• No results found

Zware metalen komen via verschillende wegen in levensmiddelen terecht. Om de gehalten zware metalen in de voedselketen te reguleren kan op verschillende plaatsen in de keten worden ingegrepen. Om de receptor (plant, vee en uiteindelijk de mens) te beschermen zijn normen opgesteld voor voedselveiligheid van levensmiddelen voor de gehele keten. Deze wet- en regelgeving beslaat de WarenWet, de

LandbouwkwaliteitsWet, de BestrijdingmiddelenWet en wetgeving betreffende diervoeding. In een aantal van deze wetten (WarenWet, BestrijdingsmiddelenWet en Wet- en regelgeving diervoeding) zijn regels opgenomen betreffende zware metalen en arseen.

Regelgeving op het niveau van de receptor kenmerkt zich door maximumgehalten in het (eind-)product of levensmiddel. Deze normen zijn dan ook uitgedrukt in mg kg-1 product.

Op het niveau van de receptor gelden in Nederland de Warenwetnormen, de normen uit de

BestrijdingsmiddelenWet en de normen uit de Wet Diervoeders. In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op deze afzonderlijke wetten en vervolgens wordt ingegaan op de controle op deze normen.

Warenwet

Tot 16 maart 2001 waren de maximumgehalten voor bepaalde verontreinigingen geregeld in de

WarenWetregeling Verontreinigingen in Levensmiddelen deel A-11.16 van de Warenwet (Staatscourant, 1999). Deze warenwetnormen zijn gebaseerd op een toxicologische onderbouwing (Maximaal Toelaatbaar Risico; MTRhumaan) of op overwegingen van haalbaarheid (ALARA, As Low As Reasonable Achievable).

Inmiddels zijn EU-normen van kracht geworden (verordening EG/466/2001 van de commissie tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen). Een verordening als deze hoeft, in tegenstelling tot richtlijnen, niet eerst omgezet te worden in Nederlandse wet- en regelgeving, maar is 20 dagen na het verschijnen in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen ook van kracht in Nederland. Verordening EG/466/2001 bevat maximumgehalten voor cadmium, lood en kwik, maar niet voor koper en zink.

Bestrijdingsmiddelenwet

Voor koperverbindingen zijn normen opgenomen in de Regeling Residuen van Bestrijdingsmiddelen (zie Tabel B3.1).

Tabel B3.1. Toegelaten maximumgehalten koperverbindingen uit de regeling ‘Residuen van

Bestrijdingsmiddelen maximumgehalten’ opgesteld voor de residuen in landbouwproducten

Voedingsmiddel Cu-verbindingen, mg kg-1 Appelen 20 Peren 20 Selderij 50 Aardappelen 3 Thee 250 Cacaoproducten 50

Overige plantaardige producten 20

Diervoedernormen

De diervoedernormen zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mens en/of dier. Accumulatie van koper, zink, nikkel en chroom in dierlijke organen en producten wordt niet beschouwd als een wezenlijk probleem (Van Wezel et al., 2003). Voor cadmium, kwik, lood en arseen vormt accumulatie in dierlijke organen en producten echter wel een probleem. Daarom worden de gehalten van deze stoffen in diervoeders middels twee Europese richtlijnen gereguleerd. Dit zijn de richtlijn 2002/32/EG inzake

ongewenste stoffen in diervoeding (PB L140) en de richtlijn 2003/100/EG (PB L285) tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG. Hierin zijn maximumgehalten van de voedermiddelen voor arseen, lood, kwik en cadmium vastgelegd. De richtlijnen worden door het ministerie van LNV omgezet in Nederlandse wet- en regelgeving (kaderwet diervoeders).

Tot oktober 2004 werden de EU-richtlijnen in belangrijke mate in nationaal recht omgezet via een

productschapsverordening. Sinds het van kracht worden van de Kaderwet Diervoeders (18 oktober 2004) vindt dat binnen dat wettelijke kader plaats door het Ministerie van LNV.

