• No results found

Ook de provinciale omgevingsverordening bevat regels voor verschillende activiteiten, als deze een bedreiging kunnen vormen voor provinciale belangen (zoals de ruimtelijke ordening,

natuurbescherming en de bescherming van de kwaliteit van het grondwater). De verordening onderscheidt vier typen regels:

1) Omgevingswaarden en beoordelingsregels voor vergunningaanvragen, waaronder omgevingswaarden voor regionale waterkeringen en wateroverlast (inundatie vanuit oppervlaktewater);

23 Voor Rijkswaterstaat zijn regels opgenomen in hoofdstuk 6 van het Bal. Nb: of sprake is van algemene regels (met bijvoorbeeld een meldplicht) of een vergunningplicht blijkt uit de waterschapsverordening zelf.

Niet elke verordening is gelijk dus het is belangrijk altijd even de betreffende waterschapsverordening te checken.

2) Rechtstreeks werkende regels (bindend voor burgers en bedrijven) zoals algemene regels en vergunningplichten. Tenzij het doelmatiger of doeltreffender is om die regels via

instructieregels in het omgevingsplan of de waterschapsverordening te laten landen (art. 4.2 Ow);

3) Instructieregels waaraan gemeenten en waterschappen gebonden zijn bij het maken van hun eigen omgevingsplan of waterschapsverordening;

4) Ook het stellen van maatwerkregels, in afwijking dus van (of in aanvulling op) de algemene regels van het Bal, behoort tot de mogelijkheden (zie kader in paragraaf 2.4.4).

Omgevingswaarden

Naast de zes kerninstrumenten kent de Omgevingswet het begrip omgevingswaarden.

Omgevingswaarden zijn wettelijk vastgelegde beleidsdoelen over de gewenste staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving of een onderdeel daarvan. De omgevings-waarden worden uitgedrukt in meetbare of berekenbare eenheden of anderszins in objectieve termen. Onder omgevingswaarden vallen ook normen die een begrenzing vastleggen van de depositie (immissie) van een bepaalde stof in de fysieke leefom-geving en normen die de belasting van de fysieke leefomleefom-geving door activiteiten maximeren. Omgevingswaarden kunnen worden vastgesteld door gemeenten, provincies en het Rijk (niet dus door de waterschappen).

Een bestuursorgaan is verplicht om te monitoren of omgevingswaarden daadwerkelijk worden gehaald. Als uit de monitoring blijkt dat niet voldaan wordt of zal worden aan een omgevingswaarde, geldt een plicht om een programma vast te stellen. Het pro-gramma bevat de maatregelen die verzekeren dat blijvend aan omgevingswaarden wordt voldaan. De Omgevingswet bepaalt dat maatregelen in programma’s ook daadwerkelijk worden uitgevoerd en dat een programma moet worden aangepast als niet voldaan wordt aan een omgevingswaarde.

Gemeenten mogen alleen omgevingswaarden vaststellen op terreinen waar het Rijk of de provincie geen omgevingswaarden hebben vastgesteld. Een andere mogelijk-heid die de regelgeving biedt is dat een gemeente of provincie voor bijvoorbeeld luchtkwaliteit aanvullende of strengere omgevingswaarden vastlegt dan die het Rijk heeft vastgesteld. Voor omgevingswaarden voor waterkwaliteit die het Rijk heeft vastgesteld mag alleen de provincie aanvullende waarden vastleggen. De huidige provinciale normen voor inundatie vanuit het regionale watersysteem komen onder het nieuwe stelsel terug als omgevingswaarden in de provinciale verordening.

In de omgevingsverordening zijn regels opgenomen over grondwaterbeschermingsgebieden en activiteiten in deze gebieden. Denk aan aangewezen grondwaterbeschermingsgebieden en algemene regels aan en/of een vergunningplicht voor bepaalde activiteiten zoals bijvoorbeeld de aanleg van open bodemenergiesystemen.

Instructieregels door provincies24

Instructieregels zijn nodig om omgevingswaarden of andere beleidsdoelstellingen te laten door-werken naar het omgevingsplan en waterschapsverordening. Provincies kunnen instructieregels stellen over de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van de Ow door gemeenten en waterschappen. Deze instructieregels kunnen gaan over de taken, omgevingsplannen, waterschaps-verordeningen, maatwerkregels, maatwerkvoorschriften, omgevingsvergunningen en programma’s.

Dergelijke instructieregels worden niet gesteld als er een provinciaal belang aan de orde is dat niet op doelmatige en doeltreffende wijze door gemeenten of waterschappen kan worden behartigd.

Een provincie zou bijvoorbeeld in haar omgevingsverordening de instructieregel richting gemeenten (omgevingsplannen) kunnen opnemen dat er in overstromingsrisicogevoelige gebieden of in

bodemdalingsgebieden niet (zonder meer) gebouwd mag worden. Voor veengebieden bijvoorbeeld zou bepaald kunnen worden dat (riool)leidingen onderheid aangelegd moeten worden. Ook zou de provincie via een instructieregel kunnen regelen dat zowel gemeenten als waterschappen in hun eigen omgevingsplan respectievelijk waterschapsverordening regels moeten stellen aan bodem- en/of grondwaterkwaliteitbedreigende activiteiten. Die regels zouden zich kunnen beperken tot die gebienden die niet als grondwaterbeschermingsgebied zijn aangewezen. Overigens zou de provincie ook zelf regels kunnen stellen aan (bepaalde) activiteiten buiten grondwaterbeschermingsgebieden.

Instructieregels Rijk

De omgevingsverordening dient ook uitwerking te geven aan de instructieregels van het Rijk.

▪ Artikel 7.11 Bkl verplicht de provincie om in de omgevingsverordening ten minste regels te stellen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden (grondwaterbeschermingsgebieden en/of

boringsvrije zones).

▪ Artikel 7.12 Bkl regelt via een instructieregel dat voor wateractiviteiten die in de

omgevingsverordening vergunningplichtig zijn gesteld eenzelfde toetsingskader geldt als het generieke toetsingskader dat in artikel 8.84 Bkl is opgenomen. In artikel 8.84 Bkl staan regels voor de beoordeling van de aanvragen om een omgevingsvergunning voor de vijf

wateractiviteiten die op rijksniveau vergunningplichtig zijn gesteld.

Vroegtijdige publieksparticipatie

Bij het vaststellen van een omgevingsverordening wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Daarbij wordt aangegeven op welke wijze invulling is gegeven aan het toe-passelijke decentrale participatiebeleid (art. 10.3b Omgevingsbesluit).

24 Naast instructieregels, die vooraf worden opgesteld en generiek gericht zijn tot alle gemeenten of waterschappen, is er de mogelijkheid een instructie (voor een individueel geval, en soms achteraf) te geven.

Feitelijk gaat het dan om een aanwijzing die opgevolgd moet worden.