• No results found

3. Theoretisch kader

3.7. Reflectie & conceptueel model

Binnen de kaders van dit onderzoek zal de theorie als onderliggend verklaringskader dienen om zodoende licht te werpen op samenwerking in oncologische zorgnetwerken. Hiermee wordt getracht verschijnselen te interpreteren. Volgens Maxwell (1996) is het theoretisch kader voornamelijk een afbakening van de denkrichting binnen een onderzoek. Daarmee wordt gedoeld op omvangrijke en abstracte theoretische stromingen. De theorie binnen dit onderzoek komt voornamelijk voort uit twee grote stromingen. Enerzijds zijn er de interorganisationele theorieën zoals de netwerk- en resource dependency theorie. Anderzijds de specifieke literatuur omtrent samenwerking in zorgketens en –netwerken. Deze theorieën geven richting en betekenis aan empirische waarnemingen, maar laten verder open waar en op welke wijze ze worden toegepast.

Uit de besproken theorieën is een overzicht van relevante invloedsfactoren gevormd. Dit overzicht is voortgekomen uit een vergelijking van de invloedsfactoren met het model van Boonekamp & Huijsman, het onderzoek van Caris (2007), Provan & Kenis (2008), Ansell & Gash (2011). Het

onderstaande overzicht van invloedsfactoren zal de uitgangspositie vormen voor de verzameling en analyse van de data over samenwerking in oncologische zorgnetwerken. Deze factoren dragen al dan niet bij aan het succesvol zijn van samenwerking in oncologische zorgnetwerken.

De invloedsfactoren voor samenwerking in netwerken worden op een pragmatische manier onderzocht. Binnen dit onderzoek concentreer ik me op een reeks invloedsfactoren die het

samenwerken bevorderen of belemmeren. In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen factoren die gekoppeld zijn aan belangen en motieven, organisatie van het netwerk, onderlinge relaties en de netwerkcontext. Laatstgenoemde is medebepalend voor het gedrag van de netwerkleden en de uitkomst van samenwerkingsprocessen. Contextuele factoren mogen de samenwerking dan wel beïnvloeden maar ze zijn andersom slecht beïnvloedbaar. Derhalve zal er minder aandacht uitgaan naar deze factoren. Daar komt bij dat de netwerkcontext grotendeels in hoofdstuk twee is beschreven.

Uit de invloedsfactoren komt naar voren dat de organisatie van het netwerk en de onderlinge relaties tussen actoren belangrijke facetten vormen in een samenwerking. Inzicht in zowel de motieven en belangen creëert meer duidelijkheid over de afhankelijkheidsrelaties, verdeling van kosten en baten, gemeenschappelijkheid en de rolverdeling in een samenwerkingsverband. Deze duidelijkheid is een duurzame uitgangspositie om aan wederzijds vertrouwen, betrokkenheid en wederkerigheid te werken. Kortom, de verschillende modellen en theorieën uit de literatuur vullen elkaar aan maar sluiten elkaar niet uit. Deze modellen en theorieën komen tot verschillende conclusies over voorwaarden die de samenwerking kunnen beïnvloeden. Er is echter niet echt een duidelijke rangorde tussen de invloedsfactoren. Blijkbaar is er bij samenwerking sprake van multicausaliteit en zijn er weinig eenvoudige verbanden. Nagenoeg alle invloedsfactoren kunnen door elkaar worden beïnvloed maar er lijkt een onderscheid te bestaan tussen vroege beïnvloeders (onderlinge relaties tussen actoren) en de late beïnvloeders (organisatie van het netwerk). Op basis van de literatuur zal hieronder een overzicht van de hypotheses worden opgenomen. Deze factoren zijn tegelijkertijd kritisch met elkaar vergeleken, gecombineerd en afgewogen. Het resultaat is een toelichting op de keuze voor de meest relevante invloedfactoren en een conceptueel model.

Masterthesis S. Janssen (2016) Pagina 32 van 106

Tabel 2: Hypothesen en toelichting keuze relevante invloedsfactoren Organisatie van het netwerk (late beïnvloeders)

Regie- & rolduidelijkheid

1. Formaliseren van samenwerking  Meer regie- & rolduidelijkheid  Bevordert samenwerking Reflectie

Er is bewust gekozen om de duidelijkheid omtrent de regie van samenwerking (Van den Heuvel &

Verbanck, 2005) en duidelijkheid over de rolverdeling tussen actoren (Van der Aa & Konijn, 2004) samen te voegen tot één invloedsfactor. De auteurs geven in beide gevallen aan dat netwerkactoren zowel een latente als manifeste behoefte aan duidelijkheid hebben. Daarnaast wordt er in beide gevallen veelal gebruik gemaakt van het formaliseren van procedures, afspraken en structuren in SLA´s om duidelijkheid te scheppen bij de netwerkdeelnemers.

Gemeenschappelijke doelen

1. Meer doelconsensus  Meer gemeenschappelijke doelen  Bevordert samenwerking Reflectie

Doelconsensus draait om de mate waarin organisaties gelijke doelen nastreven binnen het netwerk. Meer consensus werkt effectiever maar dit hangt vaak samen met de aanwezige motieven en belangen in een samenwerking.

De kans op een succesvolle samenwerking is groter wanneer actoren in staat zijn om tot consensus te komen ondanks hun belangenverschillen (Thomson & Perry, 2006). Netwerkactoren moeten zich derhalve wederkerig opstellen bij het realiseren van gemeenschappelijke doelen. Tegelijkertijd zijn wederzijdse afhankelijkheid en samenwerking een gevolg van gemeenschappelijke doelen, terwijl concurrentie voortkomt uit tegengestelde doelen (de Rijk et al., 2007).

