• No results found

De dood van zijn vader, die hem tot een vrij man maakte, deed hem ook van dit braaf besluit terugkomen. In het jaar 1509 scheen de hoop der geleerden te zullen verwezenlijkt worden.

De 9de mei namelijk kwam statig, van een lange stoet gevolgd, een lijkkoets Londen binnen, waaraan gene koninklijke pracht was gespaard, en in welke, op een rijk lijkkleed van goudlaken, de stoffelijke overblijfselen van HENDRIK VII waren geplaatst, nevens zijn scepter en zijn kroon. De grootofficieren van Staat, die rondom de lijkkist geschaard stonden, braken hun staven aan stukken en wierpen die in de grafkelder, terwijl de herauten met luider stem uitriepen: "God geve een lang leven aan de edelen koning HENDRIK VIII (10)!

"Zodanige uitroep was misschien nooit bij een vroegere gelegenheid zo blijmoedig door het volk beantwoord geworden. De jeugdige koning kwam aan de wens van de natie tegemoet, door de gevangenneming te bevelen van EMPSON en DUDLEY, die van knevelarij beschuldigd werden; en hij volgde ook de wijze raadgevingen van zijn grootmoeder, de hertogin van Richmond, door de geschiktste mannen tot zijn ministers te kiezen, en de aartsbisschop van Canterbury als lord kanselier aan hun hoofd te plaatsen. WARHAM was iemand van grote bekwaamheid. Geen dag zo kort of hij kon tijd vinden om de mis bij te wonen, gezanten te ontvangen, met de koning in zijn kabinet te raadplegen, niet minder dan tweehonderd gasten te onthalen aan zijn tafel, zijn plaats in het parlement te vervullen (11), en zijn bijzondere devotie te doen. De blijdschap van de geleerden ging nog de vreugde van het volk te boven. De oude koning was nooit op hun lof of hun gelukwensingen gesteld geweest, uit vrees dat hij daarvoor zou moeten betalen; doch nu konden zij aan hun geestdrift ruime teugel vieren. MONTJOY noemde de koning "goddelijk;" de Venetiaanse gezant vergeleek zijn houding met die van APOLLO, en zijn gewelfde borst met het beeld van MARS; hij werd beide in het Grieks en in het Latijns bezongen; hij werd begroet als de grondlegger van een nieuw tijdperk, en HENDRIK scheen ook te wensen om zich al deze lofspraken waardig te betonen. ver van zich door zoveel vleitaal te laten bedwelmen, sprak hij tot MONTJOY: "O!

hoe graag zou ik een geleerde zijn!" - "Sire," hernam de hoveling, "het is genoeg dat gij uw belangstelling toont, in dezulken die de geleerdheid bezitten welke gij voor u zelf zoudt verlangen." - "Hoe zou ik anders kunnen," gaf HENDRIK met vuur ten antwoord; "zonder hen bestaan wij nauwelijks!" MONTJOY deelde dit antwoord terstond mee aan ERASMUS.

(10) Leland‘s Collectanea, vol. IV, p. 309.

(11) Take his seat on the woolsack.

Erasmus.

ERASMUS! - ERASMUS! - de wanden van Eltham, Oxford en Londen weergalmden van die naam. De koning kon niet leven zonder de geleerden; en de geleerden evenmin zonder ERASMUS. Deze nu, die met geestdrift voor de jongen koning vervuld was, toefde niet lang met aan zulke roepstemmen te beantwoorden. Toen RICHARD PACE, een van de beschaafdste mannen van zijn eeuw, de geleerde Hollander te Ferrara ontmoette, haalde deze laatste uit zijn, zak een klein doosje te voorschijn, dat hij altijd bij zich droeg. "Gij weet niet,"

zei hij, "welk een schat gij hebt in Engeland. Ik zal het u tonen; "en nu nam hij uit het doosje een brief van HENDRIK, waarin deze in zeer zuiver Latijn de hoogste onderscheiding voor zijn geleerde correspondent betuigde (12). Dadelijk na de kroning schreef MONTJOY aan ERASMUS: "Onze HENDRIK OCTAVUS, of liever OCTAVIUS, heeft de troon beklommen. Kom en aanschouw de nieuwe ster (13). De hemel juicht, de aarde springt op van vreugd, en alles vloeit over van melk, en nektar, en honing (14). Gierigheid is uit ons midden verdwenen, mildheid is over ons neergedaald, en zij verspreidt alomme met goedige hand haar ruime weldadigheden. Onze koning begeert geen goud of kostelijke stenen, maar deugd, roem en onsterfelijkheid."

