• No results found

rapporteert een onderzoek over BPS en emotionele hyperreactiviteit

Overall conclusions

Hoofdstuk 4 rapporteert een onderzoek over BPS en emotionele hyperreactiviteit

171

EI werd gemeten met de Mayer-Salovey-Caruso Emotional Intelligence Test (MSCEIT). Vergeleken met de normgroepen, werd er een tekort bij BPS cliënten gevonden in het

vermogen om emoties te begrijpen. Er werden geen verschillen gevonden in het vermogen om emoties waar te nemen, of in het gebruik en de regulatie van emoties. Er was geen verband tussen de ernst van de BPS en de totaal score EI op het moment dat er werd gecontroleerd voor het IQ van de patiënten. Deze bevindingen suggereren dat BPS gepaard gaat met

beperkingen in het begrijpen van emoties, terwijl de ernst van de BPS niet duidelijk gelinkt is aan emotionele intelligentie.

Hoofdstuk 3 beschrijft de resultaten van een onderzoek naar verschillende

componenten van EI. De Mayer-Salovey-Caruso Emotional Intelligence Test en de Emotional Quotient Inventory werden gebruikt om EI dimensies te meten. BPS cliënten werden

vergeleken met cliënten met Cluster C-persoonlijkheidsstoornissen en niet-cliënten. Vergeleken met de cliënten met Cluster C-persoonlijkheidsstoornissen en de niet-cliënten, vertoonden BPS cliënten alleen een tekort in het vermogen om emoties te begrijpen, zoals gemeten met de MSCEIT. Op de EQ-i vertoonden BPS cliënten ten opzichte van cliënten met -persoonlijkheidsstoornissen alleen tekorten in managen van stress. Deze bevindingen

suggereren dat BPS cliënten wel over het vermogen beschikken om emoties goed te kunnen reguleren, maar dat ze subjectief tekorten hierin ervaren en daardoor deze vaardigheden niet altijd inzetten wanneer ze nodig zijn.

Hoofdstuk 4 rapporteert een onderzoek over BPS en emotionele hyperreactiviteit.

Omdat emotie-dysregulatie als een belangrijk kenmerk voor BPS wordt gezien, onderzocht ik de hypothese of BPS patiënten emotioneel hyperreactief zijn. Emotionele hyperreactiviteit werd geoperationaliseerd door middel van subjectieve reacties in termen van valentie (positieve of negatieve reactie) en arousal (wel of niet opgewonden) bij het waarnemen van emotionele stimuli. BPS cliënten kregen de emotionele plaatjes van het International

172

Cluster-C persoonlijkheidsstoornissen en niet-cliënten, BPS cliënten hoger zouden scoren op zowel de arousal als de (negatieve) valentie dimensies. Voor de behandeling van BPS cliënten is het van belang om deze hypothesen te toetsen zodat, als deze worden bevestigd,

therapeutische interventies ontwikkeld kunnen worden om deze cliënten beter te leren hun hyperemotionele reacties te reguleren. In tegenstelling tot onze verwachtingen, waren er geen verschillen tussen BPS en niet-cliënten. De Cluster C-cliënten scoorden wel hoger op zowel arousal als valentie maten. Mijn verklaring voor deze bevinding is dat BPS cliënten wellicht hun emotionele hyperreactiviteit blokkeren.

Het onderzoek beschreven in hoofdstuk 5 richt zich op emotioneel huilen van BPS cliënten. Een centraal kenmerk van BPS is de instabiliteit van emoties. Van BPS cliënten wordt gedacht dat ze emoties intenser ervaren en dat ze moeite hebben met het controleren van deze affecties. Dit is het eerste onderzoek dat zich richt op emotioneel huilen van BPS cliënten. Ik verwachtte dat BPS cliënten vergeleken met cliënten met Cluster

C-persoonlijkheidsstoornissen en niet-cliënten, een hogere huilfrequentie en huilgeneigdheid zouden laten zien. Daarnaast onderzochten we of BPS cliënten problemen zouden hebben met het controleren van huilen. Vergeleken met niet-cliënten, rapporteerden BPS cliënten zoals verwacht een hogere huilfrequentie, maar een vergelijkbare huilgeneigdheid. BPS cliënten waren zich ook minder bewust van de invloed van hun huilen op anderen. Echter, cliënten met Cluster C-persoonlijkheidsstoornissen lieten hetzelfde patroon zien. In het algemeen, suggereren onze resultaten dat een verhoogde huilfrequentie een kenmerk is voor

persoonlijkheidsstoornissen in het algemeen en niet in het bijzonder voor BPS cliënten. Tenslotte lijkt de verhoogde huilfrequentie meer het resultaat te zijn van het vaker meemaken van emotionele situaties, dan van een hogere huilgeneigdheid.

In hoofdstuk 6 wordt een algemene discussie en conclusie van dit proefschrift weergeven. Over het algemeen wordt de gedachte dat BPS cliënten ernstige problemen hebben in het controleren van hun emoties niet geheel ondersteund. Het beeld dat naar voren

173

komt in de bevindingen van dit proefschrift is dat BPS cliënten in staat zijn om emoties goed waar te nemen, ze te gebruiken en te reguleren. Deze cliënten zijn dus minder kwetsbaar dan dat ze zelf en dat hun sociaal omgeving denken. BPS cliënten beschikken dus over emotionele krachten. Echter, BPS cliënten lieten wel een tekort zien in het vermogen om emoties te begrijpen. Ze lijken dus moeite te hebben met het differentiëren van hun emoties en het begrijpen van hoe emoties in de loop van tijd kunnen veranderen.

Ten aanzien van emotioneel huilen, waren er geen verschillen tussen BPS cliënten en cliënten met Cluster C-persoonlijkheidsstoornissen. Het is dus zeker niet het geval dat BPS cliënten meer reageren op emotionele situaties in het algemeen. Mogelijk beperkt de vaak gerapporteerde sterke emotionele reactiviteit zich specifiek tot het interpersoonlijk domein.

De resultaten van dit proefschrift dragen bij aan een beter begrip van het emotionele leven van BPS cliënten, doordat het een gedifferentieerd beeld laat zien wat betreft de beperkingen en vermogens van deze cliënten. Daarmee geeft dit proefschrift therapeuten concrete aanwijzingen die kunnen bijdragen tot een betere behandeling van BPS cliënten.

175