• No results found

4. De drogreden van het hellend vlak in de verkiezingsdebatten uit 2017

4.3 Resultaten

De analyses die van de fragmenten uit het corpus gemaakt zijn, tonen een aantal opvallende resultaten wat betreft de deugdenlijkheidbeoordeling van pragmatische argumentatie in het verkiezingsdebat. Allereerst valt op dat de meeste fragmenten niet voldoen aan de eis dat er sprake moet zijn van een keten om van de drogreden van het hellend vlak te kunnen spreken (zie hoofdstuk 2). In deze fragmenten wordt in de argumentatie slechts één stap tussen oorzaak en gevolg gepresenteerd, waardoor er niet van een keten gesproken kan worden. Daarnaast zijn er fragmenten die wel uit meerdere stappen tussen oorzaak en gevolg bestaan, dus waar wel sprake is van een keten, maar waarbij binnen zo’n stap in de keten een opsomming wordt gebruikt (zie voorbeeld 4.4). Een opsomming an sich kan ook niet aangemerkt worden als keten, omdat de opgesomde gebeurtenissen niet causaal met elkaar in verband worden gebracht. Fragmenten waarin een mogelijke onredelijkheid zich in de opsomming bevindt, kunnen volgens de theorie dus niet als drogreden van het hellend vlak worden aangemerkt. Een vraag die de kritische beoordelaar moet beantwoorden voordat de kritische vragen behandeld worden, is daarom Is er sprake van een keten?

Van een opsomming met een climax zou eventueel gezegd kunnen worden dat het als zodanig geanalyseerd kan worden, dat de climax de opsomming een soort causaal verband toeschrijft. De climax zorgt er immers voor dat het binnen de opsomming ‘van kwaad tot erger’ gaat en dat is precies de betekenis van de drogreden van het hellend vlak. Opsommingen met een ‘onredelijke’ climax erin zouden dus, ondanks dat het volgens de huidige theorie niet kan, mogelijk toch geanalyseerd kunnen worden als drogreden van het hellend vlak.

Wat betreft de eerste kritische vraag ontstonden bij de analyses geen problemen. Geen van de fragmenten werd als onredelijk beoordeeld naar aanleiding van een onbevredigend antwoord op de eerste kritische vraag. De deugdelijkheidbeoordeling

63

hing bij de geanalyseerde fragmenten dus vooral af van de tweede en derde kritische vraag. Wat betreft de tweede kritische vraag, de causaliteitsvraag, is het voor een kritische beoordelaar soms lastig om een antwoord te formuleren dat niet aan subjectiviteit onderhevig is. De kritische beoordelaar heeft immers niet altijd zicht op alle informatie die nodig is om een uitspraak te kunnen doen over de redelijkheid van de voorgestelde causaliteit. Als het in argumentatie bijvoorbeeld over de gevolgen van toekomstige plannen gaat, dan heeft de kritische beoordelaar geen zicht op de precieze inhoud van de plannen en op hoe die plannen in de toekomst zullen uitwerken. Om alsnog een gewogen uitspraak te kunnen doen over de causaliteit, kan de kritische beoordelaar kijken naar wat in principe mogelijk is qua causaliteit (zie voorbeeld 4.5). De tweede kritische vraag zou dan herformuleert kunnen worden naar Leidt datgene wat als oorzaak wordt genoemd in principe tot het genoemde (on)wenselijke gevolg? Om deze vraag te beantwoorden, kan de kritische beoordelaar gebruikmaken van reacties van medediscussianten, maar die reacties kunnen nooit doorslaggevend zijn voor de deugdelijkheidbeoordeling. Een medediscussiant is immers, door de argumentatieve kenmerken van het verkiezingsdebat, doordrongen met subjectiviteit (zie figuur 3.2).

