• No results found

Relatie tussen preregistratiefase en registratiefase

Het naast elkaar opereren en de fysieke scheiding van diverse overheidsinstanties in Neder- land, zoals de CCMO, METC’s, IGZ, CBG, etc., vereist een gestructureerde en intensieve communicatie om de preregistratiefase en registratiefase goed op elkaar aan te laten sluiten. De mening van zowel het farmaceutische bedrijfsleven als diverse overheidsinstanties is dat dit niet optimaal verloopt. In een enkel geval leidt dit er toe dat bijvoorbeeld zaken die geëist worden voor registratie niet door een METC worden goedgekeurd. Anderzijds zullen er ook zaken door een METC worden goedgekeurd die niet door het CBG worden geaccepteerd. Verder geven de overheidsinstanties aan dat er onvoldoende begrip voor en acceptatie van el- kaars denken is en dat de onderlinge communicatie sterk afhangt van personen in plaats van structuren. Door het toenemen van aanvragen voor wetenschappelijk advies in de preregistra- tiefase ten behoeve van de registratiefase is een betere afstemming aan het ontstaan, maar het komt wel voor dat het advies van het CBG (en soms de EMEA) uiteindelijk leidt tot protocol- len voor klinische studies die niet worden goedgekeurd door de CCMO/METC’s op basis van ethische argumenten. Zie ook Aanbeveling 5.

Intensieve communicatie is ook van belang voor de nationale vertegenwoordigers in de diver- se Europese gremia. De CCMO is bijvoorbeeld, in tegenstelling tot het CBG, vertegenwoor- digd in de Clinical Trial Facilitation Group, terwijl het CBG is vertegenwoordigd in de CHMP en diverse EMEA-werkgroepen. In de Safety Working Party van de EMEA worden bijvoorbeeld discussies gevoerd over carcinogeniteit van nieuwe antidiabetica en over de in- clusie van vrouwen in de vruchtbare leeftijd in klinische studies, terwijl deze discussies niet altijd bekend zullen zijn bij de CCMO/METC’s. Intensieve communicatie tussen beide partij- en is wenselijk om als overheid betrouwbaar en voorspelbaar te kunnen opereren. Zie ook

Aanbeveling 1.

In dit verband is regelmatig de wens van één geneesmiddelenautoriteit in Nederland geuit. Er heerst echter verdeeldheid over het nut hiervan, zowel bij overheidsinstanties als het farma- ceutische bedrijfsleven. Sommigen oordelen dat dit een verbetering oplevert ten aanzien van informatievoorziening, aanspreekbaarheid en eenduidigheid/consistentie van beslissingen. Ook zou er dan één strategie, inclusief prioritering in activiteiten, kunnen worden ontwikkeld. Anderen zijn van mening dat het gevaar van een bureaucratische moloch dreigt en dat ver- eenvoudiging van de regelgeving een betere optie is. Anderen pleiten voor een tussenvorm: een geneesmiddelencentrum met een topstructuur die er zorg voor draagt dat er met één ge- zicht naar buiten wordt getreden en die zorgt voor interne afstemming.

50

3.5 Toekomst

3.5.1 Ontwikkelingen

Een punt van zorg voor het farmaceutische bedrijfsleven zijn de voornemens binnen de EU tot het onderbrengen van nieuwe categorieën medische producten onder de farmaceutische regelgeving, zoals tissue engineering en autologe vaccins. Voor dit type producten is het moeilijk om aan alle farmaceutische regelgeving te voldoen. Voor de meestal kleine bedrij- ven, die deze producten ontwikkelen, wordt het daardoor een probleem het product op de markt te brengen in verband met de zeer hoge kosten. De nieuwe regels van de EMEA voor small and medium-sized enterprises (SME’s) waarbij kleine bedrijven onder andere korting krijgen op het tarieven van de EMEA lossen dit probleem niet op. De zorg bestaat dat veel producten het stadium, waarbij de EMEA een rol gaat spelen, niet eens zullen bereiken, om- dat de ontwikkeling wegens hoge kosten eerder gestopt moet worden. Hoewel het een logi- sche keus is de beoordeling van dit type producten bij de EMEA onder te brengen, wordt er door het farmaceutische bedrijfsleven voor gepleit kritisch na te gaan welke onderdelen van de farmaceutische regelgeving wel adequaat en toepasbaar zijn voor dit type producten en welke niet.