(12) Scripsit ad me suapte manu litteras amantissimas. ERASM. vita ad Ep.

(13) Ut hoc novum sidus aspicias. Ibid. p. 277: een uitdrukking van VIRGILIUS, waar hij van de vergoodde AUGUSTUS spreekt.

(14) Ridet ether, exultat terra, omnia lactis, omnia mellis, omnia nectaris sunt plena. Ibid.

Met zulke veelzeggende, warme woorden werd de jonge koning voorgesteld, door een man die hem van nabij had leren kennen. ERASMUS kon niet lang aarzelen. Hij zegde de paus vaarwel, en haastte zich om naar Londen te komen, waar hij door HENDRIK met hartelijkheid ontvangen werd. Wetenschap en macht reikten elkaar de hand. Engeland stond op het punt om zijn Medicis te bekomen, en de vrienden van de letteren twijfelden niet meer aan de wedergeboorte van Brittanië.

Het gezantschap. De gelei - brieven.

JULIUS II, die aan ERASMUS had toegestaan om het witte monnikskleed te verwisselen met het zwarte gewaad van de wereldlijke (15), liet hem vertrekken zonder juist grote spijt te voelen. Deze kerkvoogd had weinig smaak voor de letteren, maar was daarentegen een vriend van de oorlog, van de jacht, en van de genoegens van de tafel. De Engelsen zonden hem een schotel naar zijn smaak, als in ruil voor de geleerde. Enige tijd na het vertrek van ERASMUS, toen de paus op zekere dag uitrustte van de vermoeienissen van de jacht, hoorde hij in zijn nabijheid enige stemmen, die een vreemd lied zongen. Hij vroeg met verwondering wat dat betekende (16). "Het zijn enige Engelsen," was het antwoord, en nu traden drie vreemdelingen het vertrek binnen, terwijl ieder van hen een wel overdekte vaas droeg, die de paus door de jongste geknield werden aangeboden. Deze was THOMAS CROMWELL, die hier voor het eerst op het toneel der geschiedenis verschijnt. Hij was de zoon van een smid uit Putney; maar hij onderscheidde zich zo zeer door een diepzinnig verstand, een gezond oordeel, een kloekmoedig hart, veelomvattende bekwaamheden, vloeiende welsprekendheid, sterk geheugen, grote werkzaamheid en vlugge pen, dat hem de schitterendste loopbaan voorspeld was geworden. Op de ouderdom van twintig jaren verliet hij Engeland, daar hij begerig was om de wereld te zien, en nu begon hij zijn leven, met als klerk werkzaam te zijn aan de Engelse faktory te Antwerpen. Kort daarop kwamen twee landgenoten, uit Boston, tot hem,

die in hun verlegenheid zijn raad wensten in te winnen. "Wat verlangt gij?" was zijn vraag.

"Onze medestadgenoten hebben ons afgevaardigd naar de paus," was het antwoord, "om de vernieuwing te verkrijgen van de grote en kleine vrijbrieven (17), wier tijd genoegzaam verlopen is, en die wij nodig hebben voor de herstelling van onze haven. Maar wij weten niet hoedanig wij voor de paus verschijnen moeten." CROMWELL nu, die iemand was om alles te ondernemen, en die ook een weinig Italiaans verstond, hernam: "Ik zal met u medegaan."

