• No results found

Bij de uitvoering van het veldwerk hebben we gebruik gemaakt van de oude bodemkaart in combinatie met het AHN-bestand en de topogafische basiskaart. Door middel van overlay-procedures zijn de drie kaarten gecombineerd tot één kaart, waarop de huidige bodempatronen zijn geïnventariseerd. Daarnaast is gebruik gemaakt van de resultaten van de zogenaamde veenkartering. Deze kaart leerde ons waar nog veengronden verwacht mochten worden. Voor de aanvang van het veldwerk hebben we de geomorfologische kaart van het onderzoeksgebied bestudeerd om te bezien of eventuele onderscheidingen op deze kaart ook bodemkundig van belang zouden kunnen zijn. Hieraan is dan tijdens het veldwerk extra aandacht gegeven. De historische grondgebruikskaart is gebruikt voor het bepalen van die locaties waar al vele decennia lang akkerbouw is bedreven en waar daarom verwacht zou mogen worden dat door diepere grondbewerkingen en/of egalisaties de bodemgesteldheid zou kunnen zijn veranderd.

Zonder het belang van de overige hulpinformatie tekort te willen doen hebben we het AHN-bestand als een bijzonder waardevol hulpmiddel ervaren. De overlay met de oude bodemkaart leerde ons dat de nauwkeurigheid van de ligging van de bodemgrenzen op deze kaartschaal enorm kan worden verbeterd (fig. 3).

Figuur 3 Nauwkeurigheid begrenzingen van oude en nieuwe bodemkaart t.o.v. AHN-bestand in een deel van het onderzoeksgebied ten zuiden van Aarle-Rixtel

34 Alterra-rapport 1057 AHN-bestand (fig. 4). De verklaring hiervoor is dat voor het samenstellen van de geomorfologische kaart altijd als basiskaart de hoogtekaart, schaal 1 : 10 000, is gebruikt. Voor het maken van de bodemkaart gebeurde dit meestal niet.

De verschillen tussen de oude en de nieuwe bodemkaart (zie aanhangsels1 en 2) zijn voor een deel terug te voeren op verschillen in inzicht en interpretatie van de betrokken veldbodemkundigen. Tabel 2 geeft een overzicht van de veranderingen in de onderscheiden bodemeenheden en hun oppervlakten binnen het onderzoeksgebied van de opname in 1978 en 2004.

Figuur 4 Ligging van de oude bodemgrenzen (1978) en geomorfologische begrenzingen versus AHN-bestand

De drastische afname van de oppervlakte veengronden van eenheid aVz wordt in de eerste plaats veroorzaakt door een halvering van de totale oppervlakte veengronden (eenheden aVz en zVz) als gevolg van verdwijning van het veenpakket door oxidatie. Door bezanding van de veengronden in het dal van de Goorloop sinds de opname van de oude bodemkaart is de oppervlakte van de gronden van eenheid zVz iets toegenomen.

De oppervlakte moerige eerdgronden (eenheid vWz) is iets afgenomen. De grote oppervlakte die op de oude bodemkaart voorkwam ten noorden van Heikant is weliswaar in oppervlakte afgenomen, maar door de natte omstandigheden (Gt II op zowel de oude als de nieuwe bodemkaart) is de moerige laag grotendeels in tact gebleven. Hier tegenover staat een toename van de oppervlakte van deze eenheid in de dalen van de Aa, de Bakelsche Aa en de Goorloop tegenover. In de beekdalen is de toename het gevolg van verdwijning van het veenpakket van de oorspronkelijk aanwezige veengronden en voor een klein deel het gevolg van interpretatie- verschillen.

De afname van de oppervlakte van de zwarte en bruine enkeerdgronden (eenheden bEZ.. en zEZ..) is een gevolg van de uitbreiding van het dorp Aarle-Rixtel enerzijds en anderzijds een gevolg van verschillen in de interpretatie van de aangetroffen bodems. Ten zuiden van Aarle-Rixtel is het afschuiven van een groot deel van de dikke eerdlaag naar lager gelegen gronden voor een geringe oppervlakte van de enkeerdgronden de oorzaak van de oppervlaktevermindering.

