• No results found

Enkel de beheervisie stelt een aantal richtlijnen op voor bosuitbreidingen. De bossen worden aangelegd met boomsoortengroepen in een mozaïekpatroon van standplaatsgeschikte boomsoorten. Minstens 20% van de terreinen worden open gelaten, indien geschikte zaadbronnen aanwezig zijn, worden meer open plaatsen voorzien om spontaan te laten verbossen. Minstens 80% van de

aangeplante oppervlakte wordt aangeplant met inheemse soorten. Een uitzondering hierop is voorzien voor maximaal 50% multiklonale Populier bij bebossing op landbouwgronden. Agressieve exoten worden niet gebruikt.

Door bosuitbreiding wordt gestreefd naar bosoppervlakten van min. 50 ha. Er wordt gestreefd naar creëren van multifunctionele bossen, uitbreiding en aansluiting bij bestaande bossen, stadsbossen, bossen rond oude boskernen, schermbossen, bossen met een interessante geomorfologische structuur en realisatie van zeldzame bosgemeenschappen (Mens en Ruimte z.d.). In de eerste plaats wordt prioriteit gegeven aan bosuitbreidingen die de verschillende bosfuncties gelijktijdig invullen. Het tweede criterium gaat bossen realiseren waar kleine verspreide bosjes aanwezig zijn als

ontsnipperende maatregel. Het derde criterium handelt over de nood aan stadsbossen en regionale bossen ten behoeve van de recreatie. Het vierde criterium is soortgelijk aan het tweede en geeft prioriteiten aan plaatsen met recent ontginde oude bossen en plaatsen met restanten van oude bossen onder de vorm van kleine bosfragmenten of houtkanten. Bij interessante geomorfologische structuren wordt vooral aandacht besteed aan waterscheidingsgebieden en vochtige valleigebieden. Het laatste criterium, zeldzame bosgemeenschappen, sluit natuurlijk volledig aan bij het vorige. Hier wordt aandacht gelegd op duinbossen, krijthellingbossen, bossen op kalkrijke gronden en broekbossen (Mens en Ruimte z.d.).

Voor andere eigenaars zijn er geen specifieke richtlijnen. Bij de subsidieregeling worden er echter wel bepaalde voorwaarde opgelegd. Zo moeten er minstens 2500 planten per ha en regelmatig verspreid aanwezig zijn bij bezaaiing of natuurlijke verjonging en minstens 1333-2500 (afhankelijk van de soort, populier 123) voor aanplantingen. De subsidiebedragen voor meer edele boomsoorten, menging en aanbevolen herkomsten liggen hoger dan voor snelgroeiende soorten, homogene aanplantingen en andere dan aanbevolen herkomsten.

3.9 Sociale aspecten

1. Participatie

Basisniveau voor bossen Criteria duurzaam bosbeheer Beheervisie voor openbare bossen

● Het bosbeheerplan en de –kaarten zijn openbaar.

● De betrokken bevolking wordt ingelicht en wordt in staat gesteld te reageren bij het

opstellen van een beheerplanning en uitvoering van

beheermaatregelen. Relevante en onderbouwde wensen of

bezwaren worden in overweging genomen.

● De bosbeheerder zoekt bij het opstellen van het beheerplan naar samenwerkings-verbanden met betrokken partijen die gegevens kunnen leveren.

● Het goedgekeurd beheerplan wordt aan alle betrokken partijen bezorgd.

● Participatie bij de opmaak van de beheerplannen en ontwerpbeheerplan met consultatieronde. ● Voor het opstellen van beschermingsplannen en het uitvoeren van aangepaste beheermaatregelen voor specifieke biotopen en soorten wordt gestreefd naar

samenwerkingsverbanden met gespecialiseerde verenigingen en instellingen.

Het basisniveau stelt dat het beheerplan openbaar is ten gevolge van richtlijn 90/313/EEG inzake de vrije toegang tot milieu-informatie. De beheervisie stelt dat de bosbeheerplannen van domeinbossen steeds openbaar zijn. Bij de beheervisie en de CDB is het noodzakelijk om betrokken partijen inspraak te geven en gegevens op te vragen bij specialisten op dit vlak. Het advies van de MiNa-Raad vermeldt dat er overleg is met alle betrokken partijen, het streven naar samenwerkingsverbanden met

verschillende betrokken partijen bij het opstellen van het beheerplan strekt tot aanbeveling (punt 5 en 30, MiNa-Raad 1998).

