• No results found

In hoofdstuk 2 is beschreven op welke wijze de provincie Oost-Pruisen uiteindelijk in handen is gevallen van het Rode Leger. Het staat buiten kijf dat de oorlog in feite al verloren is, wanneer de gevechten op 16 oktober 1944 beginnen. Alleen al het feit dat Duitsland in 1938 goed is voor 13,2% van de wereldindustriële capaciteit tegenover 55,5% voor Engeland, Rusland en de Verenigde Staten, maakt dat Duitsland nooit een wereldoor- log kan winnen.1 Populaire termen als winnen of verliezen zijn te ongenuanceerd in een beschouwing over

factoren die al dan niet tot succes leiden. Maar ook de term succes is moeilijk hanteerbaar. Van Dale defini- eert succes als een goede afloop, uitkomst of uitslag. Daarbij wordt de uitkomst getoetst aan een verwachting of aan de eindsituatie van een opgedragen taak.

De door de Führer opgedragen eindsituatie in Oost-Pruisen was onmiskenbaar het behoud van de hele pro- vincie als deel van het Derde Rijk. Dit wensdenkbeeld maakte deel uit van de strategische opvatting van Hitler eerst af te rekenen met de westelijke geallieerden, om daarna de handen vrij te hebben om het Rode Leger te verslaan, zoals blijkt uit de planning voor het Ardennenoffensief. Het militaire leiderschap zag in dat – bij ongewijzigde omstandigheden en verhoudingen – de strijd om Oost-Pruisen een verloren zaak was. De ver- wachting van dit leiderschap lag meer in het overleven of zelfs het behoud van het leger en daarnaast de schade, bijvoorbeeld voor de burgerbevolking, zo veel mogelijk beperken. Wanneer aan deze verwachting wordt voldaan, kan dit een relatief succes genoemd worden. Zij komt immers niet overeen met de institutio- neel opgelegde eindsituatie van het glorieuze Derde Rijk.

1 Martin van Creveld, `Die deutsche Wehrmacht: eine militärische Beurteilung‘ in Rolf-Dieter Müller en Hans-Erich

4-2

Het relatieve succes van de Wehrmacht bij de operaties in Oost-Pruisen kan dus afgemeten worden aan de verwachtingen van het militaire leiderschap, waarbij Hitler buiten beschouwing wordt gelaten. Bovendien kan het ook afgemeten worden aan de hinder die de tegenstander heeft ondervonden bij de realisatie van zijn plannen en in vergelijking met andere operaties, elders aan het oostfront.

De verwachting van het militaire leiderschap dat de troepen in Oost-Pruisen tenminste zouden overleven, is maar deels gerealiseerd. Exacte cijfers zijn niet voorhanden, maar zeker is dat veel verliezen zijn geleden en dat grote aantallen in Russische krijgsgevangenschap zijn gegaan. De personeelsrapportages2 van 4 Leger

geven een indicatie over zijn teruglopende sterkte: Op 3 januari 1945 beschikt 4 Leger over 44.438 man; op 3 februari is dit aantal teruggelopen tot 29.683 man.

De verwachting verdere schade zo veel mogelijk te beperken, kan worden afgemeten aan de mate waarin de burgerbevolking aan een Russische bezetting is ontkomen. Tussen 2 januari en 8 mei zijn uit de sector van Legergroep Midden (later Noord) 1.206.377 mannen, vrouwen en kinderen over zee geëvacueerd naar Slees- wijk-Holstein en Denemarken, waarbij ongeveer 28.000 mensen het leven verloren door honger, dorst, koude en scheepsrampen. Over de landtong van het Frisches Haff of over zee naar Gotenhafen en Danzig zijn dit nog eens 997.684 personen.3 Dit betekent dat bij een initiële bevolkingsomvang van ong. 2,4 miljoen

