• No results found

R EKENING HOUDEN MET INVOERINGS - EN SLOTBEPALINGEN

In document Checklist Wmo 2015 (pagina 69-75)

8. INVOERINGS- EN SLOTBEPALINGEN

8.1 R EKENING HOUDEN MET INVOERINGS - EN SLOTBEPALINGEN

K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd 69 Bijgewerkt tot 8 juli 2014

8. Invoerings- en slotbepalingen

8.1 Rekening houden met invoerings- en slotbepalingen

Wat zegt de wettekst Wat zegt de memorie van toelichting Actie gevraagd door Mogelijk

AMVB 8.1 1. De aanspraken op zorg, bedoeld in artikel 6, eerste lid,

van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten omvatten met ingang van de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, niet:

a. persoonlijke verzorging als omschreven in artikel 4 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, anders dan in verband met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een lichamelijke beperking, voor zover niet tevens aanspraak bestaat op verblijf als omschreven in artikel 9 van dat besluit,

b. begeleiding als omschreven in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, voor zover niet tevens aanspraak bestaat op verblijf als omschreven in artikel 9 van dat besluit,

c. verblijf in een instelling met samenhangende zorg voor een persoon met een psychiatrische aandoening of beperking als bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ,

d. kortdurend verblijf als omschreven in artikel 9a van het Besluit zorgaanspraken AWBZ en

e. vervoer als bedoeld in artikel 10 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ naar een instelling ten behoeve van het ontvangen van begeleiding als bedoeld in artikel 6 van dat besluit, voor zover niet tevens aanspraak bestaat op verblijf als omschreven in artikel 9 van dat besluit;

f. doventolkzorg bij het voeren van een gesprek in de leefsituatie als bedoeld in artikel 12 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.

Het eerste lid regelt dat een aantal aanspraken ingevolge de AWBZ met ingang van 1 januari 2015 (de beoogde datum waarop de gemeenten op grond van dit wetsvoorstel verantwoordelijk zullen worden voor het verbrede takenpakket op het terrein van de

maatschappelijke ondersteuning) zullen vervallen. Het gaat daarbij om de aanspraken op persoonlijke verzorging en begeleiding, beide alleen voor zover die aanspraak niet tevens een aanspraak op verblijf omvat, op verblijf en begeleiding in een instelling voor beschermd wonen, op kortdurend verblijf, vervoer en doventolkzorg.

Blz. 162  Zorgverzekeraars Nee

2. Onverminderd het eerste lid besluit het

indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zo spoedig mogelijk op aanvragen met betrekking tot zorg als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, die zijn ingediend voor het in het eerste lid bedoelde tijdstip.

Tot 1 januari 2015 kunnen (en moeten) verzekerden die AWBZ-zorg wensen te krijgen (althans voor zover niet artikel 9b, vierde of vijfde lid, van de AWBZ van toepassing is), nog een indicatiebesluit aanvragen bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het CIZ moet op die aanvragen om een indicatie ook nog een besluit nemen. Dit is geregeld in het tweede lid; de bepaling brengt met zich dat het CIZ ook na 1 januari 2015 bevoegd is en verplicht blijft een besluit te nemen op aanvragen die voor 1 januari 2015 zijn gedaan. Op het merendeel van de aanvragen om een indicatiebesluit, zeker die welke een zgn. herindicatie betreffen, besluit het CIZ binnen enkele weken. Voor aanvragen die in de laatste weken van 2014 worden ingediend, zal derhalve waarschijnlijk in de eerste weken van 2015 een besluit worden genomen. Om de overgangsperiode waarin het CIZ nog besluiten neemt zoveel mogelijk te beperken, is in de bepaling vastgelegd dat het CIZ zo spoedig mogelijk een besluit moet nemen.

Voor doventolkzorg geldt niet de eis van een voorafgaand indicatiebesluit van het CIZ. Namens de verantwoordelijke zorgkantoren verstrekt Menzis per kalenderjaar aan betrokkene een besluit over het aantal uren doventolkzorg dat zij ontvangen, dat varieert afhankelijk van de vraag of het gaat om een doof of een doofblind persoon. .

Blz. 162  Zorgverzekeraars Nee

8.2 1. Met betrekking tot een verzekerde in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan wie een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat hij is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, onderdelen a, b, c, d en e, verstrekken het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 1, onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 40 van die wet, zo spoedig mogelijk aan het college van de gemeente waarvan betrokkene ingezetene is, gegevens omtrent de inhoud van:

a. het indicatiebesluit, met inbegrip van het daarin opgenomen burgerservicenummer, waarin ten aanzien van betrokkene is vastgesteld dat deze is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 7.1;

b. de grondslag waarop het indicatiebesluit berust;

c. de aard, inhoud en omvang van de zorg die betrokkene ontvangt en de zorgaanbieder van wie hij de zorg ontvangt dan wel, indien aan betrokkene subsidie wordt verstrekt als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en gegevens omtrent het bedrag van de subsidie en degene die hem de zorg verleent.

