• No results found

2. FLORA- EN FAUNAWET

4.6 REPTIELEN

In de tuin van de voormalige school bevindt zich één half dichtgegroeide poel voor. Daarnaast ligt ten noorden van de locaties oppervlaktewater. In de tuin kunnen daarnaast amfibieën overwinteren. Gelet op de ligging en de aanwezige ecotopen betreft het echter alleen licht beschermde soorten zoals gewone pad, bruine kikker en kleine watersalamander. Deze amfibieën zijn niet bedreigd volgens de Rode lijst.

Figuur 5. Poel voor algemene amfibieën aan de Jan Matthijssenlaan.

4.6 Reptielen

Gezien de huidige inrichting, de ligging en de aanwezige ecotopen kan de aanwezigheid van reptielen worden uitgesloten.

Adviesbureau Mertens 10 Wageningen 4.7 Vissen

Door het ontbreken van oppervlaktewater van voldoende omvang in het plangebied van de schoollocatie aan de Jan Matthijssenlaan wordt het voorkomen van (beschermde) vissen uitgesloten.

4.8 Overige

Gezien de huidige inrichting van het plangebied en het landgebruik kan de aanwezigheid van beschermde geleedpotigen en mollusken worden uitgesloten.

Adviesbureau Mertens 11 Wageningen

5 RESULTAAT INVENTARISATIE

BURGEMEESTER VAN SLEENSTRAAT

5.1 Flora

Het plangebied is nagenoeg geheel verhard. Die delen die niet zijn verhard betreffen volledig in cultuur gebrachte gronden die zijn ingericht als tuin / plantsoen. Hierin wordt het voorkomen van beschermde plantensoorten uitgesloten. Gedurende onderhavige verkennende inventarisatie zijn dan ook geen beschermde soorten vastgesteld.

5.2 Vleermuizen

Het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen kan niet wordt uitgesloten. Onder de pannen daken kunnen in potentie vleermuizen voorkomen zoals gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger.

Het gebied van de school aan de Burgemeester van Sleenstraat ontbreekt het grotendeels aan beplanting.

Het plangebied vormt daarom geen essentieel foerageergebied.

Doordat de school aan de Burgemeester van Sleenstraat een kenmerkend landschapselement vormt, met name de bebouwing boven de weg, is er een mogelijkheid dat het gebied een onderdeel is in een migratie- of vliegroute van vleermuizen.

5.3 Overige zoogdieren

Ter plaatse van het plangebied is er een kleine kans op het voorkomen van enkele licht beschermde kleine grondgebonden zoogdieren als mol en bosmuis. Het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten wordt uitgesloten omdat geschikte ecotopen ontbreken.

5.4 Broedvogels

Onder de dakrand onder de oostelijke bebouwing bevinden zich 14 nesten van huiszwaluw (zie figuur 6).

Onder het pannen dak kan daarnaast huismus broeden. Tot sloot is er één potentiele nestlocatie van gierzwaluw vastgesteld (zie figuur 7). De huiszwaluw en huismus zijn beide strikt beschermd en volgens de Rode lijst (2004) kwetsbaar. Huismus en gierzwaluw hebben daarnaast nestlocaties die ook buiten het broedseizoen zijn beschermd.

Figuur 6. Nesten huiszwaluw oostelijke bebouwing.

Adviesbureau Mertens 12 Wageningen Figuur 7. Potentiele nestlocatie gierzwaluw.

5.5 Amfibieën

Doordat in en direct rond de voormalige school aan de Burgemeester van Sleenstraat oppervlaktewater ontbreekt, wordt het voorkomen van amfibieën uitgesloten.

5.6 Reptielen

Gezien de huidige inrichting, de ligging en de aanwezige ecotopen kan de aanwezigheid van reptielen worden uitgesloten.

5.7 Vissen

Door het ontbreken van oppervlaktewater in en direct rond de voormalige school aan de Burgemeester van Sleenstraat wordt het voorkomen van (beschermde) vissen uitgesloten.

5.8 Overige

Gezien de huidige inrichting van het plangebied en het landgebruik kan de aanwezigheid van beschermde geleedpotigen en mollusken worden uitgesloten.

Adviesbureau Mertens 13 Wageningen

6 CONCLUSIE

6.1 Licht beschermde soorten

Op beide locaties komen (mogelijk) licht beschermde amfibieën en grondgebonden zoogdieren voor.

Aangezien voor de licht beschermde soorten een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bestaat, heeft het voorkomen van deze soorten geen procedurele consequenties.