In januari 2004 is de bevoegdheid van de minister om bij incidenten bestuurlijke maatregelen te treffen ingegaan. De diervoederwetgeving is grotendeels een omzetting van voorschriften die in EU-verband zijn vastgesteld. Deze regelgeving is nu grotendeels opgenomen in de zogenaamde Kaderwet Diervoeders. Deze wet valt onder de competentie van het Ministerie van LNV (de bevoegde autoriteit) en is

kaderstellend. Voor een groot deel is de EU-wetgeving voor de diervoedersector gebaseerd op de Algemene Levensmiddelenverordening ('General Food Law') (www.pdv.nl, 2005).

Het beleid rond ongewenste stoffen in diervoeders is dat de normstelling primair op diervoeders (voor directe vervoedering) gericht is. Indien dit onvoldoende is, worden maximumgehalten van de

desbetreffende ongewenste stoffen of producten vastgesteld voor die voedermiddelen voor de mengvoederindustrie, die duidelijk aanwijsbaar de overschrijding van het maximumgehalte voor mengvoeder veroorzaken (PDV, 2003).

Naast de verordening heeft de diervoedersector een regeling ‘Productnormen GMP’ (PDV, 2003; GMP 14). Bij de normering wordt onderscheid gemaakt in actie- en afkeurgrenzen.

Voor kwik, cadmium en arseen betreft het afkeurgrenzen uit verordening 2002/32/EG. Voor koper en zink betreft het afkeurgrenzen van richtlijn 1334/2003/EG. Daarnaast geeft de GMP aanvullende

afkeuringsgrenzen voor koper en zink in diervoeders voor de biologische landbouw. Voor een overzicht van de normen voor diervoeders verwijzen we naar bijlage 4.

Controle op de naleving

De Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) heeft als taak er binnen Nederland op toe te zien dat bij de productie en afzet van dieren en dierlijke producten voldaan wordt aan de eisen ten aanzien van volksgezondheid, diergezondheid en het welzijn van dieren. Hier valt ook de controle op de

diervoedernormen onder. In dit kader heeft de RVV de witte vlekken in de diervoederketen in kaart gebracht. Hieruit bleek dat een zeer grote diversiteit aan enkelvoudige en gemengde producten afkomstig uit binnen- en buitenland, wordt toegepast in diervoeders (VWA/RVV, 2003). Door de VWA/RVV wordt gemeten bij mengvoederfabrikanten, in mineralenmengsels, premix, voormengsels, grasdrogerijen, gras- en luzernebrok en bij zelfmengende veehouders (persoonlijke mededeling Albert Lam, VWA). Arseen, lood, kwik en cadmium worden vaak gemonitord. In een aantal situaties wordt ook nikkel gemeten. De VWA/RVV meet niet of nauwelijks aan het begin van de keten. Dit maakt het niet eenvoudig een verhoogde

concentratie terug te voeren op een verhoogd gehalte in de bodem op een bepaalde locatie, of tot (kunst)mestgebruik op een bepaalde locatie.

Het Productschap DierVoeders (PDV) monitord of aan de eisen gesteld in GMP+ wordt voldaan. PDV heeft een Databank Ongewenste Stoffen en Producten (DOS) waarin de gegevens van de

monitoringsprogramma’s worden opgeslagen. De volledige database (zware metalen, mycotoxinen, en dergelijke) is alleen toegankelijk voor bedrijven die deelnemen aan het Databankprogramma en hun gegevens op vrijwillige basis aan het PDV beschikbaar stellen (www.pdv.nl).

Met de inwerkingtreding van de Algemene Levensmiddelen Verordening (EG/852/2004, EG/853/2004, EG/854/2004, EG882/2004), ook wel bekend als de General Food Law, moet elke producent aan de VWA melden als hij een onveilig levensmiddel of diervoeder in de handel heeft gebracht. Bovendien zijn producenten van levensmiddelen en/of diervoeders verplicht een administratie bij te houden waarmee kan worden aangetoond waar hij het product vandaan heeft en aan wie hij het heeft afgeleverd (www.minlnv.nl).

Bijlage 4 Behoefte en voorziening van mineralen