• No results found

Resultaten: analyse van lacunes en advies extra monitoring T

EF 4-4: beheer natuurbeheer bestaand

13.3 Resultaten: analyse van lacunes en advies extra monitoring T

In par. 2 is aangegeven voor welke parameters per monitoringsubvraag gegevens over de uitgangssituatie nodig zijn. het gaat hierbij (logischerwijs) in alle gevallen om het bestaande duingebied.

ND2-01: invloed van veranderingen in sandspray in de buitenduinen Vegetatie(structuur)

De Alterra-habitatkartering uit 2008 is onvoldoende gedetailleerd om als nulmeting te kunnen worden gebruikt voor de monitoring en evaluatie van eventuele effecten van veranderingen sandspray die onder invloed van de zandmotor mogelijk zijn. Ruimtelijke verschillen in vegetatie zijn onvoldoende nauwkeurig gekarteerd en de vegetatiekundige inhoud is niet expliciet gedocumenteerd met vegetatieopnames.

De Dicranum-kartering van Dunea uit 2009 geeft in principe wel ruimtelijk een (zeer) nauwkeurig beeld van de vegetatiestructuur en is voldoende recent om als beschrijving van de uitgangssituatie te kunnen worden gebruikt. Door de indeling in vegetatiestructuurklassen die aan deze methode ten grondslag liggen heeft Dicranum tevens een grote gevoeligheid voor het onderscheiden van veranderingen in de vegetatie van droge duingraslanden onder invloed van veranderingen in sandspray.

Een beperking van de methode is dat de structuurkartering en de daarbij gebruikte eenheden niet worden gedocumenteerd met vegetatiekundige opnamen. Hierdoor is een goed onderbouwde interpretatie naar habitattypen en (vegetatiekundig gedefinieerde) kwaliteitsklassen niet mogelijk. Wel is een algemene interpretatie mogelijk aan de hand van de algemene omschrijving van de structuurtypen en opnamen die in het kader van de methodeontwikkeling zijn gemaakt. Gezien de aard van te verwachten effecten kan hiermee worden volstaan.

Een tweede beperking is geen analyses en bewerkingen zijn uitgevoerd met de gegevens uit 2009 en dat geen toelichtende rapportage beschikbaar is. Aangenomen wordt dat relevante metagegevens in de digitale bestanden aanwezig zijn en dat de algemene documentatie van de methode (m.n. Assendorp, 2010) volstaat. Bewerking van de data uit 2009 dient na de tweede kartering in 2015 te worden uitgevoerd als onderdeel van de het evaluatieonderzoek in 2016.

Vegetatieopnamen

Van locaties in de directe omgeving van meetpunten van sandspray zijn geen opnamen beschikbaar die als T0-beschrijving zouden kunnen worden gebruikt; deze dienen aanvullend te worden gemaakt. Er kan worden aangenomen dat eventuele veranderingen onder invloed van aanleg van de zandmotor (eind 2010/begin 2011) niet direct tot uiting zullen komen zodat vegetatiekartering en opnamen bij sandspraymeetpunten in 2011 goed bruikbaar zijn als nulmeting.

Hogere planten

Beschikbare gegevens over hogere planten zijn van goede kwaliteit maar onvoldoende actueel (2004). In de rapportage (Toetenel & Van der Hagen, 2008) wordt aan de hand van een vergelijking met eerdere inventarisaties uit 1993 en 1998 aangetoond dat in de loop van vijf tot zes jaar substantiële veranderingen kunnen optreden.

1203519-000-ZKS-0035 | C016/11, 31 maart 2011, definitief

De inventarisatie/kartering van hogere planten uit 2004 dient daarom in 2011 te worden herhaald. Aangenomen wordt dat veranderingen en sand- en saltspray pas na verloop van enkele jaren tot meetbare veranderingen in het voorkomen van hogere planten zal leiden. Dit betekent dat inventarisatie in 2011 bruikbaar is als nulmeting, ondanks het feit dat de zandmotor dan al is aangelegd.

Broedvogels

Er zijn voldoende gegevens m.b.t. voorkomen van broedvogels beschikbaar; deze zijn van goede kwaliteit, actueel en gebiedsdekkend. De inventarisatie worden uitgevoerd door vrijwilligers. Op dit moment zijn basisgegevens (nog) niet beschikbaar en ontbreekt een goede documentatie over de wijze waarop gegevens zijn verzameld. Voor gebruik ten behoeve voor monitoring en evaluatie van de zandmotor is het gewenst dat een rapportage wordt opgesteld met een ‘technische’ toelichting bij het onderzoek.

Voor wat betreft eventuele lacunes m.b.t. de nulsituatie voor sandspray wordt verwezen naar hoofdstuk 12.

ND2-02: invloed van veranderingen in saltspray in combinatie met begrazingsbeheer in de buitenduinen

Vegetatie(structuur)

De vegetatiestructuurkartering met Dicranum uit 2009 is eveneens goed bruikbaar om eventuele veranderingen in vegetatiestructuur onder invloed van afname van saltspray te kunnen monitoren. De vegetatiekundige inhoud is hier minder van belang.

Voor het overige gelden hierboven onder ND2-01 genoemde kanttekeningen m.b.t. ontbreken van bewerkingen en analyses van de gegevens uit 2009 en het ontbreken van een toelichtende rapportage. Een nieuwe nulmeting is niet nodig. Tevens wordt ervan uitgegaan dat noodzakelijke metagegevens beschikbaar zijn bij Dunea en bewerkingen kunnen worden uitgevoerd als onderdeel van de evaluatie in 2016.

Vegetatieopnamen

Voor deze evaluatievraag zijn geen vegetatiegegevens in de vorm van opnamen noodzakelijk (zie par. 13.1).

Hogere planten Zie onder ND2-01. Broedvogels Zie onder ND2-01.

Voor wat betreft eventuele lacunes m.b.t. de nulsituatie voor saltspray wordt verwezen naar hoofdstuk 12.

ND2-03: invloed van veranderingen in sand- en saltspray in duingebied achter derde duinregel

Deze vraag blijft in het kader van het MEP Pilot Zandmotor buiten beschouwing (zie hierboven).

1203519-000-ZKS-0035 | C016/11, 31 maart 2011, definitief

ND2-04: invloed van veranderingen in (grond)waterstanden in duingebied achter derde duinregel

De beschikbare habitatkartering is onvoldoende gedetailleerd om als nulmeting te kunnen worden gebruikt voor de monitoring en evaluatie van eventuele effecten van grondwaterstandstijging. Nu reeds in het terrein aanwezige poelen en vochtige laagtes ontbreken op de relatief globale kaart. De Dicranum-methode is niet voldoende nauwkeurig in het onderscheid tussen natte en droge vegetaties. Aanvullende kartering van terreindelen die nu reeds nat of vochtig en relatief laaggelegen terreindelen die gevoelig zijn voor stijging van de grondwaterstanden dienen in meer detail te worden gekarteerd met behulp van ‘klassieke’ vegetatiekartering (zie monitoringfactsheet DN9).

Andere natuurparameters worden in het kader van deze evaluatievraag niet geïnventariseerd (zie par. 13.1). Voor wat betreft eventuele lacunes m.b.t. de nulsituatie voor grondwater wordt verwezen naar het convenant Pilot Zandmotor-Solleveld.

13.4 Resultaten: overzicht advies extra T0-monitoring en kostenraming parameters