Artikel 7.2 voorziet erin dat de gemeenten tijdig de nodige maatregelen kunnen treffen voor cliёnten die bij de invoering van het wetsvoorstel ingevolge de AWBZ aanspraak op (de te decentraliseren) zorg hebben en die in vervolg daarop (bij het verstrijken van de toepasselijke overgangsperiode) voor hun ondersteuning aangewezen zullen zijn op een beslissing van de gemeente inzake een maatwerkvoorziening.

Blz. 163  Gemeenten

 Zorgverzekeraars

Nee

2. Met betrekking tot een verzekerde in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ten aanzien van wie door of namens de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 1, onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 40 van die wet een besluit is genomen met betrekking tot omvang van de doventolkzorg als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, onderdeel f, waarop hij is aangewezen, verstrekt de zorgverzekeraar

onderscheidenlijk de rechtspersoon zo spoedig mogelijk aan het college van de gemeente waarvan betrokkene ingezetene is, gegevens omtrent de inhoud van:

a. het in de aanhef bedoelde besluit, alsmede het burgerservicenummer;

b. de grondslag waarop het besluit berust.

K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd 70 Bijgewerkt tot 8 juli 2014

Wat zegt de wettekst Wat zegt de memorie van toelichting Actie gevraagd door Mogelijk

AMVB 8.3 1. Indien voor een verzekerde in de zin van de Algemene

Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat hij is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, onderdelen a, b, d en e, heeft belanghebbende met ingang van de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, jegens het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, de rechten en verplichtingen met betrekking tot het tot gelding brengen van de aanspraak op zorg die aan het indicatiebesluit waren verbonden, gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste tot de eerste dag van het tweede kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

Het wetsvoorstel houdt in dat bepaalde aanspraken ingevolge de AWBZ met ingang van 1 januari 2015 komen te vervallen (artikel 7.1). Het vervallen van deze aanspraken vindt uiteraard niet plaats zonder dat voor de betrokkenen is voorzien in een zorgvuldige en evenwichtige regeling van overgangsrecht. Daarmee wordt enerzijds gewaarborgd dat betrokkenen niet onmiddellijk met de gevolgen van de wijzigingen worden geconfronteerd, zodat zij zich kunnen voorbereiden op de komende wijzigingen, en dat op zorgvuldige wijze kan worden vastgesteld voor welke ondersteuning zij in de nieuwe opzet in aanmerking komen. Anderzijds is het van belang dat de periode gedurende welke door het bestaan van een overgangsregeling twee groepen van gevallen met ongelijke rechten bestaan, zo kort mogelijk wordt gehouden.

Blz. 163-164  Gemeenten

 Zorgverzekeraars

Nee

2. Indien de uit een indicatiebesluit als bedoeld in het eerste lid voortvloeiende aanspraak op zorg op de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, nog niet tot gelding is gebracht, kan betrokkene de aanspraak in afwijking van het eerste lid slechts tot gelding brengen nadat hij het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze ter zake kenbaar te maken.

Het tweede lid bevat een enigszins afwijkende regel voor personen die weliswaar voor de bedoelde AWBZ-zorg geïndiceerd zijn, maar hun aanspraak nog niet tot gelding hebben gebracht. De regering acht het aangewezen dat deze personen weliswaar ten volle van hun aanspraak gebruik kunnen maken, gedurende de in het eerste lid genoemde periode, maar dat zij de gemeente de gelegenheid moeten bieden om in overleg te bezien op welke wijze de aanspraak tot gelding wordt gebracht. Nu de zorgverlening aan betrokkene nog niet is begonnen, ligt het in de rede dat betrokkene het college in de

gelegenheid stelt om met hem te overleggen over de precieze invulling van de zorg of ondersteuning die hij nodig heeft, te meer omdat het college na de overgangsperiode verantwoordelijk zal zijn voor een verantwoorde voortzetting van de maatschappelijke ondersteuning van betrokkene. Als betrokkene nog geen keuze voor een aanbieder heeft gemaakt, kan het overleg tussen hem en gemeente betrokkene ook helpen bij het kiezen van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Het gaat om een overlegverplichting die geen afbreuk doet aan de rechten (en verplichtingen) die betrokkene op grond van het eerste lid heeft.

