• No results found

beschikbaarheid in basenrijke venen

7.2 Resultaten en discussie 1 Soortensamenstelling van de vegetatie

Hoewel in zowel Nederland als Zweden basenrijke schorpioenmosvenen zijn bemonsterd is de soortensamenstelling van de vegetatie niet geheel vergelijkbaar (Tabel 7.2). Bij de gemeenschappelijke vaatplanten gaat het om Carex-soorten als C.

lasiocarpa, C. nigra, C. panicea en C. rostrata, en algemene laagveensoorten als Equisetum fluviatile en Menyanthes trifoliata. Bij de gemeenschappelijke mossen gaat

het, behalve de drie schorpioenmossen, om Bryum pseudotriquetrum, Calliergon

giganteum, Campylium stellatum en de twee basenrijke veenmossen Sphagnum contortum en S. teres.

Soorten die alleen of vooral in Nederland voorkomen zijn vooral relatief eutrafente soorten. Voor de vaatplanten gaat het om grassen als Agrostis canina en

Calamagrostis canescens, die toe kunnen nemen bij hoge atmosferische N-depositie

(Verhoeven et al., 2011). Ook soorten als Cardamine pratensis, Cirsium palustre,

Lysimachia vulgaris en Thelypteris palustris zijn geen soorten van extreem

voedselarme standplaatsen. Voor de mossen geldt dit voor Calliergon cordifolium en

Calliergonella cuspidata, die in Zweden wel voorkomen, maar dan onder relatief

eutrofe condities (Hedenäs en Kooijman, 1996). Ook de habitatrichtlijnsoort Liparis

loeselii (Groenknolorchis) is alleen in de Nederlandse locaties gevonden. Mogelijk is

ook deze soort gebaat bij net iets voedselrijkere omstandigheden. Maar ook zou het kortere groeiseizoen en de koudere temperatuur in Jämtland in vergelijking tot Nederland mee kunnen spelen bij het voorkomen van bovenstaande soorten.. Soorten die alleen of vooral in de Zweedse onderzoekslocaties voorkomen behoren vaak tot de relatief noordelijke soorten, die in Nederland afwezig zijn. Het gaat echter ook om soorten die in principe wel voor kunnen komen, maar zeer zeldzaam of uitgestorven zijn. Voor de vaatplanten geldt dit voor Carex dioica (zeer zeldzaam), C.

limosa (uitgestorven) en Eriophorum latifolium (een vindplaats). Voor de mossen geldt

dit voor Catascopium nigritum (uitgestorven), Cinclidium stygium (uitgestorven),

Drepanocladus trifarius (een vindplaats), Helodium blandowii (uitgestorven), Paludella squarrosa (uitgestorven) en Tomentypnum nitens (uitgestorven).

Tabel 7.2. Overzicht van soorten die zowel in de Nederlandse als Zweedse onderzoekslocaties voorkomen of alleen/vooral in Nederland of Zweden.

Table 7.2. List of communal species, and species that were most common in the Netherlands or in central Sweden.

Vaatplanten Mossen

Gemeenschappelijke soorten

Carex lasiocarpa Bryum pseudotriquetrum

Carex nigra Calliergon giganteum

Carex panicea Campylium stellatum

Carex rostrata Hamatocaulis vernicosus

Drosera rotundifolia Scorpidium cossoni

Epilobium palustre Scorpidium scorpioides

Equisetum fluviatile Sphagnum contortum

Equisetum palustre Sphagnum teres

Menyanthes trifoliata Molinia caerulea

Soorten die alleen of vooral in NL voorkomen

Agrostis canina Calliergon cordifolium

Alnus glutinosa Calliergonella cuspidata

Calamagrostis canescens Fissidens adianthoides

Cardamine pratensis Carex diandra Carex disticha Carex elata Cirsium palustre Galium palustre Hydrocotyle vulgaris Juncus articulatus Juncus subnodulosus Liparis loeselii Lysimachia vulgaris Lythrum salicaria Mentha aquatica Thelypteris palustris Utricularia minor Viola palustris

soorten die alleen of vooral in Zweden voorkomen

Betula nana Aneura pinguis

Carex cordorrhiza Catascopium nigritum

Carex dioica Cinclidium stygium

Carex limosa Drepanocladus trifarius

Dactylorhiza incarnata Helodium blandowii

Eriophorum latifolium Loeskypnum badium

Trichophorus alpina Paludella squarrosa

Vaccinium uliginosum Sphagnum warnstorfii

Tomentypnum nitens

Hoewel er duidelijke verschillen in soortensamenstelling zijn, was het aantal soorten in de Nederlandse en Zweedse locaties echter ongeveer even hoog. In Nederlandse schorpioenmosvenen kwamen gemiddeld 29 soorten in de vegetatie voor, en in Zweden ongeveer 23. Wel ligt het aandeel van de mossoorten in Zweden hoger. In Nederland bedroeg het aandeel mossen ca 21% van het totale aantal soorten, en in Zweden ca 39%. Ook was de gemiddelde bedekking van de moslaag iets hoger in Zweden, met 58 vs 42%. De kruidlaag was echter min of meer vergelijkbaar, met 68% bedekking in Nederland, en 60% in Zweden.

