• No results found

Resultaten

In document Plangebied Koelebeemdweg (pagina 8-13)

Huidige situatie

Op recente topografische kaarten (schaal 1:25.000) is het plangebied afgebeeld als bos (ANWB, 2004; figuur 1). Recente luchtfoto's uit Google Earth bevestigen dit grondgebruik. Volgens de geraadpleegde topografische kaart en het Actueel Hoogtebestand Nederland (http://www.ahn.nl/) bedraagt de huidige maaiveldhoogte in het plangebied ongeveer 33 m +NAP.

Geo(morfo)logie

De ondergrond in het plangebied bestaat waarschijnlijk uit afzettingen die tijdens het Vroeg en Midden Pleistoceen (ijstijden) zijn gevormd. Tijdens zomers en de overgangen van ijstijden naar warmere tussenijstijden kwamen grote hoeveelheden (sneeuw)smeltwater vrij, waardoor veel bodemmateriaal werd verspoeld. Deze zogenaamde fluvioperiglaciale afzettingen behoren tot de Formatie van Boxtel. Deze afzettingen worden afgedekt door een laag met dekzand die in het plangebied aan het oppervlak ligt. Het dekzand is een eolische afzetting die met name tijdens het Midden en Laat W eichselien onder toedra-achtige omstandigheden is afgezet; het dekzand wordt eveneens tot de Formatie van Boxtel gerekend (Laagpakket van Wierden). Aan het eind van de laatste ijstijd (Laat Glaciaal: ca. 12.300-10.200 jaar geleden) werden opnieuw grote hoeveelheden zand verplaatst, die in ruggen en duinen werden afgezet. Het plangebied ligt geomorfologisch gezien op één van deze ruggen: een dekzandrug (Stiboka/RGD, 1977: code 3L5). Deze dekzandrug strekt zich ruwweg uit van de spoorlijn Weert-Eindhoven in het westen tot de Eindhovenseweg in het oosten.

Bodem

De bodem in het plangebied bestaat uit hoge zwarte enkeerdgronden: lemig fijn zand met grond-watertrap VI (Stiboka, 1972: code zEZ23). Vanaf de Late Middeleeuwen waren boeren als gevolg van de groeiende bevolking genoodzaakt meer voedsel te produceren. Om de vruchtbaarheid van de akkers op peil te houden, werden op grote schaal plaggen gestoken op de woeste gron-den. De plaggen werden vermengd met stalmest en vervolgens op de akkers gebracht. Hierdoor ontstond een geleidelijke ophoging van deze oude akkergronden, waardoor de hoge zwarte enk-eerdgronden zijn ontstaan.

AHN

Op het AHN is waarneembaar dat het plangebied in een redelijk vlak gebied ligt met een gemiddelde hoogte van circa 33 m +NAP. Naar het noorden toe daalt het reliëf zeer geleidelijk, naar het zuiden en westen toe stijgt het reliëf juist.

Historische situatie

Over de situatie in het plangebied voorafgaand aan de Middeleeuwen is naast de bovengenoemde aardkundige ontwikkelingen weinig bekend. Uit de wijdere omgeving is wel bekend dat in prehisto-rische perioden in de hoger gelegen gebiedsdelen menselijke bewoning heeft plaatsgevonden (http://archis2.archis.nl). Boshoven, dat ten oosten van het plangebied ligt, behoorde in bestuurlijk opzicht vanaf de Late Middeleeuwen tot de buitenie van W eert. De buitenie was een redelijk zelf-standige eenheid met tussen circa 1580 en 1740 een eigen financiële administratie en burgemees-ter. De gehuchten die tot de buitenie van Weert behoorden, lagen aan de rand van de oude akkergronden (Coenen, 2007 & 2009).

Om inzicht te verkrijgen in het grondgebruik in het plangebied in de Nieuwe tijd biedt de analyse van historische kaarten een goede invalshoek. Op het kadastrale minuutplan uit 1811-1832 bestaat het plangebied uit akkerland, waaromheen verspreid enkele huizen lagen. In het plan-gebied stonden geen gebouwen (http://watwaswaar.nl). De locatie ligt aan de westelijke rand van de oude akkergronden rondom Boshoven. De wegen die rondom het plangebied lopen, dateren van vóór de 19e eeuw (Renes, 1999). De situatie rond 1900 is ten opzichte van die uit het begin van de 19e eeuw weinig veranderd (figuur 2). Rond 1928 was het plangebied in gebruik als moes-tuin en/of boomgaard. Na de Tweede Wereldoorlog is het plangebied weer in gebruik genomen als akker en op de topografische kaart uit 2003 (ANWB, 2004) staat het plangebied als bos afgebeeld.

