• No results found

röntgentoepassingen plaatsvinden op een eigen afdeling, dan wel gebruik makend van faciliteiten op de afdeling radiologie?

Antwoordmogelijkheden: Ja/Nee Respons: Alle (N=107) Algemene (N=96) Academische (N=8) Categorale (N=3) Antwoord 104 95 8 1

Alle respondenten geven aan dat zij een inventarisatie gemaakt hebben van röntgentoepassingen door niet- radiologen. Hieruit blijkt dat dit aspect belangrijk wordt gevonden door de afdelingen.

3.9.2 Hebben de betrokken artsen, die zelf röntgenonderzoek uitvoeren of daartoe

opdracht geven, een deskundigheid op het gebied van de stralingshygiëne?

Antwoordmogelijkheden: Ja / Ja,deels / Nee Respons: Alle (N=107) Algemene (N=96) Academische (N=8) Categorale (N=3) Antwoord 103 94 8 1

Bij het gebruik van straling ten behoeve van diagnostiek of interventie is kennis van stralingsbescherming van de patiënt een belangrijk aspect. In geval van cardiologische interventies kunnen de toegediende doses aanzienlijk zijn. Deze onderzoeken worden vaak door cardiologen uitgevoerd en het is dus belangrijk dat deze groep artsen kennis bezit om de dosis voor de patiënt te minimaliseren. Van de respondenten geeft een kwart van de academische afdelingen aan dat de betreffende artsen geen deskundigheid hebben op het gebied van stralingsbescherming. (zie Figuur 86). Dit percentage is in de algemene ziekenhuizen kleiner, namelijk 6%. Of het hier gaat om een specifieke groep artsen is niet onderzocht.

Alle N=103

8% 74% 18%

Algemene N=94

6% 75% 19%

Ja

Ja, deels

Nee

Categorale N=1

Academische N=8

50% 25% 25%

Figuur 86 Hebben de betrokken artsen, die zelf röntgenonderzoek uitvoeren of daartoe opdracht geven, een deskundigheid op het gebied van de stralingshygiëne?

3.9.3 Belangrijkste bevindingen gebruik röntgenapparatuur buiten de afdeling

Alle afdelingen geven aan dat zij een inventarisatie hebben gedaan welke artsen anders dan de radiologen gebruik maken van röntgenapparatuur. Dit blijkt voor de ziekenhuizen dus een belangrijk punt. Bijna driekwart van alle afdelingen geeft aan dat deze artsen een deskundigheid op het gebied van

stralingshygiëne hebben. Ongeveer een vijfde deel van de afdelingen geeft aan dat deze deskundigheid deels aanwezig is. Twee van de acht academische afdelingen geven aan dat de betreffende artsen geen deskundigheid op het gebied van stralingsdeskundigheid bezitten.

4 Conclusies

In 2008 is door de Inspectie voor de Gezondheidszorg in samenwerking met het RIVM een enquête gehouden op afdelingen radiologie. Deze enquête bevatte vragen over de onderwerpen

onderzoeksfrequentie bij volwassenen en kinderen, rechtvaardiging, protocollering, kwaliteitsborging, dosimetrie, mensen en middelen, patiëntveiligheid, samenwerking met oncologie en röntgenapparatuur buiten de afdeling. De resultaten van de enquête zijn door het RIVM uitgewerkt in dit rapport.

Een kwalitatieve beoordeling van de resultaten is voor de meeste vragen niet mogelijk vanwege het feit dat er voor veel vragen in de enquête geen criteria zijn. Om deze reden gaat dit RIVM-rapport wat de meeste vragen betreft niet verder dan het presenteren van de antwoorden die afkomstig zijn van de afdelingen radiologie. Voor een beperkt aantal vragen kon het resultaat vergeleken worden met een aanbeveling of bevinding uit het IGZ-rapport over 2002.

4.1 Algemene conclusies

Bij de rechtvaardiging van een onderzoek zijn indicatieprotocollen een belangrijk middel. Deze zijn op een vijfde van alle afdelingen niet aanwezig. Iets meer dan een derde van de afdelingen beschikt voor alle onderzoeken over indicatieprotocollen. Het overige deel beschikt voor een deel van de onderzoeken over indicatieprotocollen. Het bekend maken van de indicatieprotocollen gebeurt voor verwijzers binnen het ziekenhuis beter dan voor de huisartsen. Het aantal onderzoeken dat na het aanvragen door de afdeling radiologie in eerste instantie wordt afgewezen ligt hoger voor de aanvragen bij kinderen dan bij volwassen. Ook het voorkomen van onnodige herhalingsonderzoeken is belangrijk in het kader van rechtvaardiging. Om herhalingsonderzoek te voorkomen geeft een ruime meerderheid van de afdelingen aan gegevens op te vragen van eerder uitgevoerd onderzoek. Aan de hand van die gegevens wordt bepaald of het nieuw aangevraagde onderzoek gerechtvaardigd is. Het opvragen van gegevens uit andere

ziekenhuizen gebeurt op veel minder afdelingen in vergelijking met het opvragen van gegevens uit het eigen ziekenhuis.

