• No results found

HOOFDSTUK 6. WAT BETEKENT DIT VOOR GEESTELIJKE VERZORGING? 6.1 Inleiding

6.3 Psychoanalyse en humanistische geestelijke begeleiding

In hoofdstuk 2 besprak ik seksualiteit vanuit de bron van overdracht en tegenoverdracht, die door de psychoanalytici geconceptualiseerd is. Het eerste wat bediscussieerbaar is, is of het systeem dat de psychoanalyse opzet van het menselijk functioneren helemaal te rijmen valt met het mensbeeld dat in de humanistisch geestelijk begeleiding gebruikt wordt. Het idee van het onderbewuste is discutabel vanuit het mensbeeld dat de beroepsstandaard van het

Humanistisch Verbond voor Humanistische Geestelijke Begeleiding (2012) voorstelt: ‘de werkelijkheidsopvatting mag niet strijdig zijn met de eigen verantwoordelijkheid en voor het kenvermogen van de mens mag geen beroep worden gedaan op openbaringen van buiten de menselijke werkelijkheid of buitenzintuiglijke ervaringen’ (p. 7). Je zou kunnen betogen dat hierin het idee van een onderbewuste wordt tegengesproken. Het onderbewuste zou je kunnen opvatten als een buitenzintuiglijke ervaring en de grote nadruk die er ligt op het onderbewuste als een kracht die ons aanstuurt verzwakt de zeggingskracht van de eigen

verantwoordelijkheid. Volgens de psychoanalyse is de mens grotendeels aangedreven door onbewuste driften. De mens kan zelf wel denken dat hij logische motieven heeft voor wat hij doet, maar in essentie wordt hij gedreven door driften waar hij niet zomaar (zonder langdurige behandeling) toegang tot heeft (§2.2). Van Praag (1978) merkt op dat:

niet ontkend kan worden, dat [de psychoanalyse] veel verstarde vormen kent, waarin ze geworden is tot een techniek zonder veel uitzicht op de menselijke creativiteit. De

70

mens treedt daarin op als een speelbal van zijn driften en het schijnt soms, dat men slechts kan trachten die driften zo te moduleren, dat ze de mens in staat stellen er enigszins aanvaardbaar mee te leven. (p. 196).

Het doel van de psychoanalyse, het onderbewuste weer bewust maken om meer vrijheid te bewerkstelligen sluit aan bij een belangrijke waarde bij humanistische geestelijke begeleiding: autonomie. Maar waar de psychoanalyse vooral bezig is met de mens te bevrijden van

symptomen, zal de geestelijk verzorger zich ook (en misschien vooral) richten op de vrijheid

tot het vormgeven van het eigen leven. ‘Autonomie betekent niet alleen vrijheid maar ook de

vormgeving van een authentiek leven waarin iemand zich ontwikkelt en ontplooit’ (Beroepsstandaard Humanistische Geestelijke Begeleiding, 2012, p. 6).

Vanuit de bron van overdracht en tegenoverdracht wordt de omgang met seksualiteit in de begeleidingsrelatie gekenmerkt door analyse. Hierbij is de overdracht en, in de meeste gevallen, de tegenoverdracht een informatiebron over de vroege jeugd van de cliënt, en wordt ook als zodanig gebruikt, waarbij de analyticus de expertise heeft om deze informatie te onttrekken aan de situatie. Dit interventiekader dat wordt aangeboden, kan denk ik moeilijk worden overgenomen door de geestelijk begeleider. Een van de kerndoelen voor de geestelijk begeleider die geformuleerd wordt in de beroepsstandaard van het Humanistisch Verbond (2012) luidt: [het] ondersteunen van mensen in het zoeken naar en vinden van inspiratie en

eigen antwoorden op levens- en zingevingsvragen’ (p. 11, cursivering RK). De indruk die je

krijgt bij de klassieke psychoanalyse is dat de cliënt helemaal geen toegang heeft tot eigen antwoorden, de analyticus is de expert over de antwoorden van de cliënt. Deze wijze van omgaan met seksualiteit past niet echt bij de wijze waarop de geestelijk verzorger geacht wordt in het gesprek te staan:

In tegenstelling tot de diagnostisering binnen andere vormen van hulpverlening is nu juist een van de essenties van het geestelijk werk dat – zo er al van diagnose sprake is – deze betrekking heeft op het inzicht dat de cliënt zelf rond zijn situatie en zichzelf verwerft. (Hoogeveen, 1991, p. 116).

Hoewel Freud met zijn Oedipus- en Electracomplex een invulling aan overdracht en tegenoverdracht geeft die moeilijk te verenigen is met de geestelijke verzorging, is het

voorbarig om het hele concept van overdracht en tegenoverdracht als bron van seksualiteit als onbruikbaar te beschouwen. Het lijkt me niet ondenkbaar dat in de relatie tussen geestelijk verzorger en cliënt zich dingen voordoen die in zekere mate een herhaling of herleving zijn van eerdere situaties en relaties, ook als dit over seksualiteit gaat. De erotische overdracht kan

71

dan onderzocht worden door de geestelijk verzorger en de cliënt, maar niet vanuit een

vaststaande theorie over de vroege jeugd van de cliënt maar vanuit de ervaringen die de cliënt zelf aandraagt, en de betekenissen die de cliënt hier zelf aan geeft.

Wat de psychoanalyse toe kan voegen aan de geestelijke verzorging is de centrale plaats die aan seksualiteit wordt toegekend in het menselijk leven. Misschien gaat de

psychoanalyse hier te ver in, je zou kunnen zeggen dat de wijze waarop de ouder-kindband in enkel seksuele termen wordt beschreven wat beperkt is, of dat de definitie van seksualiteit wordt opgerekt door vrijwel alles eraan te verbinden. Maar binnen de literatuur van de geestelijke verzorging is, zover ik kon zien, seksualiteit als levensthema weinig

gethematiseerd. Voor nu kunnen we de regressieve, wat pessimistische kijk op seksualiteit even laten voor wat het is en ons richten op de Eros, de levensenergie, de wijze waarop we verbinding maken met een ander, en de wil tot groei die daarin zit, die zowel door Jung en zijn aanhangers (§2.3.1) als, in net andere termen, door Merleau-Ponty (§5.4) wordt beschreven. Als we deze wijze van naar seksualiteit kijken serieus nemen, dan wordt

seksualiteit een thema dat een belangrijk (impliciet en wellicht ook expliciet) aandachtspunt zou moeten zijn binnen de geestelijke verzorging.