Op geen enkele kaart uit de 19e of 20e eeuw staat bebouwing in het plangebied afgebeeld.

Bekende archeologische waarden

ARCHIS en AMK

In ARCHIS staan geen archeologische vindplaatsen geregistreerd uit het plangebied. Uit de omgeving van het plangebied (straal kleiner dan 500 m) zijn wel enkele vindplaatsen bekend.

Ten noorden en ten oosten van het plangebied liggen enkele vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd (zie bijlage 1). Voor al deze vindplaatsen geldt dat het waarschijnlijk off-site verschijnselen zijn: bemestingsaardewerk en perceleringsgreppels die zijn aangetroffen tijdens boor- en proefsleuvenonderzoek. Het zuidelijke deel van het plangebied behoort tot een terrein

van hoge archeologische waarde. Het betreft de historische kern van Boshoven (AMK-nummer 16655). Hier kunnen archeologische resten (bewoning) uit de Nieuwe tijd voorkomen.

KICH, molendatabase, CHW Limburg en amateurarcheologen.

Het raadplegen van het cultuurhistorische informatiesysteem KICH (http://www.kich.nl), de molen-database (http://www.molenmolen-database.nl) en de CHW Limburg (http://flexiweb.limburg.nl/chw/) heeft geen relevante archeologische informatie opgeleverd. Ook is bij de archeologische vereniging Peel, Maas en Kempen navraag gedaan met betrekking tot (de omgeving van) het plangebied. De heer H. Heijmans gaf aan dat er buiten de in ARCHIS geregistreerde meldingen geen aanvullende archeologische informatie over de omgeving van het plangebied bekend is.

Eiland van Weert

Het plangebied ligt aan de rand van een Provinciaal Aandachtsgebied: het zogenaamde ‘Eiland van Weert’ (Van der Gaauw, 2008). Op deze dekzandrug hebben de afgelopen 15 jaar diverse archeologische onderzoeken plaatsgevonden waarbij tal van nederzettingen en grafvelden uit de periode Late Bronstijd t/m Late Middeleeuwen aangetroffen zijn. In de omgeving van het plange-bied (straal kleiner dan 500 m) zijn overigens weinig opgravingen en proefsleuvenonderzoeken uitgevoerd. Tijdens deze onderzoeken werden geen belangrijke archeologische resten

aangetroffen (http://archis2.archis.nl).

Gespecificeerde archeologische verwachting

In 2009 is door de gemeente W eert een gedetailleerde archeologische waarden- en verwach-tingskaart vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (Verhoeven, Ellenkamp &

Janssens, 2009). Volgens deze kaart geldt voor het plangebied een hoge archeologische ver-wachting. Op basis van het bureauonderzoek is deze verwachting verder gespecificeerd naar aard, ouderdom, diepteligging, gaafheid en conservering van eventueel aanwezige archeolo-gische resten.

Jager verzamelaars (Paleolithicum en Mesolithicum)

Jager-verzamelaars vestigden zich bij voorkeur nabij gradiëntzones (overgangen in het land-schap van hoog naar laag, van nat naar droog), waar de beschikbaarheid van voedselbronnen op korte afstand maximaal was. Doordat deze gradiëntzones ontbreken in het plangebied, worden geen vindplaatsen van jager-verzamelaars verwacht.

Landbouwers (Neolithicum t/m Nieuwe tijd)

In het Neolithicum deed de landbouw zijn intrede. Door de veranderde bestaanswijze ging de mens andere eisen aan de landschappelijke omgeving stellen. Bodemstructuur en vruchtbaar-heid waren nu belangrijke factoren die de locatiekeuze bepaalden. Het plangebied ligt op een dekzandrug waar hoge zwarte enkeerdgronden voorkomen. Doordat de bodem in het plangebied enigszins lemig is en bovendien goed ontwaterd is (grondwatertrap VI), geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen (nederzettingen en grafvelden) van landbouwers (Neolithicum t/m Nieuwe tijd). Door de ligging (van het zuidelijke deel) in en nabij

de historische kern van Boshoven kunnen in het plangebied ook nederzettingsresten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd voorkomen.

