• No results found

3. Onderzoeksresultaten

3.4 Veldkartering

3.4.2 Resultaten

In een strook van ongeveer 20 meter breed tussen de Vrietselbeek en de splitsing van de Haagdoornweg, werd een verhoogde concentratie grind aangetroffen. Dit is de locatie waar ook door Gonnissen de Romeinse weg werd vastgesteld. Eind jaren ’80 werd helaas echter net op deze plaats een waterleiding door het gebied aangelegd (cfr. supra). De grindconcentratie die nu nog waargenomen wordt, kan dus zeker deels geïnterpreteerd worden als verploegde Romeinse weg, maar is vermoedelijk deels ook te wijten aan de verstoring van de van nature voorkomende grindpakketten door deze infrastructuurwerken.

Centraal in het afgebakende onderzoeksgebied werden in een strook van ongeveer 15 meter breedte aan weerszijden van de Haagdoornweg dichte concentraties Romeinse dakpannen en verpulverde kalkmortel vastgesteld. Deze concentraties waren het grootst op de percelen 834k, 837, 838 en 839 aan oostelijke zijde van de Haagdoornweg, en op perceel 826 ten westen ervan. Er is dus sprake van intensieve bewoning in de Romeinse periode, aan weerszijden van de Haagdoorn.

In totaal werden tijdens de veldkartering 3007 vondsten ingezameld (afb. 58). Iets meer dan 60 percent van deze vondsten is Romeins, 34 percent is (post)middeleeuws, en slechts 1,6 percent (45 individuen) zijn silexvondsten. Twee en een half percent van het ingezamelde materiaal kon niet aan een specifieke periode worden toegewezen, wegens de graad van fragmentatie of de slechte bewaringstoestand, of omdat het om vondsten ging die niet periodespecifiek zijn (fragmenten natuursteen, kleine stukken dakpan).

Afb. 58: Procentuele verdeling van de vondsten uit de ARON-veldkartering volgens periode (n = 3007).

34,1% 61,9% 2,5% 1,6% Postromeins Romeins Indet Prehistorie

3.4 Veldkartering

58 Het aandeel van het Romeins materiaal ligt beduidend lager dan dat van de veldkarteringen van J. Gonnisssen (73%) en A. Engels (meer dan 80 %). Dit kan betekenen het gros van het Romeins materiaal al van de site verdwenen is, maar de vondsten die we tijdens de veldkartering telkens weer zagen bovengeploegd worden, spreken dit tegen. Een meer aannemelijke verklaring voor dit relatief lage percentage is dat de middeleeuwse en recentere vondsten tijdens de meeste veldkarteringen vaak niet werden ingezameld en dus in verhouding nog talrijker in het onderzoeksgebied aanwezig zijn.

De prehistorische vondsten bestaan uitsluitend uit silex. Het gaat om afslagen en klingen, al dan niet geretoucheerd, één kern en afval van debitage. Bij de geretoucheerde afslagen zijn enkele (eind)schrabbers aanwezig. Afbeelding 54 geeft een overzicht van op welke percelen silex werd aangetroffen en om hoeveel exemplaren het telkens gaat. Belangrijk om te vermelden is dat tijdens dit onderzoek ook kleine hoeveelheden silex (kleine afslagen, al dan niet met retouches) werden ingezameld aan westelijke zijde van de Haagdoornweg. Hier werd tijdens vorige onderzoeken nog geen silex aangetroffen. Ook op de percelen 830a en 832, 839a en 874, aan oostelijke zijde van de huidige Haagdoornweg, werd nog niet eerder silex ingezameld. Van echte grote concentraties is geen sprake, al is het wel zo dat het aantal prehistorische vondsten op het gedeelte van het terrein ten oosten van de Haagdoornweg toeneemt, naarmate we ons dichter tegen de Vrietselbeek bevinden.

Afb.59: Aantal ingezamelde silexvondsten per vak.