6.2 Algemene broedvogels

In verband met het voorkomen van algemene broedvogels op beide locaties is het noodzakelijk dat werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen of dat er op een manier wordt gewerkt dat vogels niet tot broeden komen.

6.3 Vleermuizen en vogels met vaste nestplaats

Effecten op vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kunnen niet worden uitgesloten op beide schoollocaties. Er is een kans dat vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en vogels verloren gaan bij realisatie van de plannen. Op grond hiervan wordt aanbevolen om vleermuizen en vogels door middel van een gerichte veldinventarisatie te inventariseren op beide locaties ter bepaling van gerichte

maatregelen. Eventueel kan er vanuit gegaan worden dat de soorten aanwezig zijn (Worst-case scenario).

Alle mogelijk te treffen maatregelen dienen dan uitgevoerd te worden voor de vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen.

6.4 Huiszwaluwen

Onder de dakrand onder de oostelijke bebouwing aan de Burgemeester van Sleenstraat bevinden zich 14 nesten van huiszwaluw. Ter plaatse bevindt zich derhalve een populatie huiszwaluwen. Met de realisatie van de plannen zal de broedlocatie verdwijnen.

Aangezien de huiszwaluw op de Rode lijst van bedreigde diersoorten staat en de broedlocatie met de realisatie van de verbindingszone zal verdwijnen is het noodzakelijk om mitigerende en

compenserende maatregelen te nemen om de gunstige staat van instandhouding te kunnen garanderen.

De maatregelen bestaan uit:

- het uitvoeren van de werkzaamheden buiten de broedperiode (dus vanaf half oktober tot half maart).

- Voor sloop in de herfst of in het vroege voorjaar de nesten controleren op toch al aanwezige huiszwaluwen.

Figuur 8. Kunstnest huiszwaluw.

Adviesbureau Mertens 14 Wageningen - Het aanbieden van vervangende nestlocaties in de directe omgeving met ca. 30 kunstmatige nesten

(zie figuur 4).

- Indien de vervangende nestlocaties op iets grotere afstand zijn gelegen dan moeten de zwaluwen op de vervangende nestlocaties worden gewezen door middel van geluid.

- De vervangende nestlocaties moeten gereed zijn voordat de huiszwaluwen terugkeren van de trek.

- Het aanbieden van nestmateriaal (klei).

- Het monitoren van de resultaten, en indien zij tegenvallen dan dienen aanvullende maatregelen genomen te worden.

- Bovenstaande maatregelen dienen begeleidt te worden door een deskundige op het gebied van huiszwaluwen.

Bij het nemen van deze maatregelen is voldoende voldaan aan de zorgplicht van de Flora- en faunawet.

6.5 Eindconclusie

In verband met het voorkomen van broedvogels op beide locaties, waaronder de huiszwaluw, dienen werkzaamheden te worden uitgevoerd buiten het broedseizoen en dient vervangende nestlocaties voor de huiszwaluw te worden aangeboden. In verband met het mogelijk voorkomen van vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen dient een gerichte veldinventarisatie uitgevoerd te worden. Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden en hoe hiermee moet worden omgegaan. Eventueel kan er vanuit gegaan worden dat de soorten aanwezig zijn (Worst-case scenario). Alle mogelijk te treffen maatregelen dienen dan

uitgevoerd te worden voor de vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. Op deze manier kan dan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden.

Adviesbureau Mertens 15 Wageningen

GERAADPLEEGDE LITERATUUR

 Bergmans, W., Zuiderwijk, A., 1986. Atlas van de Nederlandse Amfibieën en Reptielen en hun bedreiging. KNNV 1-177

 Bink, F.A., 1992. Ecologische Atlas van de dagvlinders van Noordwest-Europa. Schuyt en Co Uitgevers en Importeurs BV, Haarlem.

 Broekhuizen, S., Hoekstra, B., Laar. V. van, Smeenk, C., Thissen, J.B.M., 1992. Atlas van de Nederlandse Zoogdieren. KNNV 1-336.

 EEG, 1979. Richtlijn 79/43/EEG inzake het behoud van de Vogelstand. Publicatieblad Europese Gemeenschap, nummer L. 103.

 EEG, 1992. Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van wilde flora en fauna. Publicatieblad van de Europese Gemeenschap, nummer L. 206/7.

 Gerstmeier, R., Romig, T., 1997. Zoetwatervissen van Europa, Tirion, Baarn, 1-368.

 Hustings, F., Vergeer, J.W., Eekelder, P., 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000.

Nationaal Natuurhistorisch Museum Leiden, SOVON, Beek-Upbergen, 1-584.