In de omgeving van de buurtschap Heikant ligt nu een aanzienlijke oppervlakte laarpodzolgronden (eenheid cHn21). Op de oude bodemkaart is slechts een kleine oppervlakte ten noorden van Heikant met deze eenheid aangegeven. Het overige deel is toen als veldpodzolgronden aangegeven. Beide eenheden verschillen alleen in de dikte van de minerale eerdlaag van elkaar. De laarpodzolgronden hebben een matig dikke (30 – 50 cm) eerdlaag, terwijl de eerdlaag van de veldpodzolgrond dunner dan 30 cm is. De verschillen tussen de oude en nieuwe bodemkaart zijn te verklaren door een verschil in ploegdiepte. Vooral in de zeventiger en tachtiger was het in de landbouw in trek om dieper te gaan ploegen, dikwijls wel tot 40 cm diepte. Door dit jaar na jaar uit te voeren op de gronden die voor de vollegronds tuinbouw en/of maisland in gebruik waren, ontstond ten slotte een homogene minerale eerdlaag van 30 à 40 cm dikte.

Tabel 2 Oppervlakteverdeling van de bodemeenheden op de oude en nieuwe bodemkaart

Opname 1978 Opname 2004

legenda-eenheid aantal vlakken Opp (ha) aantal vlakken Opp (ha)

aVz 3 244,7 4 77,1 zVz 1 41,4 2 63,8 vWz 2 166,0 8 149,4 bEZ21 3 93,4 3 81,9 bEZ23 5 145,5 5 83,8 zEZ21 11 201,1 12 146,7 zEZ23 7 129,8 4 53,0 EZg21 1 20,3 - - cHn21 1 24,6 6 180,9 cHn23 2 37,8 1 14,7 cZg23 - - 5 114,0 cZn21 - - 2 22,8 Hd21 2 0,9 - - Hn21 6 139,7 4 27,1 Hn23 2 13,5 2 19,2 pZg21 4 397,1 3 53,2 pZg23 3 33,4 25 522,7 pZn21 - - 1 7,9 Zd21 3 8,3 2 9,0 Zn23 1 14,1 - - Dobbe - - 1 0,1 Afgegraven 1 17,2 - -

36 Alterra-rapport 1057 Op de oude bodemkaart komen twee vlakken met sterk lemige, fijnzandige laarpodzolgronden (eenheid cHn23) voor, terwijl deze op de nieuwe kaart niet zijn onderscheiden. Tijdens het veldwerk voor de nieuwe bodemkaart is weliswaar op enkele plaatsen een laarpodzolgrond aangetroffen, maar slechts zo incidenteel dat we hebben besloten deze niet apart te onderscheiden. Het merendeel van de gronden heeft een matig dikke minerale eerdlaag die rust op de ondergrond van een beekeerdgrond. In het dal van de Goorloop ten oosten van Stiphout bevindt zich een duidelijk hoger gelegen zandkop, waarop volgens de oude bodemkaart laarpodzolgronden voorkomen. Ook hier hebben we een matig dik cultuurdek op een beekeerdondergrond aangetroffen, hoewel landschappelijk gezien een podzolgrond te verwachten was. Dit heeft ons er toe gebracht deze gronden als beekeerdgronden met een matig dik cultuurdek (eenheid cZg23) aan te duiden. Dit is een nieuwe eenheid voor de legenda van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50 000, waarvan wij verwachten dat deze ook elders in het pleistocene deel van Nederland regelmatig zal voorkomen. Ook van de zwarte enkeerdgronden en een deel van bruine eenkeerdgronden ten zuidwesten van Aarle-Rixtel bleek het esdek op de meeste plaatsen dunner dan 50 cm te zijn, zodat deze gronden eveneens tot de eenheid cZg23 zijn gerekend. Een kleine oppervlakte met lage zwarte enkeerdgronden (eenheid EZg21) ten noorden van Aarle-Rixtel is tot de gronden van eenheid cZg23 gerekend, omdat het esdek op veel plaatsen dunner dan 50 cm is gebleken. Verschillen in interpretatie lijken de belangrijkste oorzaak voor de veranderingen op de nieuwe bodemkaart. Een niet onbelangrijk argument voor deze verandering vormde ook de landschappelijke ligging. De gronden van eenheid cZg23 liggen duidelijk lager dan de omliggende zwarte en bruine enkeerdgronden.

In de omgeving van de buurtschap Grotel hebben we over enkele kleine oppervlakten gooreerdgronden al dan niet met een matig dik cultuurdek onderscheiden. Op de oude bodemkaart zijn de gronden, die op de nieuwe bodemkaart als gooreerdgronden met een matig dik cultuurdek (30 – 50 cm dik) zijn aangegeven, voor een deel onderscheiden als beekeerdgronden van de eenheid