Blz. 164  Gemeenten

 Zorgverzekeraars

Nee

3. Indien aan een verzekerde als bedoeld in het eerste lid tot de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, een persoonsgebonden budget werd verstrekt, heeft belanghebbende met ingang van die dag jegens het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, recht op een

persoonsgebonden budget overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens genoemd artikelonderdeel, gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste tot de eerste dag van het tweede kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

In het derde lid is een toegespitste overgangsregeling opgenomen voor personen die ervoor hebben gekozen hun zorgaanspraak tot gelding te brengen door zelf met een pgb zorg in te kopen. Ook voor deze personen is bepaald dat zij recht hebben op voortzetting van de bestaande situatie (het pgb) gedurende de looptijd van het

indicatiebesluit, doch uiterlijk tot het einde van 2015. Deze bepaling is noodzakelijk omdat de formulering van het eerste lid met de woorden ‘gelden de rechten en plichten met betrekking tot het tot gelding brengen van de aanspraak op zorg die aan het indicatiebesluit zijn verbonden’ niet ziet op de situatie waarin iemand ervoor heeft gekozen niet zijn aanspraak op zorg (in natura) tot gelding te brengen, maar een pgb heeft aangevraagd en verkregen.

Blz. 164  Gemeenten

 Zorgverzekeraars

Nee

4. Indien ten aanzien van een verzekerde in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten door of namens de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 1, onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 40 van die wet, een besluit is genomen als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, heeft belanghebbende met ingang van de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, jegens het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, de rechten en verplichtingen met betrekking tot het tot gelding brengen van de

aanspraak op zorg die aan dat besluit waren verbonden, gedurende de looptijd van dat besluit, doch ten hoogste tot de eerste dag van het tweede kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

De toekenning van het aantal uren doventolkzorg geschiedt thans per kalenderjaar. Om daarvoor in aanmerking te komen moet de verzekerde een verklaring van een arts overleggen waaruit blijkt dat hij op die zorg is aangewezen. Per kalenderjaar wordt ook bezien of er aanleiding is met toepassing van de hardheidsclausule (artikel 4, tweede lid, van de Regeling zorgaanspraken AWBZ) meer uren toe te kennen dan in de Regeling als basis is vastgesteld (maximaal 30 uur voor een doof persoon c.q. maximaal 168 uur voor een doofblind persoon). In verband met het feit dat voor doventolkzorg geen indicatiebesluiten door het CIZ worden genomen, voorziet het vierde lid voor de ontvangers van deze zorg in een toegespitste bepaling (van gelijke inhoud als het eerste lid) omtrent het behoud van rechten en plichten gedurende een overgangsperiode, die aansluit bij de wijze van toekennen.

Blz. 165  Gemeenten

 Zorgverzekeraar

Nee

5. Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid, treedt het college in de plaats van de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 1 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 40 van die wet.

Dit lid legt vast dat de gemeente voor het tot gelding brengen van de onder het eerste tot en met het vierde lid vallende rechten in de plaats treedt van het zorgkantoor.

De formulering ‘treedt het college in de plaats van de zorgverzekeraar’ brengt o.a. tot uitdrukking dat de gemeente de kosten van de zorg of het pgb moet dragen en de baten van de betaalde bijdragen aan haar ten goede komen. De indeplaatsstelling is uiteraard beperkt tot de in het eerste tot en met vierde lid bedoelde aanspraken; voor kwesties met betrekking tot de zorgverlening in

voorgaande jaren blijft de zorgverzekeraar of het zorgkantoor uiteraard verantwoordelijk.

Blz. 165  Gemeenten

 Zorgverzekeraars

Nee

K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd 71 Bijgewerkt tot 8 juli 2014

Wat zegt de wettekst Wat zegt de memorie van toelichting Actie gevraagd door Mogelijk

AMVB 8.3 6. Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid,

is betrokkene de bijdrage in de kosten, bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten onderscheidenlijk het bepaalde bij of krachtens artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van die wet, aan het college verschuldigd. De artikelen 2.1.4, zesde lid, en 2.3.8 zijn van overeenkomstige toepassing.

Dit lid voorziet erin dat het CAK is belast met het heffen en innen van bijdragen voor zover die verschuldigd zijn op grond van het Bijdragebesluit zorg; dat is voor doventolkzorg niet het geval. De opbrengsten van de te heffen bijdragen vloeien naar de gemeente.

Blz. 165  CAK

 Gemeenten

Nee

7. Indien een in het buitenland wonende persoon op het tijdstip van inwerkingtreding van enig artikel van deze wet op grond van artikel 3.2 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet aanspraak heeft op een vergoeding dan wel op grond van artikel 1.22 van het Aanpassingsbesluit Zorgverzekeringswet aanspraak heeft op een uitkering ter zake van de kosten van zorg als bedoeld in artikel 8.1, behoudt die persoon jegens het Zorginstituut die aanspraak gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste tot de eerste dag van het tweede kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

Het zevende lid betreft een groep van personen, die in het buitenland verblijven (en sinds de inwerkingtreding van de Zvw niet langer AWBZ-verzekerde zijn) die op grond van overgangsrecht dat is getroffen in de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet, recht hebben op een vergoeding voor de zorg die niet langer deel zal uitmaken van de aanspraken ingevolge de AWBZ; ook deze personen ontvangen ten laste van het AWBZ nog maximaal een jaar de vergoeding die zij thans hebben.