2. Openstelling

Basisniveau voor bossen Criteria duurzaam bosbeheer Beheervisie voor openbare bossen

● Bossen zijn enkel voor voetgangers toegankelijk en enkel op de boswegen. Het bosbeheerplan kan de toegankelijkheid verder beperken. Het ontoegankelijk stellen van een bos of een gedeelte ervan dient langs de boswegen aangeduid te worden met officiële borden. De boswegen mogen verlaten worden indien toestemming verkregen werd van de eigenaar en het Bosbeheer (Wijziging bosdecreet 1999).

● Het beheer moet aandacht hebben voor het recreatief medegebruik. Het bos kan toegankelijk gesteld worden voor het publiek op een manier die de ecologische

functievervulling niet in het gedrang brengt.

● Geen verstoring van kwetsbare biotopen.

● Paden in afgesloten bosdelen fysisch ontoegankelijk maken door ze te laten overwoekeren of stammen en kroonhout op de paden laten liggen.

● Infrastructuur beperken, goed onderhouden en geometrie vermijden.

● Voorrang aan stille recreatie. ● Fiets- en ruiterpaden enkel indien deze aansluiten op grotere omloop die ook buiten het bos loopt.

● Speelzones van ongeveer 2 tot 5 ha, afweging van impact op ecosysteem.

De wijziging van het bosdecreet (Wijziging bosdecreet 1999) stelt reeds dat bossen standaard toegankelijk zijn voor voetgangers langs de paden. Het beheerplan kan het type van recreanten (ruiters, fietsers, …) en ook de opengestelde paden wijzigen (bepaalde paden voor bepaald type van recreanten). De twee andere richtlijnen en ook het 8e punt van het advies van de MiNa-Raad (1998) stellen zich positief op tegenover openstelling van het bos op een manier die een aanvaardbare schade toebrengt aan de ecologische functie. De beheervisie legt ook tal van concrete maatregelen vast voor de invulling van de recreatie.

Wat de ligging van open plekken betreft raadt de dienstorder privé bos (Bos & Groen 1999) aan rekening te houden met:

• zoveel mogelijk gebruik te maken van: - bestaande openingen,

- groepen waar de verjonging mislukt is. • rechte randen te vermijden.

• Niet op plaatsen met waardevolle bosvegetaties

• in jongere fasen en in aftakelend boomhout worden best geen extra open plekken gecreëerd. • speelweiden bevinden zich ook best niet te ver van de meest gebruikte toegangen tot het bos. Voor de aanleg van speelzones in domeinbossen wordt steeds een afweging gemaakt met de mogelijke impact op het ecosysteem. Deze moet er voor zorgen dat de meest kwetsbare zones gevrijwaard worden.

Jacht

Basisniveau voor bossen Criteria duurzaam bosbeheer Beheervisie voor openbare bossen

De jacht wordt geregeld via het jachtdecreet (1991) en zijn uitvoeringsbesluiten. ● De bosbeheerder ziet erop toe

dat er geen wild wordt uitgezet in zijn bos, tenzij bij wettelijk toegestane

soortbeschermingsmaatregelen. ● Stroperij en niet-weidelijke jachtmethoden worden actief bestreden.

● Jacht wordt enkel verpacht als er wildschade is of als er een te grote wildpopulatie is en het bos 40 ha groot is of is ingesloten in een jachtgebied van 40 ha. Er geldt wel een verbod op staalhagel, het uitzetten van wild en het aanleggen van wildakkers. Voor reewild kan een minimum en zal steeds een maximum afschot opgelegd worden.

De CDB en de beheervisie stellen duidelijk dat er geen wild mag uitgezet worden in de bossen die aan deze richtlijnen moeten voldoen. In Vlaanderen was het tot voor kort mogelijk om Fazanten uit te zetten. Momenteel bestaat deze mogelijkheid niet meer en kan wettelijk gezien geen enkele wildsoort nog uitgezet worden.

De CDB stelt duidelijk dat de eigenaar moeten toezien op stroperij en niet-weidelijke jachtmethoden. De beheervisie vermeldt dit niet expliciet vermits dit reeds standaard tot het takenpakket van het Bosbeheer behoort.

De beheervisie geeft een reeks voorwaarden aan om de jacht van een openbaar bos te verpachten. Verder neemt de beheervisie een verbod op staalhagel en een verbod op het aanleggen van wildakkers op in zijn richtlijnen. Het advies van de MiNa-Raad (1998) vermeldt in punt 16 nog extra maatregelen.

4 Onderlinge vergelijking van de verschillende beheerrichtlijnen