet meer dan 600 mg/l zijn. Een lager chloridegehalte verdient de voorkeur: de aanplant ontwikkelt zich dan sneller. Bij boomteelt kan onderscheid worden gemaakt in zoutgevoelige gewassen en de niet-zoutgevoelige gewassen. Bij de zoutgevoelige gewassen mag het chloridegehalte niet hoger zijn dan 200 mg/l (Huinink et al., 1998). De niet-zoutgevoelige gewassen zijn de weinig droogtegevoelige gewassen waarbij het chloridegehalte de 600 mg/l niet mag overstijgen. Afgezien van het chloridegehalte is bij boomteelt ook het ijzergehalte in het water van belang. Zo is voor het uiterlijk van gewassen die met blad worden verkocht een zeer laag ijzergehalte vereist (<4 mg/l). Bladverliezende gewassen kunnen met een hoger ijzergehalte beregend worden (8 mg/l) (Huinink et al., 1998).

Bij de vereiste grondwatertrappen is voor zowel boomteelt als fruitteelt beregening teelttechnisch een vereiste. Bij fruitteelt houdt droogteschade, naast een kleinere oogst, ook kwaliteitsvermindering van het fruit in als gevolg van groeischeuren volgend op droogte-stress. Bij fruit vindt zowel beregening als druppelbevloeiing (met name in de eerste jaren na aanplant) plaats. Beregening vindt in het Rivierengebied plaats uit oppervlaktewater. In de vroege lente worden fruitbomen soms beregend om nachtvorstschade te beperken. Water in de fruitteelt wordt ook gebruikt voor fertigatie. Voor de waterkwaliteit van water voor beregening gelden de zelfde eisen voor het chloridegehalte en ijzergehalte als bij het grondwater.

Samenvattend, eisen de permanente teelten niet te natte gebieden (Gt VI of Gt VII) met op deze droge gronden zowel in de winter (fruitteelt) als in de zomer voldoende beregeningswater van goede kwaliteit.

In de gebieden waar geen permanente teelten zijn, maar het areaal cultuurgrond wordt gebruikt door de melkveehouderij worden minder strenge eisen aan het waterbeheer gesteld. In rivierkleigebieden is een Gt IV gewenst en is een drooglegging van 90- 120 cm optimaal. Bij een Gt VII* is beregening gewenst. Het grondwater in de wortelzone en het beregeningswater mag niet meer chloride dan 600 mg/l bevatten.

het nul-scenario: de potentiële knelpunten

De grootste knelpunten in het Rivierengebied zijn de beschikbaarheid van voldoende beregeningswater met een beperkt chloridegehalte en de incidentele wateroverlast bij hoge rivierstanden en boezemwater samen met de kans op overstroming.

De beschikbaarheid van zoet water wordt met name in het westelijk deel beperkter vanwege de steeds verder opkomende zouttong in de rivieren. Met name in de zomer wanneer de wateraanvoer van de rivieren daalt, rukt deze zouttong op en beperkt dit het gebruik van rivierwater voor beregening in de landbouw, juist op het moment wanneer beregening nodig is. Overgaan op beregening uit grondwater betekent hogere kosten en de vraag is hoelang de provincies dat nog toelaten.

In de winter is het probleem juist wateroverlast. Door de toenemende neerslag en het extra smeltwater uit de bergen, kunnen de waterpeilen in de rivieren stijgen tot aanzienlijke hoogtes in de winter en het voorjaar. Doordat het potentiaalverschil toeneemt, neemt de kwel toe en stijgen de grondwaterstanden langs de rivieren met de rivierstanden mee. Dit wordt versterkt door de drooglegging van de graslanden die in de komgronden inklinking veroorzaken, wat het potentiaalverschil verder vergroot.

Langs de boezems vindt hetzelfde plaats. Ook hier kan het toenemende potentiaalverschil eerder wateroverlast langs de boezems. Dit terwijl juist in het voorjaar de grondwaterstanden laag moeten zijn voor een goede grasproductie en berijdbaarheid en beweidbaarheid van het land.

De grootste schade wordt veroorzaakt als een dijkdoorbraak plaatsvindt. Ondanks dat de permanente teelten voornamelijk worden geteeld op de iets hoger gelegen overslaggronden, zijn deze niet hoog genoeg bij een doorbraak en kan zowel bij permanente teelten in de grond als containerteelten grote schade ontstaan. De schade op graslanden is kleiner, omdat deze zich eerder herstellen en er veel minder immobiele kapitaalgoederen staan.

de veeleisende variant

In deze variant verdubbelt het areaal vollegrondstuinbouw, waaronder de permanente teelten ten koste van de extensieve veehouderij. Dit betekent dat de vraag naar water van goede kwaliteit nog verder toeneemt en dit met name in de zomer een probleem is. Ook het schaderisico bij wateroverlast neemt navenant toe.