Daarop bracht hij nadenkend de hand aan het hoofd, en sprak bij zichzelf: "Wat visje zou ik moeten uitgooien, als een lokaas voor die gulzige vraten?" Een vriend zei hem dat de paus zeer gesteld was op lekkernijen. Terstond deed CROMWELL nu gelei gereedmaken, naar de gezochtste Engelse manier, en hiervan voorzien begaf hij zich met zijn beide metgezellen op reis naar Italië. Dit was dan de man die voor JULIUS verscheen, toen deze van de jacht was thuis gekomen. "Koningen en vorsten slechts smaken deze lekkernij in Engeland," sprak CROMWELL tot de paus. Een kardinaal, die nog ongeduldiger snoeper was dan zijn meester, proefde haastig van het lekkers. "Neem er ook eens van," zei hij; en daar deze Engelse gelei de paus zeer beviel, tekende JULIUS onverwijld de bewuste vrijbrieven, onder voorwaarde echter dat het recept van de gelei hem ook gegeven werd. "En zo werden de gelei - vrijbrieven (jelly - pardons) verkregen," tekent de kroniekschrijver aan. Het was de eerste openlijke verrichting van CROMWELL; en de man, die zijn werkzame loopbaan begon, met de paus een paar potten gelei aan te bieden, was tevens bestemd om de man te zijn, die Engeland zou afscheiden van Rome.

(15) Vestem albam commutavit in nigram. Epp. ad Servat.

(16) The pope suddenly marvelling at the strangeness of the song. Fox, Acts, V, 364, ed. Lond. 1838.

(17) Greater and lesser pardons.

Huwelijksfeesten.

Het hof van de paus was evenwel niet het enige hof in Europa, waar vrolijkheid en vermaak heersten. Jachtpartijen waren in Londen even gewoon als in Rome. De jonge koning en zijn hovelingen waren van die tijd dag aan dag bezig met bals, banketten en andere feestelijkheden, gelijk die aan de orde zijn, waar een nieuw vorst aan de regering is gekomen.

Hij herinnerde zich evenwel, dat hij zijn volk ook een koningin moest geven. CATHARINA van Arragon was nog altijd in Engeland, en de staatsraad beval haar zeer aan als zijn gemalin.

Hij bewonderde haar vroomheid, zonder echter zeer te verlangen haar daarin na te volgen (18). Hij schepte behagen in haar liefde tot de letteren, en voelde zelfs ook wel enige genegenheid voor haar (19). Zijn raadslieden spraken hem er van "dat CATHARINA, de dochter van de doorluchtige ISABELLA van Castilië, het evenbeeld was van haar moeder.

Dat zij, evenals ISABELLA, die wijsheid en grootheid van ziel bezat, welke de eerbied van de natiën verwerft; en dat, zo zij iemand van zijn mededingers haar bruidsschat bracht, en daarmee de alliantie van Spanje, de lang betwiste kroon van Engeland misschien al spoedig hem van het hoofd vallen zou...Wij hebben de dispensatie van de paus; en zou gij dan angstvalliger willen zijn dan hij (20)?" De aartsbisschop van Canterbury maakte tevergeefs bezwaren; HENDRIK gaf toe, en op de elfde juni, omtrent zeven weken na het overlijde van zijn vader, werd de huwelijksplechtigheid in stilte voltrokken. De 23ste trokken de koning en de koningin in staatsie door de stad: waarbij de bruid een wit satijnen kleed droeg, terwijl haar hoofdhaar los over de rug neerhing, en bijna tot aan de voeten reikte. De volgende dag werden de jonggehuwden te Westminster met grote pracht gekroond.

(18) Admirabatur quidem uxoris sanctitatem. SAND. p. 5.

(19) Ut amor plus apud regem posset. Moryson Apom.p. 14.

(20) HERBERT‘s HENRY VIII, p. 7. FULLER‘s Church History, Book V, p. 165. ERAsM. Ep. ad.

Amerb. p. 19.

Vleierij.

