• No results found

In de literatuur over samenwerken bestaan er veel lijstjes met succesfactoren voor een effectieve samenwerking. In dit onderzoek is specifiek gekozen voor de succesfactoren van Van Delden, Klijn en Koppejan, Dozy en Kloosterman, omdat deze succesfactoren gaan over samenwerken in publieke netwerken en daarom aansluiten op het vraagstuk van dit onderzoek. De succesfactoren waar overeenstemming over is tussen auteurs zijn in dit onderzoek gebruikt. Deze succesfactoren blijken bruikbaar, omdat de resultaten van dit onderzoek hebben uitgewezen dat het ontbreken van deze factoren leidt tot knelpunten in de samenwerking. Een kanttekening die gemaakt kan worden bij de theorie is dat het onduidelijk is of de geselecteerde succesfactoren uitputtend zijn. Gezien de hoeveelheid succesfactoren die in de literatuur worden benoemd, is het nog maar de vraag of er niet nog meer factoren zijn die van invloed zijn op de samenwerking. Tegelijkertijd is de hoeveelheid succesfactoren dat is gebruikt groot

67 te noemen. Hoewel het logisch is om zoveel mogelijk succesfactoren te onderzoeken, had het van meerwaarde kunnen zijn een kleinere selectie te maken om zo meer diepgang te creëren. In de operationalisering van de theoretische succesfactoren had achteraf meer rekening gehouden kunnen worden met de formulering ervan. De succesfactoren uit de theorie zijn bijna letterlijk over genomen en daarmee bestond de kans dat het voor respondenten onduidelijk was waar de interviewvragen over gingen. Tijdens de interviews bleek dat dit voor onduidelijkheden zorgde. Dit zorgde ervoor dat er vaak uitleg gegeven moest worden over de vraag die gesteld werd. Ondanks het bijna letterlijk overnemen van de theoretische succesfactoren, hebben respondenten, na uitleg, de vragen juist geïnterpreteerd en begrepen.

Over de gekozen onderzoeksmethode kan achteraf gesteld worden dat dit een goede keuze is geweest. Het gebruik van een kwalitatieve methoden in vorm van interviews heeft ervoor gezorgd dat de juiste informatie is vergaard. Er moeten echter wel een paar kritisch kanttekeningen gemaakt worden bij de methode. De eerste kanttekening betreft de selectie van respondenten voor de interviews. Van elke betrokken organisatie zijn één of twee personen geïnterviewd. Gezien de grootte van de betrokken organisaties kan dit ervoor hebben gezorgd dat er niet een volledig beeld is verkregen van de mate waarin succesfactoren aanwezig zijn. De resultaten zijn namelijk gebaseerd op uitspraken van één of twee respondenten per organisatie, terwijl sommige van deze organisaties een groot aantal medewerkers heeft. In de interviews is geprobeerd hier rekening mee te houden door ook expliciet te vragen naar hoe collega's denken over het besproken onderwerp. Hoewel dit door iedereen werd beantwoord, kan er niet met zekerheid geconcludeerd worden dat de uitspraken van de respondent representatief zijn voor de gehele organisatie. Achteraf gezien zou dit opgevangen kunnen worden door het gebruik van zowel een kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethode waarbij overige medewerkers van de organisaties een vragenlijst kunnen invullen wat de uitspraken van de geïnterviewde respondenten kon bevestigen of ontkrachten.

Daarnaast bleek tijdens de interviews dat er regelmatig tijd te kort was. Hoewel alle interviewvragen zijn beantwoord door respondenten, is er soms geen ruimte geweest voor diepgang. Een oorzaak hiervan is dat tijdens interviews regelmatig werd afgeweken van het onderwerp door respondenten. Hier is goed mee omgegaan door tijdig in te breken, hoewel

68 dit niet heeft voorkomen dat er tijd verloren is gegaan. Tegelijkertijd werden de interviews regelmatig verstoord. In verband met corona hebben de interviews digitaal plaatsgevonden via video. Er was regelmatig een slechte verbinding waardoor overgeschakeld moest worden naar bellen en tegelijkertijd blokkeerden inkomende oproepen op de telefoon van de respondent regelmatig de verbinding. Hoewel dit geen gevolgen had voor de kwaliteit van de resultaten, was dit afleidend en kostte dit interviewtijd.

Tot slot is het belangrijk om te melden dat het onderzoek parallel liep aan het actieprogramma dak- en thuisloze jongeren. Dit betekent dat gedurende het onderzoek men op verschillende terreinen bezig was met het inventariseren van problematiek en het doorvoeren van verbeteringen op het gebied van schulden. De invloed hiervan op het onderzoek is minimaal. Wat echter opviel is dat men goed op de hoogte was van het actieprogramma en de signalen uit de praktijk over de samenwerking. Het voordeel hiervan is dat tijdens de interviews weinig uitleg gegeven hoefde te worden over de context van het onderzoek.

69

6 | Bronnen

Ansell, C., and Gash, A. (2008). Collaborative governance in theory and practice, Journal of Public Administration Research and Theory, 18(4): 543-571.