 Limpens, H., Mostert, K., Bongers, W., 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen. KNNV, Utrecht, 1-260.

 Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Dienst Regelingen, 2009a. Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep. Ministerie van ELI (Dienst Regelingen), Den Haag.

 Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Dienst Regelingen, 2009b. Uitleg aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet. Ministerie van ELI (Dienst Regelingen), Den Haag.

 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 2004. Rode lijsten diverse soortgroepen.

 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 2009. Rode lijsten diverse soortgroepen.

 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1998. Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten en diersoorten (Flora en Faunawet). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 402, 1-37.

 SOVON, 1987. Atlas van de Nederlandse broedvogels.

 Nie, H.W. de, 1996. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem, 1-151.

 Spikmans, F, Jong, T. de, 2006. Het waarnemen van zoetwatervissen, Nijmegen, 1-55.

Website

 www.ravon.nl

 www.waarneming.nl

 www.sovon.nl

 www.zoogdiervereniging.nl

BIJLAGE 1. BEGRIPPEN

Baltsplaats Plaats waar een vleermuis al roepend rondvliegt in de herfst en die doorgaans wordt verdedigd tegen andere mannetjes.

Foerageergebied Een gebied waar een vleermuis of een groep van vleermuizen foerageert. Dat gebied wordt regelmatig bezocht door vleermuizen om in te foerageren en dat doorgaans meerdere foerageerplaatsen kent die langere tijd worden gebruikt.

Foerageerplaats Plek (jachtplek) waar wordt gejaagd door vleermuizen. De plek kan in de directe omgeving van de kolonieplaats liggen maar ook kilometers verderop.

Kolonie Groep vleermuizen (kleine groep mannetjes of meestal grotere groep vrouwtjes, soms gemengd (soorten, geslacht)) die in het voorjaar tot de herfst bijeen blijven. De groep kan zich vestigen in gebouwen (in spouwmuren of onder daklijsten e.d.) of bomen

(spechtengaten, scheuren). Een groep vrouwelijke vleermuizen wordt ook wel aangeduid als een kraamkolonie. In zo'n groep worden jongen geboren en grootgebracht. Een kolonie maakt vaak gebruik van meerdere verblijfplaatsen die soms gelijktijdig worden gebruikt.

Migratieroute Een vaste route van zomerverblijfplaats naar winterverblijfplaats en visa versa (zie ook vliegroute) of een route in een andere tijd; bijvoorbeeld tussen foerageerplaatsen.

Paarplaats Territorium van territoriale mannetjes. Voor de ruige dwergvleermuis en de rosse vleermuis is dit doorgaans te vinden in boomholten. Voor de laatvlieger en de dwergvleermuis is dit te vinden in gebouwen. Voor de watervleermuis is dit te vinden in bomen en later, tegen de winter, zijn ze te vinden in overwinteringverblijven. Het mannetje vormt een harem met meerdere vrouwtjes. De paartijd valt in de herfst (uitgezonderd de grootoorvleermuis waarbij het in april valt (vroege voorjaar). De hier geschetste situatie van de paring wordt in dit rapport omschreven als “herfst situatie”.

Verblijfplaats Een object (huis, boom, bunker, grot, kast en dergelijke) waarin een of meerdere vleermuizen verblijven (overdag of ’s winters permanent).

Vliegroute Route die door vleermuizen elke avond wordt gebruikt om van de kolonieplaats naar foerageergebied te vliegen en visa vers (zie ook migratieroute). Vrouwtjes met jongen keren soms midden in de nacht terug om de jongen te zogen en gebruiken dan de route.

Vliegroutes liggen over het algemeen langs lijnvormige (landschaps)elementen als bomenlanen, huizenrijen e.d. De functies zijn beschutting bij winderig en koud weer, oriëntatie in verband met de echolokatie-geluiden en het vinden van voedsel.

Voorbijvliegend Vleermuizen die voorbijvliegen, niet via een vaste route. Het betreft meestal zwervers of trekkers.

Zwermen Direct na het uitvliegen, naar vooral voor het invliegen bij een kolonie zwermt een deel van de kolonie rond de kolonieplaats. Zwermgedrag is derhalve een indicatie voor een eventuele kolonieplaats.

temperatuurwisselingen zijn nihil.

Zomerverblijfplaats Een verblijfplaats die gebruikt wordt door vleermuizen die niet in winterslaap zijn waarvan niet aangetoond is dat het een kraamverblijfplaats dan wel een paarverblijfplaats is. In sommige gevallen vormen bijvoorbeeld mannetjes kleine groepjes.

GERELATEERDE DOCUMENTEN