Toen volgde een aaneenschakeling van kostbare feestelijkheden. De schatten, welke de adel lang verborgen had gehouden, uit vrees voor de oude koning, kwamen nu te voorschijn. De dames schitterden van goud en diamanten; en de koning en koningin, die onophoudelijk toejuiching en bewondering inoogstten van het volk, waren zo verheugd als kinderen, met hun rijke, koninklijke opschik. HENDRIK VIII was de voorloper van LODEWIJK XIV. Van nature geneigd tot pracht en vermaak, de afgod van zijn volk, een hartstochtelijk beminnaar van vrouwelijk schoon, en de echtgenoot van nagenoeg evenveel vrouwen als LODEWIJK overspelige minnaressen heeft gehad, maakte hij van het Engelse hof wat de zoon van ANNA van Oostenrijk van het Franse hof maakte - het toneel van onverpoosd vermaak. Hij dacht dat hij nimmer tot een eind kon komen, met de rijkdommen die zijn voorzichtige vader verzameld had. Zijn jeugd - want hij was niet ouder dan achttien jaren; - de vrolijkheid van zijn gestel; de bevalligheid, de gratie waarmee hij aan alle lichaamsoefeningen deelnam; de ridderverhalen, waarin hij zoveel behagen schepte, en welke zelfs door de geestelijkheid aan haar hooggeborene hoorders werden aanbevolen; de vleierij zijner hovelingen (21) - dit alles werkte samen, om HENDRIK‘s jeugdige verbeelding in gloed te zetten. Waar hij zich ook vertoonde, waren allen met bewondering vervuld, over zijn sierlijke houding en zijn schoon voorkomen. Dit nu is de schildering die ons door zijn grootste vijand is nagelaten (22). "Zijn schedel was gevormd om een kroon te dragen, en zijn vorstelijke houding evenzeer voor de koninklijke mantel," voegt NORYSON er bij (23).

(21) TYNDALE, Obedience of a Christian man (1528).

(22) Eximià corporis forma praeditus, in qua etiam regiae majestatis augusta quaedam species elucebat. SANDERUS, de Schism. p. 4.

(23) TURNER, Hist. Engl. I, p. 28.

Het steekspel. Brandon.

HENDRIK besloot, om zonder toeven de ridderlijke kampstrijden en de fabelachtige pracht en heerlijkheid van de helden van de Ronde Tafel te verwezenlijken: als om zichzelf voor te bereiden op de meer ernstige strijd, die hij eenmaal tegen het pausdom zou te voeren hebben.

Op het geschal der trompet zag men de jeugdige monarch het strijdperk binnentreden, in rijke wapenrusting getooid, en met een vederbos, die sierlijk neerhing tot op de zadel van zijn vurig ros. Hij verscheen "als een ongetemde stier," zegt een historieschrijver, "die losbreekt van zijn juk en het renperk binnen stormt." Bij zekere gelegenheid, toen namelijk de herstelling van de koningin uit het kraambed werd gevierd (24), was CATHARINA met haar hofdames gezeten onder een verhemelte van purper en goud, in het midden van een kunstmatig bos, alwaar hier en daar een stuk rots was aangebracht, en dat met keur van verschillende bloemen prijkte. Op eenmaal naderde haar een monnik, die een lang bruin kleed droeg, en die, terwijl hij voor de koningin de knie boog, haar toestemming vroeg om een lans te mogen breken. Het verzoek werd toegestaan; en toen hij nu opstond wierp de gewaande monnik zijn grof, onaanzienlijk gewaad af, en vertoonde zich in de rijkste wapenrusting, gereed voor het tournooi. Het was CHARLES BRANDON, later hertog van Suffolk, een van de schoonste en sterkste mannen uit het koninkrijk, en de eerste na HENDRIK in alle militaire oefeningen. Hij werd door een aantal anderen gevolgd, die gekleed waren in zwart fluweel, met breed gerande hoeden op het

hoofd, staven in de hand, en met scapulieren over de schouders geslagen, versierd met horens en schelpen, evenals waren zij pelgrims die kwamen van St. JACOB van Compostella. Deze wierpen Eveneens hun vermomming af, en waren nu allen ook ridders in complete wapenrusting. Aan hun hoofd bevond zich Sir THOMAS BOLEIJN, wiens dochter het ongelukkig lot beschoren was, dat zij al de vrouwen van Engeland overtreffen zou in schoonheid, in grootheid, maar ook in het ongeluk.