Protocollering is voor alle onderzoeken van belang en speciale aandacht is nodig voor onderzoeken die bij kinderen worden uitgevoerd of onderzoeken waarbij de stralingsbelasting relatief hoog is. Voor de conventionele röntgenonderzoeken hebben bijna alle afdelingen speciale protocollen voor kinderen opgesteld. Voor de CT-onderzoeken heeft iets meer dan 80% van de afdelingen deze protocollen opgesteld. Voor de doorlichtinginterventie onderzoeken zijn niet op grote schaal kinderprotocollen aanwezig.

Op bijna alle afdelingen is een systeem van beheer en actualisatie van medische en afdelingsprotocollen. Deze maken op ruim twee derde van de afdelingen deel uit van het kwaliteitssysteem dat is geaccrediteerd of gecertificeerd.

Voor vijf verrichtingen zijn DRN’s vastgesteld [6]. De dosismaat die wordt gemeten door de apparatuur is bepalend voor het feit of een vergelijking met deze vastgestelde DRN’s mogelijk is. Voor de

conventionele röntgen- en CT-apparatuur is de weergegeven dosismaat in veel gevallen gelijk aan de dosismaat van de DRN.

In de kwaliteitsborging van de beeldvorming is het toetsen van de apparatuur aan vastgestelde criteria belangrijk. Uit de enquête blijkt dat bij het in gebruik nemen van nieuwe apparatuur vrijwel altijd een acceptatietest wordt uitgevoerd. Hiervoor wordt echter in 30% van de afdelingen QClight als basis gebruikt die alleen bedoeld is voor het opzetten van constantheidstesten. Een vrijgifte procedure voor deze

hiervoor beschikbare tijd over het algemeen te weinig. Ook de beschikbaarheid van de klinische fysici vindt bijna geen enkele afdeling optimaal.

4.2 Vergelijking met aanbevelingen IGZ uit 2002

In het rapport “Kwaliteitswaarborgen op afdelingen radiologie” uit 2002 staan aanbevelingen en

bevindingen over een aantal onderwerpen die ook in de enquête over 2007 zijn onderzocht. Aangezien de criteria om te komen tot een bevinding (oordeel) niet altijd bekend waren kan het één wel naast het ander worden geplaatst.

In 2002 werd geconstateerd dat het vastleggen van procedures wel was verbeterd maar dat een systeem van beheer en actualisatie ontbrak. Volgens de enquêtegegevens van 2007 is nu op meer dan 90% van de afdelingen een systeem van beheer en actualisatie van zowel afdeling- als medische protocollen aanwezig. De deskundigheid op het gebied van de stralingshygiëne van de specialisten buiten de afdeling radiologie werd in 2002 als niet voldoende beschouwd. In de huidige situatie geven alle afdelingen aan een

inventarisatie te hebben gedaan met betrekking tot de stralingsdeskundigheid van de niet-radiologen die diagnostiek uitvoeren. Ruim driekwart van de afdelingen geeft aan dat de betrokken artsen een

deskundigheid op het gebied van de stralingshygiëne bezitten.

In 2002 was er geen complicatieregistratie op een groot aantal afdelingen. In 2007 vindt complicatieregistratie op ruim 90% van alle afdelingen plaats.

Een punt van zorg was de opvang van bedpatiënten die niet op alle afdelingen adequaat geregeld was. Dit is volgens de enquêtegegevens over 2007 in ruim 80% van de afdelingen structureel geregeld door middel van afspraken.

Het rapport uit 2002 beschreef dat de meeste afdelingen geen regelmatige evaluatie van outcome- parameters houden. Nog steeds geeft 70% van de afdelingen in 2007 aan dat er geen registratie van outcome-parameters plaatsvind.

In 2002 maakt een kwart van de afdelingen een kwaliteitsjaarverslag, in 2007 was dat 58% .

Een procedure voor vrijgifte van apparatuur is in 2002 op geen enkele afdeling aanwezig. In de 2007- situatie was op bijna 90% van de afdelingen een vrijgifteprocedure aanwezig.

Het uitvoeren van acceptatietesten werd in 2002 als onvoldoende beschouwd. In 2007 wordt dit door meer dan 90% van de afdelingen voor de meeste apparatuur uitgevoerd.