Gemeenschappelijke doelen worden dus beïnvloed door en beïnvloeden de invloedsfactoren afhankelijkheid en wederkerigheid.

Onderlinge relaties tussen actoren (vroege beïnvloeders) Wederkerigheid

1. Tegemoetkomen aan elkaars belangen  Wederkerigheid  Bevordert samenwerking Reflectie

Wederkerigheid hangt, zoals eerder beschreven, samen met het realiseren van gemeenschappelijke doelen ondanks verschillende motieven en belangen. Ieder ziekenhuis dient zich derhalve te richten op het

tegemoetkomen aan elkaars belangen. Dit is volgens Schruijer & Vansina (2007) een van de grootste uitdagingen in een netwerksamenwerking. Wanneer het lukt om invulling te geven aan de verschillende motieven, belangen en het realiseren van gemeenschappelijke doelen, dan is dat een goed fundament voor succesvol samenwerken volgens Bremekamp, Kaats, Opheij, & Vermeulen (2010). Om wederkerigheid te realiseren moet er met andere woorden een goede balans zijn tussen de kosten en baten. Vandaar dat de verdeling kosten-baten ook bij de invloedsfactor wederkerigheid is ondergebracht.

Masterthesis S. Janssen (2016) Pagina 33 van 106

Macht & afhankelijkheidsrelaties

1. Wederzijdse macht- en afhankelijkheidsrelaties  Meer samenwerkingsbereidheid  Bevordert samenwerking

Reflectie

Volgens Olivers & Ebers (1990) is het een combinatie aan motieven die leiden tot netwerkvorming. Macht en afhankelijkheid spelen hierin doorslaggevende rol voor zorgaanbieders bij het aangaan van relaties. Zij zijn in veel gevallen namelijk onderling afhankelijk wanneer zij bepaalde behoeften en doelen met elkaar delen. Olivers & Ebers (1990) geven hierbij tevens aan dat organisaties zelden over voldoende middelen beschikken om dit alleen te bereiken. Dit sluit volgens de Rijk et al. (2007) aan bij de basisassumptie van de Resource Dependency Theory (RDT) dat organisaties die geen constante stroom van middelen hebben,

noodgedwongen relaties met andere zorgaanbieders aangaan om deze ‘resources’ te bemachtigen. Dit stemt overeen met Pfeffer en Salancik (2003) en geeft tevens aan dat zorgaanbieders met de meeste resources, tegelijkertijd de meeste macht hebben.

Machtsverhoudingen zijn overigens dynamisch en ongelijkheid van macht kan leiden tot een gebrek aan vertrouwen (Ansell & Gash, 2011). Het hangt daarmee negatief samen met de invloedsfactor vertrouwen. Vandaar dat zorgaanbieders moeten streven naar gelijkheid in machtsverhoudingen.

Vertrouwen & betrokkenheid

1. Meer vertrouwen  Bevordert samenwerking Reflectie

Vertrouwen wordt in de literatuur als fundament voor de onderlinge relatie in een succesvolle

samenwerking gezien (Ansell & Gash, 2011; McEvily, Perrone & Zaheer, 2003; Klijn & Koppenjan , 2004). Vertrouwen gaat echter hand in hand met betrokkenheid. Volgens Ansell & Gash (2011) zorgt onderlinge interactie voor het kweken van vertrouwen en betrokkenheid in het samenwerkingsproces. Morgan & Hunt (1994) vullen dit aan en theoretiseren dat vertrouwen de betrokkenheid beïnvloed en dat deze twee invloedsfactoren gezamenlijk essentieel zijn voor de onderlinge relaties. Met die reden is er besloten beide factoren samen te voegen tot één invloedsfactor.

Het aanwezige vertrouwen heeft als vroege beïnvloeder daarnaast gevolgen voor de coördinatie van samenwerking (Vlaar, van den Bosch & Volberda, 2007). De aanwezigheid of het gebrek aan vertrouwen zet aan tot de behoefte om de coördinatie te formaliseren in afspraken en regels. Deze behoefte komt voort uit de behoefte aan regie- & rolduidelijkheid. In het causaal model moet derhalve rekening worden gehouden met deze relatie. Hetzelfde geldt voor de onderlinge machtsverhouding en de geschiedenis van het netwerk (Ansell & Gash, 2011). De relatie tussen vertrouwen en de geschiedenis van het netwerk wordt toegelicht bij de netwerkcontext.

Netwerkcontext

Geschiedenis samenwerking

1. Bottom-up ontstaansgeschiedenis  Bevordert samenwerking Reflectie

Volgens Ansell & Gash (2011) heeft de voorgeschiedenis van het netwerk invloed op het vertrouwen in de samenwerking. Ervaringen uit het verleden vormen het vertrouwen bij Deze samenhang is de reden om te besluiten dat de geschiedenis van de samenwerking wordt meegenomen in dit onderzoek. Hoewel

contextuele factoren slecht beïnvloedbaar, kan de geschiedenis van een samenwerking wel aangrijpingspunten bieden voor toekomstige samenwerking.

Masterthesis S. Janssen (2016) Pagina 34 van 106

De bovenstaande toelichting op de invloedsfactoren heeft uiteindelijk geleidt tot het onderstaande conceptuele model.

Masterthesis S. Janssen (2016) Pagina 35 van 106