De (post)middeleeuwse en recente vondsten (n= 1021) bestaan voor de helft uit dakpannen, voor de andere helft uit aardewerk. Het aardewerk is zeer uiteenlopend qua datering, al is vroegmiddeleeuws aardewerk niet aanwezig. Het oudste middeleeuws vondstmateriaal dat werd ingezameld, zijn enkele scherven roodbeschilderd aardewerk, dat in de volle middeleeuwen te situeren is. Daarnaast werden ook enkele fragmenten protosteengoed, Maaslands aardewerk (technische groepen 1 en 3), en geel aardewerk uit Zuid-Limburg aangetroffen. Het gros van het aardewerk bestaat echter uit rood en wit geglazuurd aardewerk en steengoed, dat gedeeltelijk nog uit de late middeleeuwen stamt, maar voornamelijk in de postmiddeleeuwse periode thuishoort106. Uit de postmiddeleeuwse periode werden ook nog industrieel witbakkend aardewerk en

106

Onder andere steengoed uit het Westerwald, steengoedkruiken met vlakke bodems, bloempotten, teilen, vergiet…

Locatie Aantal

776 en 777a 1

790a (west), 792a (west), 828 (west) 1

797a 2 830a (west) 1 832 (west) 1 834 f + r 6 834k 2 834p 4 837 (west) 2 837 (oost) 5 838a (west) 3 838a (oost) 4 839a 5 855 (west) en 858 1 862a (west) 1 862a (oost) 2 874a, 875 1 883 (west) 1 887a (oost) 1 891 (oost) 1

59 fragmenten van pijpjes ingezameld. De (post)middeleeuwse vondsten zijn net zoals bij de prospecties van Gonnissen in het volledige onderzoeksgebied aangetroffen, nergens werden concentraties vastgesteld die op het bestaan van een middeleeuwse nederzetting zouden kunnen wijzen.

Bij de vondsten die met zekerheid Romeins zijn, zijn de dakpanfragmenten veruit het best vertegenwoordigd (afb. 60). Aardewerk is voor iets meer dan 14 percent aanwezig. Glas (één bodem in blauwgroen glas), metaal (één fragment van een fibula) en mortel en pleister werden amper aangetroffen. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat de site al decennia lang leeggeplunderd word, en dat bij elke ploegbeurt de metalen vondsten en de goed als Romeins aardewerk of glas herkenbare scherven systematisch worden weggehaald. Anderzijds werden dakpanfragmenten in het verleden amper ingezameld, enkel grote fragmenten met randen, of exemplaren met stempels of afdrukken van dierenpoten, werden meegenomen. Mortel en pleister werden in de jaren ’80 voor het eerst bovengeploegd, en konden toen nog als relatief grote fragmenten worden ingezameld, ondertussen zijn deze enkel nog te herkennen als kalkrijke vlekken in de geprospecteerde gebieden, met hier en daar nog een klein fragment dat door de ploeg gespaard is gebleven. Afbeelding 62 geeft een overzicht van de verdeling van de Romeinse vondsten over het onderzoeksgebied. Enkel op de meest zuidelijk en de meest noordelijk gelegen percelen werd geen materiaal uit de Romeinse periode aangetroffen. De grootste concentraties bevinden zich langsheen de Haagdoorn en langs de Romeinse weg die door Gonnissen werd vastgesteld, lopende van aan de splitsing van de Haagdoornweg tot aan de Vrietselbeek.

Afb. 60: Procentuele verdeling van de Romeinse vondsten uit de ARON-veldkartering naar materiaal (n = 1864).

Afb.61: Procentuele verdeling van de Romeinse scherven uit de ARON-veldkartering naar soort (n = 266).