De verschillen in soortensamenstelling tussen de drie schorpioenmossen zijn veel kleiner dan die tussen de Nederlandse en Zweedse onderzoekslocaties. De bedekking van moslaag en kruidlaag was niet verschillend tussen de mossoorten, en voor alle drie de schorpioenmossen bedroeg het gemiddeld aantal soorten 27-28, met daarin 7- 8 mossoorten. Dit is ten dele te wijten aan de gedeeltelijke overlap tussen de drie schorpioenmossen, met name tussen Rood en Groen schorpioenmos. Hoewel niet op de plaats waar de monsters zijn genomen, waren er van de acht locaties met Rood schorpioenmos drie met bijmenging van Groen, en een met bijmenging van Geel schorpioenmos in de vegetatie. Ook van de acht locaties met Groen schorpioenmos waren er drie met Rood schorpioenmos elders in de vegetatie, en één met Geel schorpioenmos. Ook in de acht locaties met Geel schorpioenmos waren er maar twee

met een andere schorpioenmossoort elders in de vegetatie, namelijk Groen

schorpioenmos. De verschillen in de soortensamenstelling van de vegetatie zijn het duidelijkst tussen Rood en Groen schorpioenmos aan de ene kant, en Geel

schorpioenmos aan de andere kant (Tabel 7.3).

Tabel 7.3. Plantensoorten die minder of meer voorkomen in de locaties met Geel schorpioenmos dan in die met Rood en/of Groen schorpioenmos.

Table 7.3. Plant spp. that are more common in locations with hamatocaulis vernicosus than in locations with Scorpidium scorpioides or Scorpidium cossonii.

Minder in Geel schorpioenmos-locaties Meer in Geel schorpioenmos-locaties

Moslaag

Campylium stellatum Calliergonella cuspidata

Drepanocladus trifarius Hamatocaulis vernicosus

Fissidens adianthoides Sphagnum warnstorfii

Scorpidium cossoni Straminergon stramineum

Scorpidium scorpioides Tomentypnum nitens

Sphagnum contortum Kruidlaag

Carex panicea Caltha palustris

Liparis loeselii Carex disticha

Molinia caerulea Equisetum fluviatile

Equisetum palustre Galium palustre Menyanthes trifoliata Pedicularis palustris

In de moslaag komen soorten als Campylium stellatum, Drepanocladus trifarius,

Fissidens adianthoides en Sphagnum contortum minder voor in de locaties met Geel

schorpioenmos dan in die van Rood en Groen schorpioenmos. In de Nederlandse locaties met Geel schorpioenmos heeft Calliergonella cuspidata met gemiddeld 16% een hogere bedekking dan in de andere twee locatietypen. Dit duidt op eutrofere condities voor Geel schorpioenmos, met name voor P (Kooijman, 1993). Verder komen in Zweden soorten als Sphagnum warnstorfii en Tomentypnum nitens vaker voor in locaties met Geel schorpioenmos, wat wijst op relatief ijzerrijke kwel en meer eutrofe condities (Hedenäs & Kooijman, 1996). Voor wat betreft vaatplanten zijn deze patronen minder duidelijk, maar het vaker voorkomen van Caltha palustris is zeker een aanwijzing voor meer eutrofe condities in de locaties met Geel schorpioenmos. 7.2.2 Organische stof en waterstand

Het organische stofgehalte van de bodem was voor alle drie de mossoorten in zowel Nederland als Zweden ongeveer even hoog (Figuur 7.1). Dit betekent dat het in alle gevallen om veenbodems gaat. Op plekken met Rood schorpioenmos stond de waterstand gemiddeld 2.8 centimeter hoger dan op plekken met Groen en Geel schorpioenmos. Over het algemeen varieerde de waterstand in de Nederlandse schorpioenmos-locaties van 9 cm onder tot 4 cm boven maaiveld, en in Zweden van 4 cm onder tot 4 cm boven maaiveld.

fr a c te i o rg a n is c h e s to f t. o .v . d .w . S. sco rpio ides S. co sso nii H. ver nicosus 0.0 0.5 1.0 NL ZW

Fractie organische stof

Figuur 7.1.Het organische stofgehalte van de veenbodems in locaties met Rood, groen en Geel schorpioenmos in Nederland en Zweden. De weergegeven waarden zijn gemiddelden en standaard fouten (n=12).

Figure 7.1. Organic matter content in peat soils in location with the three different moss spp. in the Netherlands and central Sweden. Means are indicated with standard errors (n=12).