Over het toenemende aantal richtsnoeren heerst een verdeelde mening. Sommigen oordelen dat meer richtsnoeren niet veel meer zullen toevoegen aan het bestaande arsenaal. Dit geldt met name voor richtsnoeren op het terrein van de kwaliteit van geneesmiddelen. Het is on- duidelijk of het grotere aantal richtsnoeren alsmede het toegenomen detailniveau ook daad- werkelijk een grotere productkwaliteit heeft bewerkstelligd. Anderen zijn van mening dat meer en/of uitgebreidere richtsnoeren de harmonisatie tussen EU-lidstaten bevorderen. Zie

ook Aanbeveling 4. De noodzaak tot verdere harmonisatie komt bijvoorbeeld tot uiting in het

feit dat meerdere EU-lidstaten steeds meer details ten aanzien van het productieproces van het geneesmiddel vragen. Dit leidt tot een veelheid aan irrelevante variaties na registratie. Een richtsnoer dat duidelijk beschrijft welke zaken onder GMP vallen en welke details in het registratiedossier moeten worden vastgelegd kan er zeer toe bijdragen om het tij te keren. Ook de ontwikkeling van concepten zoals “process analytical technologies”, “design space” en “risk assessment” ten behoeve van de productie en kwaliteitscontrole van geneesmiddelen kan mogelijk in de toekomst resulteren in minder variaties. Hierbij zal de samenwerking tus- sen IGZ en CBG verder geïntensiveerd moeten worden.

Een belangrijke internationale ontwikkeling is momenteel het “critical path initiative” van de FDA. Dit initiatief is tot stand gekomen naar aanleiding van het feit dat de introductie van nieuwe geneesmiddelen stagneert en geen gelijke tred houdt met basale wetenschappelijke ontwikkelingen. Het “critical path” betreft het traject van preklinisch onderzoek tot registra- tie. Relatief veel kandidaat-geneesmiddelen bereiken uiteindelijk niet de registratiefase, om- dat ze onvoldoende veilig dan wel effectief blijken te zijn. Om de preregistratiefase efficiën- ter, voorspelbaarder en productiever te maken, wordt o.a. gezocht naar tests en modellen die een grotere voorspellende waarde hebben voor de werkzaamheid en veiligheid van een kan-

didaat-geneesmiddel. Dit initiatief zal uiteindelijk leiden tot modernisering van richtsnoeren en verdient navolging in de EU.

3.5.2 Verwachtingen

De regelgeving voor geneesmiddelen is zeer gedetailleerd. Voor de registratie van effectieve en veilige geneesmiddelen wordt door alle partijen een enorme inspanning geleverd. Om de middelen van de overheid voor toelating en toezicht effectief in te zetten wordt gepleit voor meer focus op activiteiten waarvan de risico’s het grootst zijn. Verwacht wordt daarom dat er zowel op nationaal als Europees niveau een noodzakelijke verschuiving zal gaan plaatsvinden naar meer risico- en wetenschappelijk gestuurde toetsing, zodat de bureaucratie verminderd wordt. Ook het toezicht zal nog meer dan nu het geval is gaan plaatsvinden op basis van risi- co’s, met minder reactieve toetsing en meer productgerelateerde inspecties. Hierbij wordt door IGZ tevens gedacht aan GCP-certificering van Contract Research Organisations (CRO’s) en certificering voor het uitvoeren van fase I-onderzoek. Daarnaast wordt bij IGZ voor geneesmiddelen een verschuiving verwacht van focus op toezicht op het voldoen aan registratievoorwaarden naar focus op de gebruikspraktijk, omdat bij de daadwerkelijke toe- passing van geneesmiddelen de kans op fouten groot blijkt te zijn. Ook binnen de registratie- procedure zal naar verwachting meer aandacht komen op de toepassingsaspecten en ge- bruiksvriendelijkheid van geneesmiddelen. Tevens wordt genoemd dat zich belangrijke volksgezondheidsrisico’s kunnen voordoen bij semi-industrieel bereide geneesmiddelen die niet onder het registratieregime vallen.

De harmonisatie van de implementatie en toepassing van regelgeving tussen EU-lidstaten is een voortdurend punt van zorg. De verwachting is echter dat de EMEA in de nabije toekomst steeds meer de regie in handen zal nemen, ook in het stadium van klinisch onderzoek. Daarbij bestaat overigens het gevaar dat de centralisatie zal leiden tot verminderde voeling met het werkveld en de burgers (patiënten).