14,3% 0,2% 84,9% 0,1% 0,6% Aardewerk Metaal Dakpannen Glas Mortel en pleister 4,1% 21,4% 2,6% 21,8% 4,1% 8,6% 0,4% 13,2% 23,7% Amforen Dolia Geverfd Gladwandig Dikwandig Mortaria Terra nigra Terra sigillata Ruwwandig

3.4 Veldkartering

60 Afb. 62: Verspreidingskaart van de door ARON ingezamelde Romeinse prospectievondsten, afgebeeld op het kadasterplan. Grijs: Niet prospecteerbaar (weide). Groen: Geen Romeinse vondsten. Oranje: <10 Romeinse vondsten. Rood:10 - 50 Romeinse vondsten. Paars: > 50 Romeinse vondsten. De doorzichtige strook geeft aan waar een hogere grindconcentratie werd vastgesteld.

61 De verdeling van de Romeinse aardewerksoorten (afb. 61) komt goed overeen met het beeld dat uit eerdere veldkarteringen naar voor kwam. Ruw- en gladwandig aardewerk zijn het best vertegenwoordigd (samen 45,5 %). Bij de gladwandige vormen konden op basis van de randen en de bodems een bord, kruikjes, een deksel en een kleine dolium worden gedetermineerd. Bij de ruwwandige vormen konden een deksel, potten met dekselgeul (Stuart 203, te dateren vanaf het midden van de tweede eeuw) of omgeplooide en afgeplatte rand (Stuart 210) en kommen uit de tweede en derde eeuw met een naar binnen verdikte rand en gegroefde buitenzijde (Stuart 211/Niederbieber 104) onderscheiden worden. De baksels zijn voornamelijk afkomstig uit de Maasvallei. Daarnaast komt een kleine groep uit Tongeren. De productie van aardewerk in Tongeren vond er plaats tussen het midden van de eerste eeuw en 320/330107. Een vijftal scherven kan tot de ruwwandig roze NOOR1-groep gerekend worden (cfr. supra).

Doliumfragmenten maken meer dan één vijfde van het totale aantal scherven uit. Dit percentage ligt iets hoger dan bij de vorige veldkarteringen, maar dit is vermoedelijk te verklaren doordat dolia grote, niet op echt hoge temperaturen gebakken en bijgevolg ook vrij breekbare recipiënten zijn, die door herhaaldelijk ploegen sterk gefragmenteerd kunnen worden. Sommige scherven waren immers nog maar erg klein en vaak fel verweerd, wat er op wijst dat ze al geruime tijd aan de oppervlakte hebben gelegen. Randfragmenten werden niet aangetroffen.

Terra sigillata is met dertien percent ook nog merkwaardig goed vertegenwoordigd, zeker gezien het feit dat dit aardewerk het meest opvalt vanwege zijn oranjerode kleur, en dus verwacht zou kunnen worden dat dit als eerste ingezameld zou worden door bezoekers die hier de voorbije jaren op de site hebben geprospecteerd. Het gaat wel om kleinere en meer verweerde fragmenten in vergelijking met wat tijdens vorige onderzoeken werd aangetroffen. Toch konden baksels uit zowel Zuid-Gallië, Centraal-Gallië (Lezoux), Oost-Gallië als de Argonne herkend worden. Bij de tien aangetroffen randfragmenten ging het in twee gevallen om een mortarium en bij één rand om een versierde kom van het type Dragendorff 37. Een andere rand was afkomstig van een kopje Dragendorff 46. Van de overige randen kon wegens de hoge fragmentatiegraad geen type bepaald worden, al gaat het vermoedelijk om kommen of borden. Mortaria worden pas vanaf het midden van de tweede eeuw geproduceerd108, het type Dragendorff 37 zou niet zijn geproduceerd voor 60109.

Wrijfschalen maken bijna acht percent van de scherven uit. Hier zijn opvallend veel randfragmenten aanwezig, horend bij allemaal verschillende individuen. (13 van de in totaal 23 op de Kommel ingezamelde fragmenten van mortaria zijn randen). Ze werden hoofdzakelijk in de Maasvallei geproduceerd (types Vanvinckenroye 347, 336337 en Stuart 149). Ten minste één wrijfschaal is afkomstig uit Bavay. VroegRomeinse wrijfschaaltypes of -baksels zijn niet aanwezig. Wrijfschalen met verticale rand komen pas vanaf het midden van de tweede eeuw voor, het type Vanvinckenroye 347 is iets ouder.