Diepteligging

De afzettingen die in het plangebied aan de oppervlakte voorkomen, hebben een glaciale ouder-dom (circa 114.000-9.700 voor Chr.). Deze afzettingen zijn afgedekt met een esdek dat vanaf de Middeleeuwen of Nieuwe tijd is opgebracht in de vorm van plaggenbemesting. Eventuele

archeologische resten van vóór deze tijd (Paleolithicum t/m Nieuwe tijd) zullen zich dan ook voornamelijk aan de basis van het esdek bevinden.

Gaafheid en conservering

Op de dekzandrug komen enkeerdgronden voor. Het is bekend dat deze gronden vaak een schat aan archeologische informatie bevatten. Het plaggendek heeft bij deze gronden als buffer gefun-geerd ten aanzien van (diepe) hedendaagse landbouwkundige bodemverstoringen (ploegen, diep-woelen, etc.). Door de beschermende werking van het esdek kunnen archeologische vindplaatsen in relatief goede conditie voorkomen.

Het plangebied is dermate ontwaterd (grondwatertrap VI) dat archeologische resten voornamelijk anorganisch van aard zullen zijn. Het organische materiaal zal reeds zijn vergaan. Alleen in diepere grondsporen (zoals waterputten) kunnen naast anorganische ook organische resten (hout, bot, leer, etc.) in het vondstspectrum vertegenwoordigd zijn.

3 Veldonderzoek

3.1 Methoden

Het inventariserend veldonderzoek (IVO) bestond uit een booronderzoek verkennende fase. De onderzoeksmethode voor het veldwerk is bepaald op basis van de resultaten van het bureauonder-zoek (gespecificeerde archeologische verwachting) en het protocol inventariserend veldonderbureauonder-zoek uit de KNA versie 3.2. Het booronderzoek was erop gericht de archeologische verwachting te toetsen en een inschatting te geven van de gaafheid van eventueel aanwezige archeologische resten. Het onderzoek had niet tot doel eventuele archeologische vindplaatsen in kaart te brengen.

Tijdens het veldonderzoek zijn 6 boringen verricht die zo verspreid mogelijk over het plangebied zijn gezet. Er is geboord tot maximaal 1 m -Mv met een Edelmanboor met een diameter van 15 cm. De boringen zijn lithologisch conform NEN 5104 (Nederlands Normalisatie-instituut, 1989) beschreven en met meetlinten ingemeten (x- en y-waarden). Het opgeboorde materiaal is in het veld gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals houtskool, vuur-steen, aardewerk, metaal, bot, verbrande leem en fosfaatvlekken). Het opgeboorde materiaal is gezeefd met een zeef met een maaswijdte van 0,5 cm; het zeefresidu is met het blote geïnspec-teerd op het voorkomen van archeologische indicatoren.

3.2 Resultaten

De bodem in alle boringen is vergelijkbaar. Het bovenste pakket bestaat in alle boringen uit een humeuze laag met een dikte van circa 50 cm. Daarmee is in enkele boringen volgens de bodem-classificatie wel sprake van een esdek (waar het humeuze dek 50 cm of dikker is) en in andere boringen net niet (waar het humeuze dek minder dan 50 cm dik is). De grens tussen de bouw-voor en het oudere esdek was niet in de boringen zichtbaar.

In de boringen 1 en 3 is onder het esdek vermoedelijk een oude akkerlaag aangetroffen (figuur 3). Deze laag van circa 20 cm dik is veel lichter van kleur dan het esdek, maar de grens met de C-horizont is net als in de andere boringen scherp.

In de overige boringen (boringen 2, 4, 5 en 6) bevindt zich onder het humeuze dek meteen de C-horizont die bestaat uit een laag lichtgeelgrijs, matig fijn jong dekzand. In de boringen 4, 5 en 6 is onder het jong dekzand waarschijnlijk oud dekzand aangetroffen. Dit pakket is lichtbruin. Het zand was iets siltiger en fijner dan het jong dekzand.

4 Conclusies en aanbevelingen

In document Plangebied Koelebeemdweg (pagina 8-13)

GERELATEERDE DOCUMENTEN