Tabel 7.4. Bodemvocht- en bodemeigenschappen voor de verschillende mossoorten in Nederland en centraal Zweden. Gemiddelden met standaardfouten zijn weergegeven (n=12).* = significant verschil (P < 0.05) tussen de schorpioenmossoorten, † = significant verschil (P < 0.05) tussen Nederland en Zweden.

Table 7.4. Porewater and soil characteristics for the different moss spp. in the Netherlands and central Sweden. Means with standard errors (n=12) are presented.* = significant difference (P < 0.05) among moss spp., † = significant difference (P < 0.05) between countries.

Variabele Rood Groen Geel Rood Groen Geel

NL NL NL ZW ZW ZW Bodemvocht pH† 6.3(0.0) 6.4(0.1) 6.1(0.2) 6.7(0.1) 6.7(0.1) 6.8(0.1) Alkaliniteit (mmol L-1) 2.2(0.3) 2.1(0.7) 1.4(0.4) 2.1(0.4) 2.6(0.5) 1.7(0.2) EGV (µS cm-1)† 350(24) 404(64) 298(36) 202(37) 254(41) 170(21) Ca (µmol L-1) 989(141) 1423(267) 930(134) 857(175) 1104(199) 676(105) Fe (µmol L-1) 62(31.2) 17(7) 158(76) 62(29) 45(18) 85(19) SO4 (µmol L-1)† 140(30.2) 228.0(43.3) 562(264.1) 50.7(13.9) 44.7(8.4) 72.6(7.3) Bodem Catotaal (mol m-2) 1.98(0.17) 3.98(0.27) 2.37(0.19) 63.7(32.38) 37.8(21.33) 3.29(0.26) Fetotaal (mol m-2)* 0.43(0.14) 1.49(0.36) 3.04(0.99) 1.36(0.62) 2.43(0.97) 14.83(4.42) Fe amorf (mol m-2)* 0.26(0.10) 1.00(0.2) 1.63(0.49) 1.48(0.55) 2.01(0.85) 10.60(2.68) Feorganic (mol m-2)** 0.16(0.08) 0.65(0.16) 1.18(0.36) 0.43(0.20) 0.73(0.27) 2.39(0.40)

Ca:Fe (mol mol-1) 12.5(2.5) 4.3(0.8) 5.7(1.7) 880(446.5) 275(183.5) 0.4(0.1)

Ca:(Ca+Fe) (mol mol-1) 0.60(0.07) 0.33(0.05) 0.34(0.09) 0.54(0.12) 0.46(0.11) 0.06(0.02)

7.2.3 Basenstatus, Ca en Fe

Op het eerste gezicht zijn ook de standplaatscondities van de drie

schorpioenmossoorten niet heel erg verschillend (Tabel 7.4). De alkaliniteit en de calcium-concentraties in het bodemvocht zijn niet verschillend tussen de mossen, en ook niet tussen de landen. Ook ligt de pH voor zowel Rood, Groen als Geel

schorpioenmos boven de 6. Wel zijn er voor alle drie de soorten duidelijke verschillen tussen Nederland en Zweden in pH. In Nederland ligt de pH bij dezelfde alkaliniteit en calciumgehalten significant lager dan in de Zweedse referentiegebieden. Dit verschil komt overeen met wat eerder is geconstateerd (Kooijman 2012, Cusell et al., 2013), en hangt waarschijnlijk samen met de veel hogere atmosferische depositie en verzuring in Nederland. Er is dus in Nederland meer buffercapaciteit nodig om de pH op een bepaald niveau te handhaven, en de standplaats voor de schorpioenmossen geschikt te houden.

Het EGV van het bodemvocht is echter hoger in Nederland dan in Zweden. Dit komt vooral door de hogere concentraties Na en Cl, mogelijk als gevolg van de ligging dichter bij zee. In Nederland was de gemiddelde Na-concentratie in het bodemvocht 688 µmol L-1, terwijl die in Zweden maar 81 µmol L-1 was. In Nederland is de input van

Na en Cl via aerosolen vanuit de zee groter dan in midden-Zweden, dat circa 300 km ten oosten van de Atlantische oceaan ligt, achter een hoge bergrug. De ionenratio, gebaseerd op de concentraties van Ca en Cl en een proxy voor de invloed van

grondwater versus regenwater (van Wirdum, 1991), is dan ook veel hoger in Zweden dan in Nederland (Figuur 7.2). Ook SO4-concentraties zijn significant hoger in

Nederland dan in Zweden, met gemiddelde waarden van 249 versus 60 µmol L-1. Het

oppervlaktewaterstelsel in Nederland bevat relatief veel SO4 en de atmosferische

zwaveldepositie is hier ook hoger geweest dan in Zweden.

EGV-IR diagram