kpZg21 en voor een ander deel als enkeerdgronden van de eenheid zEZ21. Mogelijk

is hier in het recente verleden door de grondeigenaren een deel van het esdek van de enkeerdgronden gebruikt om de lager gelegen beekeerdgronden enigszins op te hogen. De eenheid cZn21 hebben we als nieuwe eenheid van de legenda van de Bodemkaart van Nederland ingevoerd, omdat we verwachten dat deze gronden ook elders in het pleistocene deel van Nederland vaker zullen voorkomen. De gooreerdgronden met een dunne minerale eerdlaag van eenheid pZn21 zijn niet onderscheiden op de oude bodemkaart van het onderzoeksgebied. Op de nieuwe bodemkaart is een kleine oppervlakte bij Grotel met de eenheid pZn21 aangegeven, terwijl deze gronden op de oude bodemkaart als veldpodzolgronden (eenheid Hn21) zijn geclassificeerd. Mogelijk is hier als gevolg van dieper ploegen door de grondgebruikers de oorspronkelijk aanwezige, dunne humuspodzol-B-horizont geheel in de bouwvoor opgenomen en niet meer als zodanig herkenbaar. Ondanks het diepere ploegen is echter geen matig dik cultuurdek ontstaan.

Wat betreft de humuspodzolgronden heeft zich een aanzienlijke verschuiving voorgedaan tussen de oude en de nieuwe bodemkaart. De grote verschuiving bij de

humuspodzolgronden heeft plaatsgevonden bij de veldpodzolgronden van eenheid Hn21. Een aanzienlijke oppervlakte met veldpodzolgronden volgens de oude bodemkaart is op de nieuwe kaart aangegeven als laarpodzolgronden (eenheid cHn21, zie beschrijving hiervoor). De kleine oppervlakte haarpodzolgronden (eenheid Hd21) op de oude kaart is niet onderscheiden op de nieuwe kaart. Mogelijk komt deze eenheid in het oostelijk gelegen bosgebied nog wel voor. Veldpodzolgronden van de eenheid Hn23 worden zowel op de oude als de nieuwe bodemkaart aangetroffen in het Warande bos ten noordwesten van Helmond. We hebben echter ook ten zuiden van het Bakelsche Aa-dal bij Bierdonk een kleine oppervlakte met de eenheid Hn23 onderscheiden. De kleine oppervlakte veldpodzolgronden in de Grotelsche Heide stond op de oude bodemkaart aangegeven als duinvaaggronden (eenheid Zd21). Vermoedelijk zijn deze gronden op de oude bodemkaart als onzuiverheid opgenomen in de direct ten oosten gelegen echte duinvaaggronden, dat wil zeggen zandgronden met een stuifzanddek van ten minste 40 cm dik.

Op de oude bodemkaart is binnen het onderzoeksgebied bijna 400 ha als beekeerdgrond met een dun kleidek (eenheid kpZg21) onderscheiden. Uit de analysetabel (aanhangsel 2) in de toelichting bij de bodemkaart, schaal 1 : 50 000, van blad 51 Oost blijkt dat een iets ten noorden van het onderzoeksgebied genomen grondmonster van de bovengrond 8% lutum bevatte. Enkele kilometers noordelijker ligt een andere bemonsteringsplaats, waar in de bovengrond 18% lutum voorkomt. Nog iets verder noordwaarts heeft de Middenbrabantse dekzandrug die van Son via Mariahout en Boerdonk in noordoostelijke richting loopt het dal van de Aa bijna afgesnoerd. De smalle doorgang zorgde voor een opstuwing van water stroomopwaarts waardoor het kleiig materiaal tot afzetting kon komen. Het bovenstroomse deel van de Aa in het onderzoeksgebied is buiten deze invloedsfeer gebleven. Wel is het bovenste deel van de gronden in het beekdal sterk lemig en veelal zeer fijnzandig. Ook de gronden in het dal van de Bakelsche Aa en de Goorloop zijn op de nieuwe bodemkaart als sterk lemige, fijnzandige beekeerdgronden (eenheid pZg23) aangegeven. In het dal van de Goorloop is een groot deel van de oospronkelijk aanwezige veengronden nu tot deze beekeerd- gronden gerekend. De beekeerdgronden met een kleidek in het westelijk deel van het Goorloop-dal hebben een sterk tot zeer sterk lemige, fijnzandige bovengrond. Ofschoon het materiaal hier plaatselijk enige lutum bevat, zijn wij van mening dat hier niet een echte kleilaag tot afzetting is gekomen. Op de nieuwe bodemkaart worden de leemarme en zwak lemige, fijnzandige beekeerdgronden (eenheid pZg21) slechts aangetroffen in enkele iets hoger gelegen delen in het dal van de Aa en in een lager gelegen deel tussen de hoger gelegen bij Heikant en Grotel. Deze lagere delen vormen het overloopgebied tussen de de Aa en de Esperloop. Volgens de oude bodemkaart lagen hier moerige eerdgronden (eenheid vWz) en beekeerdgronden met een kleidek (eenheid kpZg21).