• No results found

3. Methodologie

4.1 Interpretatie van de gegevens

4.1.1 Resultaten van eerdere onderzoeken

In de inleiding zijn enkele onderzoeken genoemd waar is onderzocht hoeveel mensen extra willen betalen voor een energiezuinige woning. In deze paragraaf worden de resultaten uit deze onderzoeken kort besproken.

Wilting (2012) heeft een onderzoek uitgevoerd op een vergelijkbare wijze als dit onderzoek. In het onderzoek wordt uitgegaan van een bepaalde besparing per jaar, waarna de respondent kon aangeven welk bedrag hij daarvoor over heeft. De resultaten zijn volgens Wilting niet normaal verdeeld, waardoor hij een mediaan gebruikt heeft. Dit levert een terugverdientijd op voor particulieren die ligt tussen de 6 á 8 jaar, bij besparingen van 150, 300 of 450 euro per jaar. Dit wordt niet beïnvloed door het inkomen, het opleidingsniveau en de grootte van de woonplaats. Opgemerkt moet worden dat de besparingscategorieën vrij ruim zijn genomen, deze zijn namelijk 0, 1.000, 2.500, 5.000, 7.500, 10.000 en 20.000 euro. Ook is de steekproefpopulatie relatief hoogopgeleid. Het is daarom verstandig de gegevens voorzichtig te benaderen. Tevens woont een groot deel van de respondenten in de Randstad, waardoor het lastig is de resultaten te generaliseren voor heel Nederland.

Van Eck (2008) heeft een onderzoek uitgevoerd waarin is onderzocht of mensen meer willen betalen voor en meer utilitaire waarde hechten aan een hoger energielabel (A, A+ of A++) en welke factoren daarop van invloed zijn. De invloeden van het geslacht en het inkomensniveau zijn niet significant. Het opleidingsniveau correleert positief met de waardering voor een hoger energielabel, maar heeft geen significante correlatie met het bedrag dat men daarvoor wenst te betalen. Dit geldt andersom voor de leeftijd van de respondent: een oudere respondent heeft meer geld over voor een hoger energielabel maar hecht er niet significant meer waarde aan. Het hebben van kinderen is slechts in enkele specifieke gevallen significant en leidt tot een lager bedrag dat de respondent extra wil betalen voor een hoger energielabel, in de andere gevallen is er geen significant verband.

In Van Oel, Bogerd & De Haas (2009) is de utiliteit bepaald van het aanbrengen van bepaalde energie-efficiëntie verhogende maatregelen als het isoleren van het huis en het aanbrengen van

zonneboilers. Hierbij is gekeken naar de totale utiliteit, waarin naast de terugverdientijd ook is gekeken naar het comfort en de ongemakken die plaatsvinden tijdens het renoveren van de woning. Hieruit blijkt dat de utiliteit van de kosten zeer belangrijk is ten opzichte van de utiliteit van andere zaken, maar niet beïnvloed wordt door het inkomen. De auteurs stellen dat een terugverdientijd van 3 tot 7 jaar logischerwijs wordt geprefereerd boven een terugverdientijd van 7 tot 14 jaar en dat een terugverdientijd van 14 tot 21 jaar voor veel mensen onacceptabel is.

In een onderzoek van Van Estrik (in NAW, 2010), dat is uitgevoerd in 2008, is onderzocht welke kenmerken van invloed zijn op de bereidheid van mensen extra voor een energiezuinige woning te betalen. Hieruit blijkt dat het milieubewustzijn niet van invloed is op die bereidheid. Jongeren zijn sneller geneigd meer te betalen voor een energiezuinige nieuwbouwwoning dan ouderen. Het opleidingsniveau en het inkomen hebben beide een positieve correlatie met de bereidheid extra te betalen. De verklaringskracht van het opleidingsniveau ligt gedeeltelijk verscholen in het hogere kennisniveau van de hoger opgeleiden met betrekking tot energiebesparing. Lager opgeleiden worden juist sneller beïnvloed door de media, die een negatieve rol spelen in de bereidheid extra te betalen voor een energiezuinige woning door het beeld dat zij scheppen. Ook blijkt dat mensen liever voor een luxueuzer huis gaan dan voor een energiezuiniger huis. Dit komt mede doordat velen denken dat een energiezuinig huis in de toekomst achterhaald is, en de prijs bij een hypothetische doorverkoop daardoor eerder daalt dan stijgt. Volgens Van Estrik (in NAW, 2010) komt dit grotendeels door een kennistekort. Het gedeelte waarin wordt onderzocht hoeveel respondenten extra willen betalen voor een energiezuinige nieuwbouwwoning is gesplitst in twee delen: in het ene deel is de respondent gevraagd aan te geven hoeveel hij onvoorwaardelijk bereid is meer te betalen, in het andere deel als ook is aangegeven dat de maatregelen werken en dat de terugverdientijd gegarandeerd is. Tussen deze twee blijkt een groot verschil te zitten. Minder dan de helft van de respondenten is bereid onvoorwaardelijk 5.000 euro extra te betalen, terwijl meer dan de helft bereid is voorwaardelijk 15.000 euro extra te betalen. Het voorwaardelijke bedrag wordt mede beïnvloed door de koopsom van het huis en het inkomen, maar moet uiterlijk volgens 81% binnen 10 jaar worden terugverdiend.

Geconcludeerd mag worden dat het opleidingsniveau en het inkomen in de onderzoeken waarschijnlijk niet significant zullen correleren met de hoeveelheid die personen extra willen betalen voor een energiezuinige woning. In het onderzoek van Van Estrik is dit wel het geval, maar een mogelijke verklaring hiervoor is dat het te besparen bedrag niet per respondent hetzelfde is; er wordt immers naar verschillende woningcategorieën gekeken waarin andere cijfers gelden voor het energieverbruik. Deze verklaring wordt gesteund door het feit dat de terugverdientijd ook bij deze groep niet erg hoog is. Vertaald naar dit onderzoek betekent dit dat het opleidings- en inkomensniveau waarschijnlijk niet significant van invloed zullen zijn. De leeftijd van de respondent correleert positief met het bedrag dat zij extra bereid zijn te betalen voor een energiezuinige woning. Kinderen zorgen onder bepaalde omstandigheden juist voor een negatief effect. De gemiddelde terugverdientijd voor de energiezuinige maatregelen is anders aangegeven per onderzoek, maar er mag worden aangenomen dat 6 tot 8 jaar een realistische tijd is.

Het is echter te kort door de bocht te verwachten dat de resultaten in dit onderzoek op één lijn zullen liggen met de hiervoor genoemde resultaten. In de volgende drie paragrafen worden oorzaken voor mogelijke afwijkingen genoemd.