Het steekspel begon. HENDRIK, die met AMADIS is vergeleken geworden in stoutmoedigheid, met RICHARD LEEUWENHART in onverzadigdheid, en met EDUARD III in hoffelijkheid, ontkwam niet altijd het gevaar bij deze ridderlijke oefeningen. Eens, bijvoorbeeld, had de koning verzuimd zijn vizier neer te laten, terwijl BRANDON, zijn partij, in volle galop op hem aankwam; en de toeschouwers, die het verzuim hadden opgemerkt, deden luide angstkreten horen. Maar niets kon de vaart van de paarden stuiten, en de beide ruiters troffen op elkaar. De lans van SUFFOLK brak tegen HENDRIK‘s hoofd aan stukken, en die stukken vlogen hem in het gezicht. Iedereen dacht dat de koning dodelijk gewond was, en sommigen snelden reeds toe om BRANDON in verzekering te nemen, toen HENDRIK weer zo geheel bekomen was van de schok, die op zijn helm was gebroken, dat hij de strijd hervatte, en nog zes gangen deed, te midden van de toejuichingen van zijn verwonderde en verheugde onderdanen. Deze onverzadigde moed veranderde, toen hij ouder werd, in wreedheid die niets ontzag; en de jonge tijger, wiens bewegingen toen zo vlug en zo sierlijk waren, zou eerlang de bloedige klauwen slaan aan de moeder van zijn kinderen.

(24) Celebration of the queens churching.

XI.

De gouden roos.

Ene boodschap van de paus kwam HENDRIK storen in al deze vermakelijkheden. In Schotland, Spanje, Frankrijk en Italië had de jeugdige koning niets dan vrienden; en het pausdom wenste deze harmonie te verstoren. Op zekere dag dan, terstond nadat de hoogmis was gevierd geworden, kwam de aartsbisschop van Canterbury, in naam van JULIUS II, aan

‗s konings voeten een gouden roos neerleggen, die door de paus gezegend, en met gewijde olie gezalfd en met muskus welriekend gemaakt was (1). Dit geschenk ging vergezeld van een brief, waarin HENDRIK begroet werd als het hoofd van het Italiaans Verbond. Daar de oorlogszuchtige kerkvoogd de Venetianen had doen bukken, verlangde hij ook Frankrijk te vernederen, en hij wilde koning HENDRIK gebruiken als het werktuig van zijn wraak.

HENDRIK had nog maar korte tijd tevoren zijn alliantie met LODEWIJK XII vernieuwd;

maar de paus was er de man niet naar, om zich door dergelijke beuzeling te laten afschrikken:

terwijl de jonge koning ook weldra begon te dromen van het plukken van lauweren, gelijk die van Crecy, Poitiers en Agincourt. Te vergeefs stelden verstandige raadslieden hem voor, dat Engeland, zelfs in de gunstigste tijden, nooit in staat was geweest in Frankrijk het veld te behouden, en dat de zee voor Engeland het ware toneel was van dapperheid en overwinning.

JULIUS nu, die HENDRIK‘s ijdelheid kende, had beloofd dat hij LODEWIJK de titel van Allerchristelijkste koning ontnemen en hèm die opdragen zou. "Zijn Heiligheid hoopt dat uw Genade de koning van Frankrijk geheel verdelgen zult," werd hem gezegd (2). HENDRIK vond geen bezwaar tegen deze zeer onapostolische zending, en besloot de onschuldige genoegens van de vrede door het vreselijk spel des oorlogs te vervangen.

(1) Odorifico musco aspersam. WILKINS, Concilia, III, p. 652.

(2) Brief van de kardinaal BEMBHIDGE. COTTON MSS. Vitell. B. 2, p. 8.