Baarda, D.B., De Goede, M.P.M. & Teunissen, J. (2009). Hoe rapporteer en evalueer ik mijn

onderzoek? Basisboek kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.

Bleijenbergh, I. (2013). Kwalitatief onderzoek in organisaties. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.

Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.

Bruijn, de, T.J.N.M. (2008). Samenwerken in beleidsnetwerken. In Hoogerwerf, A. & Herwijer, M. (Eds.), Overheidsbeleid (p 299-319). Alphen aan de Rijn: Kluwer.

Bryson, J., Crosby, B., and Stone, M.M. (2015, 9 augustus). Designing and Implementing Cross-

Sector Collaborations: Needed and Challenging. Public Administration Review, Volume 75, Issue

5, pp. 647–663.

CBS. (2019). Factsheet dak-en thuisloze jongeren in Nederland. Geraadpleegd op 2 mei 2020,

van https://www.movisie.nl/sites/movisie.nl/files/2019-

10/20191003_SZN_Factsheet_Zwerfjongeren.pdf

Delden, P.J. van. (2009). Samenwerking in de publieke dienstverlening. Ontwikkelingsverloop en

resultaten. Delft: Eburon

Dozy, M. (2011). Interorganisationeel samenwerken. In G. van den Brink & M. Bruinsma (Eds.), De aanhouder wint. Samenwerken aan veilige krachtwijken. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. p. 13-23.

Gerritsen, E. (2011). De slimme gemeente nader beschouwd. Hoe de lokale overheid kan

bijdragen aan ongetemde problemen. Amsterdam: Amsterdam University Press

Goldsmith, S., Eggers, W. (2004). Governing by network : The new shape of the public sector. Brookings Institution Press.

Haveri, A. (2006). Complexity in local government change. Public Management Review, 8(1), 31-46.

Kaats, E., Opheij, W. (2008). Bestuurders zijn van betekenis. Allianties en netwerken vanuit

70 Kenis, P.N., Provan, K.G. (2008). Het network-governance-perspectief. In Wenting, T. (red.). Business Performance Management. Sturen op prestatie en resultaat. P. 296-312. Boom Academic.

Klijn, E., Koppenjan, J. (2000). Public Management and Policy Networks. Public Management and International Journal of Research and Theory. 2(2), 135-15

Klijn, E.H., Koppenjan, J. (2001). Besluitvorming en management in netwerken: een Multi-actor

perspectief op sturing. In Abma, T. & In ’T Veld, R. (Eds.), Handboek beleidswetenschap:

perspectieven, thema’s en praktijkvoorbeelden (pp.183-196). Amsterdam: Boom

Klijn, E., Koppenjan, J. (2016). Governance Networks in the Public Sector. New York: Routledge

Klijn, E., Teisman, G. (1997). Strategies and Games in Networks. In: Kickert, W., Klijn, E. &

Koppenjan, J. (eds.) (pp.110-128). Managing Complex Networks. Strategies for the Public Sector.

Kloosterman, A. (2009). Een visie uit de praktijk. in: Integraal Veiligheidsbeleid regionaliseert. Dordrecht. p. 31-34

Koppenjan, J., Klijn, E. (2004). Managing Uncertainties in Networks: Public Private

Controversies. Londen, Verenigd Koninkrijk: Routledge.

Kouwenhoven, V.P. (1991). Publiek-Private Samenwerking, mode of model?. PhD Series in General Management nr. 2, Erasmus Universiteit

Oliver, C. (1990). Determinants of interorganizational relationships: integration and future

directions. The academy of Management Review 1990; 15; 2; 241-265

Plochg, T., & Van Zwieten, M.C.B. (2007). Kwalitatief onderzoek. In T. Plochg, R.E. Juttmann, N.S. Klazinga & J.P. Mackenbach (Eds.), Handboek Gezondheidszorgonderzoek. p. 77-93.

Powell, W.W. (1990), Neither market nor hierarchy: network forms of organization, in: Research in Organizational Behavior, vol.12 (1990), p.295-336

Prooijen, C. (2011). Bereidbaarheid tot samenwerken in het VSV Arnhem- De Liemers. (masterscitptie). Master Bestuurskunde, Radboud Universiteit, Nijmegen.

Provan, K., Milward, H. (2001). Do Networks Really Work? A Framework for Evaluating Public-

71 Provan, K.G., P. Kenis (2008), Modes of network governance: Structure, Management, and

Effectiveness, in: Journal of Public Administration Research and Theory Advance Acces, vol.18,

no.2 (april 2008), p.229-252

Raad van Volksgezondheid & Samenleving. (2020). Herstel begint met een huis. Geraadpleegd

op 28 juli 2020, van

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/04/22/herstel-begint-met-een- huis

Smeets, E. & Veen, D., van. (2018). Samenwerking tussen onderwijs, gemeenten en jeugdhulp.

Onderzoek naar succesfactoren in praktijkvoorbeelden. KBA Nijmegen/Hogeschool

Windesheim/NCJOI:

Thiel van, S. (2010). Bestuurskundig Onderzoek: een methodologische inleiding. Bussum: Countinho.

72

7 | Bijlagen