Aangezien zij niet in Nederland woonachtig zijn, is er geen gemeente waarvan zij ingezetene zijn en ontvangen zij deze vergoeding

Blz. 165  Zorgverzekeraars

 Gemeenten

Nee

K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd 72 Bijgewerkt tot 8 juli 2014

Wat zegt de wettekst Wat zegt de memorie van toelichting Actie gevraagd door Mogelijk

AMVB 8.4 1. Indien voor een verzekerde in de zin van de Algemene

Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat hij is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 8.1, onderdeel c, heeft belanghebbende met ingang van de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, jegens het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, de rechten en verplichtingen met betrekking tot het tot gelding brengen van de aanspraak op zorg die aan het indicatiebesluit waren verbonden, gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste tot een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip dat niet eerder is gelegen dan de eerste dag van het zesde kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

Het eerste lid voorziet erin dat personen die op 1 januari 2015 verblijven in een instelling voor beschermd wonen, in die instelling kunnen blijven wonen zolang hun indicatie daarvoor geldt. Indien de indicatie nog voor meer dan vijf jaren geldt, houden zij in elk geval tot de eerste dag van het zesde jaar na inwerkingtreding van de wet recht op beschermd wonen en mogelijk zelfs ook daarna nog. De wet maakt het mogelijk de periode waarvoor het overgangsrecht voor deze personen geldt, eventueel nog lang voort te laten duren. Maar met de formulering van het artikelonderdeel is wel ook tot uitdrukking gebracht dat niet uitgesloten is dat er over een zestal jaren een andere oplossing moet worden gevonden.

Blz. 166  Gemeenten

 Zorgverzekeraars

Nee

2. Artikel 8.3, tweede, derde en vijfde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Met het tweede lid is vastgelegd dat voor deze groep overgangsgevallen dezelfde randvoorwaarden gelden als in artikel 7.3 is beschreven.

Blz. 166  Gemeenten

 Zorgverzekeraars

Nee

8.5 De Wet marktordening gezondheidszorg is niet van toepassing op handelingen op het gebied van de gezondheidszorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, voor zover uitgevoerd, al dan niet onder eigen

verantwoordelijkheid, door personen, ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 3 van die wet of door personen als bedoeld in artikel 34 van die wet, die deel uitmaken van zorg die:

a. op grond van de artikelen 8.3, eerste of vierde lid, of 8.4, eerste lid, aan een belanghebbende wordt geleverd;

b. door derden wordt geleverd aan een belanghebbende, aan wie op grond van artikel 8.3, derde lid, een persoongebonden budget wordt verstrekt.

De voorheen tot de AWBZ-aanspraken behorende zorg waarop belanghebbenden op grond van de

overgangsbepalingen 7.3 en 7.4 nog enige tijd recht houden, valt niet onder het begrip ‘zorg’ als omschreven in artikel 1, onderdeel b, onder 1˚, van de Wmg.

Mogelijkerwijs bestaat de zorg waarop deze overgangsbepalingen betrekking hebben, ook uit handelingen in de zin van de Wet big waarop artikel 1, onderdeel b, onder 2˚, ziet. Met dit artikel is geregeld dat de Wmg ook op die handelingen niet van toepassing is. De uitzondering geldt zowel wanneer de zorg door of namens het college wordt geleverd, als wanneer de

belanghebbende de zorg zelf inkoopt met zijn pgb.

Blz. 166  Gemeenten

 Zorgverzekeraars

Nee

8.6 1. Nadat het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 1,

onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 40 van die wet, de in artikel 7.2 genoemde gegevens hebben verstrekt aan het college van de gemeente waarvan betrokkene ingezetene is, voert het college, met overeenkomstige toepassing van artikel 2.3.2, tweede tot en met vijfde, zonder melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, het in dat artikel bedoelde onderzoek uit op een zodanig tijdstip dat betrokkene tijdig voor het tijdstip waarop hij niet langer op grond

onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 40 van die wet, de in artikel 7.2 genoemde gegevens hebben verstrekt aan het college van de gemeente waarvan betrokkene ingezetene is, voert het college, met overeenkomstige toepassing van artikel 2.3.2, tweede tot en met vijfde, zonder melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, het in dat artikel bedoelde onderzoek uit op een zodanig tijdstip dat betrokkene tijdig voor het tijdstip waarop hij niet langer op grond

In document Checklist Wmo 2015 (pagina 69-75)