• No results found

4. Resultaten empirisch onderzoek

4.3 De afgestemde werkwijze in het goede huishouden

4.3.3 Relationeel werk

Uit de verhalen van de respondenten verteld in de interviews en de verhalenworkshop, blijkt dat een huishouden van een verzameling werkzaamheden pas een goed huishouden kan worden als het werk samen met elkaar wordt uitgevoerd (R1-5, V, O). Benoemd wordt dat deze samenwerking betrekking heeft op de relaties met betrokkenen rondom de bewoner, tussen bewoners onderling en tussen verschillende betrokkenen (O, V, R1-5).

Het relationele werken levert op verschillende manieren een bijdrage aan het goede huishouden:

Binnen de verschillende relaties wordt informatie uitgewisseld over bewoners, zo vertellen de respondenten. “We horen meestal van de zorg dat mensen misschien wel mee willen helpen.” (R3/4). “Die korte lijntjes zijn belangrijk. De medewerkers van de huishouding kunnen juist net even wat meer informatie geven als ze bij die bewoner die op de kamer is schoonmaken. Wij zien ook niet alles.” (V).

Respondenten geven ook aan van elkaar te leren: “De zorg zag dat toen een keer en die pikte dat ook weer over. Het is een wisselwerking met de zorg.” (R3/4). Leren gebeurt ook door familieleden zo vertelt een respondent: “Het zijn hele simpele dingen, afwassen, tafel afruimen. Ik heb het zelf ook gedaan toen ik een keer zag hoe de medewerkers dat met de bewoners deden.” (R2).

Er vindt afstemming plaats over de werkzaamheden, aldus de respondenten: “Wij werken als team goed samen. Als ik aan iemand vraag of ze me willen helpen, dan doen ze dat ook. We weten wat we aan elkaar hebben.” (R3/4). “Ze zetten ook het koffiezetapparaat wel aan en schenken ook wel een kopje koffie op de huiskamer als er toevallig niemand op de huiskamer is.” (V).

De respondenten vertellen hoe verbindingen tussen de mensen die werken op de afdeling zichtbaar worden in het relationele werken. “Hier op deze afdeling hoor je er gewoon

“In een goed huishouden zorg je voor elkaar. Toen ik vroeger ziek was kwam mijn moeder ook naar boven om te kijken: “hoe gaat het dan, moet je wat hebben.” Dat is ook

huishouden. Iedereen heeft een rol in het huishouden want het huishouden ben je met elkaar.” (V).

bij. Als er iets wordt georganiseerd, dan word je gewoon uitgenodigd. Dan zeggen ze: “Dat is ook voor jullie hoor!” (R3/4).

Sommige medewerkers huishouding voelen zich het meest tot hun vaste zorgafdeling behoren (V), anderen voelen zich het meest thuis in de groep van medewerkers huishouding binnen de facilitaire dienst (O).

Soms wordt de verbinding op de afdeling als problematisch ervaren. Een respondent vertelt: “Eerst ging het niet zo goed. In het EVV-er overleg heb ik toen naar voren gebracht dat ik het gevoel had dat we er een beetje bij hingen. Sommige medewerkers zorg zeiden niet eens goedemorgen tegen mij dus ik voelde me eigenlijk minder dan de zorg. Nu we erover gesproken hebben is de sfeer en verstandhouding met elkaar een stuk verbeterd.” (V).

De respondenten vertellen over de verschillende relaties in de huishoudelijke zorgpraktijken tussen bewoners, medewerkers en familieleden. De verschillende relaties passeren hierna de revue aan de hand van de verhalen zoals verteld door de respondenten.

Tussen bewoners onderling

Even samen aan de wandel en genieten van de mooie tuin

“Het is mooi dat hier de mogelijkheid is om zonder personeel naar buiten te kunnen. Deze twee kunnen altijd zo gezellig kletsen. Ze zien iets in de natuur. Wat ik ook mooi vind dat is dat je ziet dat ze met een jas aan buiten lopen: dat ze niet alleen met mooi weer naar buiten gaan.”(V)

Een andere respondent vertelt: “In de huiskamer waar mijn man zit, daar is een mevrouw die mijn man hielp. Mijn man weet de volgorde met brood en dergelijke niet altijd meer en dan hielp ze hem even met brood.” (R1).

Tussen bewoners en familieleden: “Familie wordt ingeschakeld bij activiteiten die de

activiteitenbegeleidster organiseert: kniepertjes bakken, werkzaamheden in de tuin, grote schoonmaak.” (R1). “Het is wel zo dat vaak dezelfde familieleden helpen.” (R2).

Tussen bewoners en medewerkers zorg en medewerker huiskamer: “Het meeste doen

ze dan in de afwasmachine maar dan zeggen ze toch even tegen een bewoner: “Kom maar, we gaan naar het aanrecht, we gaan even afwassen.” (R2). “Wij werken hier natuurlijk de hele dag op de huiskamer met de mensen. Je verzorgt het ontbijt naast dat je tussendoor de mensen wast. Je ruimt samen met de mensen op, je doet alles samen met de bewoners.” (R5).

Tussen bewoners en medewerkers huishouding: Een respondent geeft aan: “De

bewoners en de schoonmakers kennen elkaar. De bewoners weten dat ook door hen voor hun wordt gezorgd.” (R2). “Als we van een bewoner weten dat ze een achtergrond met afstoffen heeft, dan vragen we: “Wilt u dat even voor ons doen?” Soms wil ze dat wel maar ook wel eens niet en dan laten we haar met rust en gaan wij verder.” (R3/4).

Tussen familieleden en medewerkers huishouding: “Ik heb weinig zicht op de

schoonmaak van de appartementen omdat dat door de schoonmaakdienst gebeurt. Je zegt ze allemaal vriendelijk gedag maar ik ken de namen niet.” (R1). “Wij hebben geen contact met de familie. Bij ons is dat anders dan met de zorg, bij ons is dat meer oppervlakkiger: van goedemorgen, goedemiddag.” (R3/4).

Tussen medewerkers huishouding en medewerkers zorg: “De medewerkers

huishouding horen echt bij het team ook al hebben ze een andere leidinggevende. We betrekken hen ook als er wat is of wat gebeurt en zij doen dat andersom ook met ons.” (V). “Ik kan wel mijn verhaal kwijt bij de medewerkers van de zorg als er iets is wat mij stoort of wat dan ook. En ze kunnen ook altijd bij ons terecht. Dat vind ik toch wel het belangrijke van het werk, dat het echt je plekje is.” (R3/4).