Amforen zijn op basis van de baksels afkomstig uit de Maasvallei of het zuiden van Spanje. Randen ontbreken. Op basis van de dikte lijken de amfoorscherven uit Baetica eerder tweede eeuws te zijn. Amforen uit de Maasvallei dateren ten vroegste uit de tweede eeuw.

Geverfd aardewerk en terra nigra zijn in geringe mate aanwezig, met respectievelijk zeven en één fragment. De geverfde scherven zijn afkomstig van bekers in Brunsting technieken B of C. Randen ontbreken echter, zodat geen verdere typologieën of dateringen mogelijk zijn. Het nigra-fragment kon evenmin nauwkeuriger gedetermineerd worden.

107

Vilvorder et al. 2010, 241-256.

Tot vorig jaar vermoedde men enkel dat deze productie uit Tongeren afkomstig was, omdat dit aardewerk steeds in groten getale op opgravingen in Tongeren wordt aangetroffen, maar werden er nooit ovens opgegraven. Recent werden door het ADC enkele pottenbakkersovens opgegraven in Tongeren die dit vermoeden bevestigen. Voor beschrijving van het baksel zie Willems 2005, 79-84 en http://www.referentiecollectie.nl/rich/tongeren/wares.php?ware=2,2

108

Brulet et al. 2010, 124.

109

3.4 Veldkartering

62 Het algemeen beeld dat we van het Romeinse aardewerk uit de veldkartering krijgen, sluit aan bij wat al eerder werd vastgesteld. Het gaat om aardewerk uit erg diverse productiecentra, dat hoofdzakelijk uit de midden-Romeinse periode dateert (70-275), waarbij de nadruk dan vooral ligt op de periode vanaf het midden van de tweede eeuw.

3.4.3 Besluit

De veldkartering die in het kader van deze studieopdracht werd uitgevoerd, laat ons toe conclusies te trekken die aansluiten bij wat al tijdens vroegere onderzoeken werd vastgesteld. Het overgrote deel van de aangetroffen vondsten is Romeins, al zijn er ook silexvondsten aangetroffen die op het bestaan van een nog oudere occupatie van de site duiden. (post)middeleeuws materiaal is weliswaar talrijk aanwezig, maar lijkt met de bemesting op de site te zijn aangevoerd.

De Romeinse vondsten die werden ingezameld tijdens de veldkartering, dateren zonder uitzondering uit de midden-Romeinse periode (70-275), al ligt de nadruk hoofdzakelijk op de periode vanaf het midden van de tweede eeuw, en de derde eeuw. Er is zowel sprake van lokale of regionale producten, als van importen uit Spanje, grote delen van Gallië en het Rijnland.

De grindconcentratie die door Gonnissen werd vastgesteld, lopende van aan de Vrietselbeek tot aan de splitsing van de Haagdoornweg, en toen al geïnterpreteerd werd als de Romeinse weg, is nog steeds in het landschap waar te nemen. De concentratie is nu wel uitgestrekter, de weg is in de loop van de jaren verploegd en verstoord door infrastructuurwerken. De grootste concentraties van Romeinse vondsten bevinden zich centraal in het afgebakende onderzoeksgebied, langsheen deze weg, en aan weerszijden van de Haagdoorn. In het uiterste noorden en zuiden van het onderzoeksgebied, werden geen Romeinse vondsten aangetroffen. Hoewel geweten is dat de site al jaren lang geplunderd wordt, is toch nog steeds erg veel Romeins materiaal aanwezig, en komen het bij het ploegen steeds nieuwe vondsten naar boven. Dit wijst er op dat er nog steeds grondsporen in situ aanwezig zijn. Anderzijds is het dus ook duidelijk dat de site door landbouwactiviteiten, voornamelijk door te diep ploegen, beetje bij beetje onherroepelijk vernield wordt.

63