De preek van Colet. “Deze man is mijn doctor!”

In het voorjaar van 1511 kwam HENDRIK, na enkele mislukte ondernemingen van zijn generaals, tot het besluit, om in persoon tegen Frankrijk op te trekken. Hij was in de volle drukte van zijn toebereidselen hiervoor, toen het paasfeest aanbrak. De deken COLET had op Goede Vrijdag voor HENDRIK moeten prediken, en in de loop van zijn leerrede toonde hij meer moed, dan men van een philoloog als hij had mogen verwachten; doch er gloeide dan toch ook een sprankje van de christelijke geest in zijn gemoed. Hij had tot onderwerp van zijn preek gekozen CHRISTUS‘ overwinning over dood en graf. "Hij die uit eerzucht de wapenen opvat," zei hij, "strijdt niet onder de standaard van CHRISTUS, maar onder de banier van de satan. Zo gij de kamp met uw vijanden wilt aangaan, volg dan JEZUS CHRISTUS als uw vorst en leidsman, liever dan CESAR of ALEXANDER." COLET‘s toehoorders zagen elkaar met verbazing aan. De vrienden van de fraaie letteren werden ongerust; en de priesters, wie de hoge vlucht tot aanstoot was, die het menselijk verstand langzamerhand ging nemen, hoopten van deze gelegenheid gebruik te maken, om aan hun tegenpartij een dodelijke slag toe te brengen. Er waren onder hen mannen, wier gevoelens wij veroordelen moeten, ofschoon wij niettemin hun‘ ijver wensen te eerbiedigen, voor datgene wat zij geloofden de waarheid te zijn. Dezulken waren BRICOT, FITZJAMES en vooral STANDISH. Die ijver ging evenwel te van deze gelegenheid een weinig te ver; ja, zij spraken er zelfs van om de deken te verbranden (3). Na de predikatie ontving COLET de aanzegging, dat de koning hem verlangde te zien in de tuin van het Franciskaner klooster; en ogenblikkelijk was de toegang

In het voorjaar van 1511 kwam HENDRIK, na enkele mislukte ondernemingen van zijn generaals, tot het besluit, om in persoon tegen Frankrijk op te trekken. Hij was in de volle drukte van zijn toebereidselen hiervoor, toen het paasfeest aanbrak. De deken COLET had op Goede Vrijdag voor HENDRIK moeten prediken, en in de loop van zijn leerrede toonde hij meer moed, dan men van een philoloog als hij had mogen verwachten; doch er gloeide dan toch ook een sprankje van de christelijke geest in zijn gemoed. Hij had tot onderwerp van zijn preek gekozen CHRISTUS‘ overwinning over dood en graf. "Hij die uit eerzucht de wapenen opvat," zei hij, "strijdt niet onder de standaard van CHRISTUS, maar onder de banier van de satan. Zo gij de kamp met uw vijanden wilt aangaan, volg dan JEZUS CHRISTUS als uw vorst en leidsman, liever dan CESAR of ALEXANDER." COLET‘s toehoorders zagen elkaar met verbazing aan. De vrienden van de fraaie letteren werden ongerust; en de priesters, wie de hoge vlucht tot aanstoot was, die het menselijk verstand langzamerhand ging nemen, hoopten van deze gelegenheid gebruik te maken, om aan hun tegenpartij een dodelijke slag toe te brengen. Er waren onder hen mannen, wier gevoelens wij veroordelen moeten, ofschoon wij niettemin hun‘ ijver wensen te eerbiedigen, voor datgene wat zij geloofden de waarheid te zijn. Dezulken waren BRICOT, FITZJAMES en vooral STANDISH. Die ijver ging evenwel te van deze gelegenheid een weinig te ver; ja, zij spraken er zelfs van om de deken te verbranden (3). Na de predikatie ontving COLET de aanzegging, dat de koning hem verlangde te zien in de tuin van het Franciskaner klooster; en ogenblikkelijk was de toegang