Een andere oplossing voor het probleem dat de kritische beoordelaar geen zicht heeft op (toekomstige) gegevens die nodig zijn voor een deugdelijkheidbeoordeling van de argumentatie, is om te kijken naar de mogelijkheid om de causaliteit te ondermijnen. Indien de causaliteit de mogelijkheid biedt om weersproken te worden, dan is de argumentatie niet sterk genoeg om stand te houden. Doordat er ruimte is om de causaliteit te weerleggen, lijkt de causaliteit slechts een suggestie van causaliteit. Het is dan immers niet met zekerheid zo dat het causale verband bestaat of optreedt. Zo’n suggestie van causaliteit, die de mogelijkheid oproept om de causaliteit te ondermijnen, kan als onredelijk worden beoordeeld (zie voorbeeld 4.6). De discussiant vult dan per slot van rekening zijn argumentatie niet zodanig aan dat het causale verband zeker kan worden geacht. De argumentatie is dan niet compleet genoeg en kan daarom als drogreden bestempeld worden. Om dit in de kritische vragen in te bedden, kan bij de tweede kritische vraag een subvraag gesteld worden, voor het geval de beantwoording van de tweede kritische vraag moeilijkheden oplevert. De sub-kritische vraag zou kunnen luiden Biedt het causale verband dat in de argumentatie verondersteld wordt de mogelijkheid om weersproken te worden?

Ook de derde kritische vraag kan problemen oproepen, aangezien de kritische beoordelaar ook hier niet altijd zicht heeft op alle informatie die nodig is om te

64

beoordelen of er bijkomende factoren moeten spelen om een genoemd gevolg te doen intreden. Om dit op te lossen, kan de kritische beoordelaar nagaan of de causaliteit die in het argument verondersteld wordt, geldt voor alles en iedereen. Indien dat niet het geval is, en het slechts om een (kleine) groep dingen of personen gaat voor wie de causaliteit geldt, dan moet er voor die (kleine) groep dingen of personen blijkbaar een extra factor spelen om het gevolg te doen intreden (zie voorbeeld 4.7). De kritische beoordelaar kan in dat geval dus tot een deugdelijkheidbeoordeling komen door de argumentatie te toetsen op algemene geldigheid. Als de causaliteit niet algemeen geldig is, dan moeten er bijkomende factoren spelen voor degene voor wie de causaliteit wel geldt. De derde kritische vraag kan voor het verkiezingsdebat, net zoals de tweede kritische vraag, gepaard gaan met een subvraag, om de deugdelijkheidbeoordeling voor de kritische beoordelaar te vergemakkelijken. De subvraag bij de derde kritische vraag luidt dan Geldt de veronderstelde causaliteit in het algemeen?

Naar aanleiding van dit onderzoek kunnen de kritische vragen horend bij de drogreden van het hellend vlak dus gespecificeerd worden voor het actietype verkiezingsdebat. In figuur 4.2 zijn de gespecificeerde kritische vragen weergegeven. (0. Is er sprake van een keten?)

1. Is hetgeen dat in de argumentatie als gevolg wordt gepresenteerd daadwerkelijk onwenselijk?

2. Leidt datgene wat als oorzaak wordt genoemd in principe tot het genoemde (on)wenselijke gevolg?

2.1 Biedt het causale verband dat in de argumentatie verondersteld wordt de mogelijkheid om weersproken te worden?

3. Zijn er andere factoren die, samen met datgene wat als oorzaak wordt voorgesteld, aanwezig moeten zijn om het genoemde onwenselijke gevolg te doen optreden?

3.1 Geldt de veronderstelde causaliteit in het algemeen?

Figuur 4.2 Gespecificeerde kritische vragen horend bij de drogreden van het hellend vlak binnen het actietype verkiezingsdebat

Ten slotte is het opvallend dat het merendeel van de geanalyseerde fragmenten over het verleden gaat, terwijl de drogreden van het hellend vlak in de meeste gevallen over de toekomst zou moeten gaan (zie hoofdstuk 2). Bij de drogreden van het hellend vlak wordt immers een precedent geschapen over de toekomst en bij pragmatische

65

argumentatie, de redelijke tegenhanger van de drogreden van het hellend vlak, gaat het ook meestal over toekomstige plannen of beleid. Ondanks dat de theorie stelt dat argumentatie in de drogreden van het hellend vlak meestal over de toekomst zou moeten gaan, zijn in dit corpus ook een aantal fragmenten te vinden die over het verleden gaan. Dat is opvallend, maar het maakt geen verschil voor de analyses. Vervolgonderzoek zou hier verder op in kunnen gaan.

67