personen, slechts ongeveer 200.000 mensen zijn achtergebleven. Dat kan als een aanmerkelijk succes be- schouwd worden, zeker wanneer rekening wordt gehouden met de terughoudendheid bij de evacuatie-or- ganisatie van Gauleiter Koch. Daarbij past wel de opmerking dat de evacués aan ongelofelijke ontberingen zijn blootgesteld. Koude, honger, afwezigheid van transportmiddelen, overvolle wegen, voorrang voor ge- vechtseenheden, verlies van eigendommen hebben de tocht tot een bovenmenselijke kwelling gemaakt. De opdracht voor het Rode Leger was dat 2 Witrussische Front op 24 januari ten minste 80 à 90 km moest zijn doorgedrongen. Dit komt overeen met ongeveer de Drewenz-Hohenstein-Stellung. Dat heeft dit front ruim gehaald, want op deze dag waren de voorhoedes al in Elbing, een afstand van ong. 180 km. De opdracht voor 3 Witrussische Front was het boeken van ongeveer 30 km terreinwinst omstreeks 24 januari. Ook deze tijdslimiet is ruim gehaald; op deze dag waren de voorhoedes al 80 km doorgedrongen. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat met het bereiken van een bepaald gebied door de voorhoedes, het achterliggende gebied nog lang niet bezet is en dat achtergebleven weerstanden dit gebied onveilig maken. Bovendien zijn deze ‘streefsnelheden’ gebaseerd op voorgaande Russische ervaringen, bijvoorbeeld uit 1944 in de operatie ‘Bagration’. Vergeleken met aanvalssnelheden die in deze periode aan andere frontsectoren werden be- haald, lag het tempo in Oost-Pruisen duidelijk lager, ondanks gelijke krachtsverhoudingen. Het succes van de Wehrmacht is bij deze maatstaf dus beperkt, zij het dat een totaal gebrek aan weerstand een veel grotere aanvalssnelheid voor het Rode Leger had opgeleverd.

Conclusie is dat vanuit een militair-operationeel gezichtspunt van een relatief succes kan worden gesproken. Dat neemt niet weg dat dit relatieve succes groter had kunnen zijn, wanneer vanuit het OKH meer realistische opdrachten waren verstrekt. Toch zou ook in dat geval Oost-Pruisen uiteindelijk verloren zijn gegaan.

2 Rapportages van 4 Leger over de dagsterkte, BA/MA, inv.nr. RH 20/4-623 en -627

3 Deze, ogenschijnlijk exacte, cijfers zijn ontleend aan Werner Rahm, `Die deutsche Seekriegführung 1943 bis 1945‘ in

Militärgeschichtlichen Forschungsamt, Das Deutsche Reich und der Zweite Weltkrieg, Band 10/1, München: Deutsche Verlagsanstalt 2008, p. 271.

4-3

Militair vermogen van Legergroep Midden en 4 Leger

Het model ‘militair vermogen’ is in de krijgswetenschappen een frequent toegepast concept om te verklaren hoe de capaciteit van een militaire organisatie is opgebouwd. Militaire operaties bestaan immers uit meer dan het fysieke contact van personeel en materieel met een tegenstander. Naast deze fysieke component van personeel en materieel worden een conceptuele en een mentale component onderscheiden. De concep-

tuele component wordt gevormd door de doctrine en de potentie deze doctrine aan te passen aan verande- rende omstandigheden. Deze conceptuele compo- nent is beschreven in hoofdstuk 1. De mentale com- ponent bestaat uit drie aspecten: de motivatie om de taak zo goed mogelijk uit te voeren, effectief leider- schap en het verantwoord organiseren van de inzet van personele en materiële middelen. Dit model wordt vooral gebruikt worden om een oordeel te vor- men over de capaciteit in kwalitatieve zin; de tegen- stander en de eigen organisatie worden daardoor in een confrontatie gezien als meer dan een verzame- ling mensen en materieel. De drie componenten staan niet los van elkaar; zij hebben een wisselwer- king. Zo kan de beschikbaarheid van goed materieel tot een versterking van de motivatie leiden. Slecht op- geleid personeel kan leiden tot ineffectief leiderschap en het vermogen om innovaties in de wijze van optre- den aan te brengen kan leiden tot een effectievere inzet van personele en materiële middelen.