• No results found

Is radicale evaluatie wel radicaal?

In document De maatschappij; dat ben jij? (pagina 36-38)

3 Hoe vrij is de vrijheid van Taylor en Foucault?

3.1 Taylors visie kritische beschouwd

3.1.1 Is radicale evaluatie wel radicaal?

De vraag die wordt gesteld aan het einde van hoofdstuk een is de vraag of de mens geen stuurloos object is geworden van waardehorizonnen in plaats van hun (dierlijke) impulsen en gewoontes. Ondanks het feit dat ook ons meest oorspronkelijke, diepe gevoel van moraliteit, onze waardehorizonnen zelf aan een evaluatie onderworpen kunnen worden – wat Taylor radicale evaluatie noemt – blijven ook deze evaluaties begrensd door bijvoorbeeld taal, maar ook door de waardehorizonnen zelf. Immers evalueren vooronderstelt een waardehorizon. Evalueren is anders niet mogelijk. Alleen deelaspecten van de waardehorizon kunnen ter discussie worden gesteld, maar wel aan de hand van de waardehorizon zelf. ‘Elke radicale evaluatie voltrekt zich tegen de achtergrond van vooroordelen, veronderstellingen en waarden die zelf de voorwaarde vormt van het begrip. We

kunnen, om met Gadamer te spreken, niet uit de hermeneutische cirkel breken zonder daarbij de voorwaarden van verstaan en interpretatie zelf op te geven’ (Van Leeuwen, 2003: 192). Echter, wat blijft er dan nog over van vrijheid, wanneer de reflectie op de waardehorizonnen – die aan de basis staan van onze (gesitueerde) vrijheid – tegelijkertijd diezelfde waardehorizonnen vooronderstellen?

De ideeën van Taylor met betrekking tot waardehorizonnen klinken plausibel. Als mens word je gevormd door je opvoeding, je omgeving, je educatie et cetera en deze lijken ook noodzakelijk bij het vormen van een identiteit en het nadenken over moraliteit en ethiek. Hierin gaan we mee met Taylor. Taylor geeft daarna aan dat vrijheid –weliswaar een gesitueerde vrijheid – gevonden kan worden in onze capaciteit om te evalueren. Er blijft echter een spanning bestaan tussen enerzijds de capaciteit om te evalueren en de daaruit volgende vrijheid en anderzijds de afhankelijkheid van de waardehorizonnen om überhaupt te kunnen evalueren. Zoals ook Van Leeuwen (2003: 192) duidelijk maakt bestaat er geen metastandpunt, geen vaste criteria die een oude waardehorizon (of delen daarvan) vergelijkt met en beoordeelt ten opzichte van de nieuwe waardehorizon. De spanning maakt Taylor duidelijk en hij probeert ook aan te geven dat er wel degelijk een bepaalde vrijheid overblijft voor de mens. In dit verband spreekt Taylor ook van de noodzaak van conceptuele innovatie. De mens gebruikt en interpreteert concepten door de tijd heen verschillend. Er vindt conceptuele innovatie plaats, waardoor bijvoorbeeld woorden of gebruiken andere betekenissen krijgen en anders worden geïnterpreteerd dan voorheen. Taylor spreekt over ‘conceptual innovation, which … alters human reality’ (Taylor, 1971: 49). De mogelijkheid om te worstelen met je eigen normen en waarden en om je eigen diepste gevoel voor moraliteit nader te bekijken en te proberen te verwoorden zorgen ervoor dat je als het ware een afstand creëert tot de waardehorizon om deze horizon aan een reflectie te onderwerpen, zonder je er volledig aan te onttrekken.

De spanning maakt Taylor dus duidelijk, maar zijn verhaal is niet sluitend. Hoewel Taylor, met name door zijn notie van conceptuele innovatie, aangeeft dat de mens wel degelijk kan reflecteren op de al bestaande horizonnen, blijft deze reflectie nog altijd beperkt door de taal. Want de mens is sterk verbonden met en afhankelijk van taal.23 Zo geeft Weir aan: “The self …is … a dialogical self, dependent on … background meanings and languages and always in a process of change through dialogue, through relationship and interaction with others and with the world’ (Weir, 2009: 538). Nieuwe ideeën worden verwoord met al bestaande taal, met al bestaande woorden die al een bepaalde lading met zich meedragen.24 Op deze manier wordt een nieuw idee begrensd door de al bestaande taal. Een nieuwe taal kan worden uitgevonden of nieuwe woorden kunnen worden bedacht voor nieuwe ideeën, maar deze zijn nog meer afhankelijk van de erkenning van anderen. Een taal is immers per definitie dialogisch. Ook de betekenis van deze nieuwe woorden moet worden uitgelegd in de oude taal, omdat anders niemand begrijpt wat de nieuwe woorden betekenen en op die manier onbruikbaar zijn. De evaluatie blijft dus begrensd door het betreffende taalspel, omdat het zich niet kan voltrekken buiten een taalspel.

23

Het gaat hierbij niet om de regels van de taal, de grammatica, maar het reikt verder dan dat. Zo gaat het om de woorden zelf, de toon van de zin, de lading die met het woord verbonden is et cetera.

24

Al spreekt Taylor in dit verband ook over conceptuele innovatie, waar eerder in deze paragraaf aandacht aan besteed is.

Daarnaast moet de nieuwe interpretatie van concepten worden erkend door de (taal)gemeenschap eer zij wordt opgenomen. De mens is een dialogisch zelf en heeft de behoefte aan erkenning (Van Leeuwen, 2003: 193-194). ‘For Taylor, the self to which we are related is, to its core, a dialogical self, dependent on dialogue, on relations of recognition and misrecognition with others…’ (Weir, 2009: 538). Een mens is op zoek naar erkenning. De roep om erkenning is gelegen in de menselijke natuur. ‘[H]et menselijke begrip en zelfbegrip [zijn, EK] afhankelijk … van erkenning’ (Van Leeuwen, 2003: 193). Door deze menselijke natuur is het moeilijker voor een mens om een waarde aan te nemen die binnen de sociale omgeving niet wordt geaccepteerd. Deze andere normen en waarden moeten erkend worden door de omgeving, wil een mens zich deze nieuwe waarden eigen maken. Dit geldt zeker ook voor nieuwe ideeën. Deze moeten worden gehoord en worden erkend om een plek te krijgen binnen de samenleving.

Olafson (1994) heeft moeite met de manier waarop Taylor aandacht besteedt aan de vorming van het zelf. Taylor geeft aan dat het zelf deels gevormd wordt door zichzelf en deels het product is van de historie en van de taalgemeenschap. Taylor legt volgens Olafson echter niet goed uit ‘ what this "partly" takes in and what it does not’ (Olafson, 1994:192). Taylor blijft onduidelijk in hoeverre het zelf zichzelf kan vormen.

Taylor is op een aantal punten niet helder. Wat blijft er over van onze vrijheid, wanneer radicale evaluatie niet de evaluatie van de gehele waardehorizon behelst, maar ‘slechts’ deelaspecten en is het probleem niet een niveau opgeschoven? De capaciteit om te evalueren zorgt ervoor dat de mens niet meer stuurloos wordt meegevoerd door de habitus, maar heeft de mens echt de mogelijkheid om zichzelf en de waardehorizon te kunnen evalueren? Kan er echt gesproken worden van een reflectie, wanneer deze reflectie dermate ingeperkt is door de (taal)gemeenschap. Is er voldoende afstand om te spreken van een echte reflectie?

In document De maatschappij; dat ben jij? (pagina 36-38)