• No results found

Processen bij gemeenten en ketenpartners

3. Beschrijving processen openstelling Wlz voor jeugd-ggz

3.2. Processen bij gemeenten en ketenpartners

Gekoppeld aan de klantreis, zoals die in de vorige paragraaf is beschreven, zijn er enkele

belangrijke processen bij gemeenten en ketenpartners die geraakt worden door de openstelling van de Wlz voor jeugdigen met een psychische stoornis. In figuur 1 zijn deze processen weergegeven met de blauwe blokjes. Deze worden hieronder kort toegelicht en er komen gewenste vervolgacties aan bod, die zijn getoetst in een klankbordbijeenkomst met geïnterviewde gemeenten en regio’s.

1. Selectie potentiële doelgroep bij indicatie en herindicatie

Bij de openstelling van de Wlz voor jeugdigen met een psychische stoornis is van belang om te weten hoe groot deze doelgroep is en welk zorgaanbod deze groep nodig heeft. Voor deze uitvoeringstoets is aan de geïnterviewde gemeenten gevraagd of zij een inschatting konden geven van de potentiële doelgroep. Op basis van deze gesprekken bleek dat het vooraf bepalen van de omvang van de doelgroep niet mogelijk is. Pas gedurende de verdere voorbereidingen van de openstelling en zelfs nog tijdens de overgangsfase na de daadwerkelijke openstelling kan deze inschatting goed worden gemaakt. Hiervoor zijn verschillende redenen aan te wijzen.

Niemand overziet de gehele doelgroep

Gemeenten geven aan dat zij de doelgroep die mogelijk in aanmerking komt voor de openstelling van de Wlz voor jeugdigen met ggz-problematiek niet volledig overzien.

Dit heeft er deels mee te maken dat een deel van de jeugdigen via een andere dan de

gemeentelijke toegang in de jeugdhulp terechtgekomen zijn. Van jeugdigen die bijvoorbeeld door de huisarts zijn doorverwezen, hebben gemeenten minder inhoudelijke informatie dan van

jeugdigen die via het Centrum voor Jeugd en Gezin of het wijkteam een beschikking voor jeugdhulp hebben ontvangen. Ook bij een herindicatie heeft een gemeente vaak niet de juiste informatie van de jeugdige of de zorgaanbieder om deze inschatting te maken. Daarnaast speelt ook mee dat gemeenten vaak niet de specialistische expertise in huis hebben om de complexe problematiek van deze jeugdigen goed te kunnen duiden. Zij missen dan de kennis om te kunnen bepalen of een jeugdige door deze wijziging al dan niet in aanmerking komt voor de Wlz.

Voor het onderzoek van Bureau HHM uit 20207 is een uitvraag gedaan bij zorgaanbieders om te bepalen hoe groot de potentiële doelgroep is die voor de openstelling in aanmerking komt.

Gemeenten geven aan dat ook dit waarschijnlijk een onvolledig beeld geeft. Zorgaanbieders hebben weliswaar vaak beter inhoudelijke expertise om te kunnen bepalen of jeugdigen die bij hen in zorg zijn potentieel in aanmerking zouden komen voor een Wlz-indicatie, maar zij kunnen dit alleen beoordelen voor hun eigen cliënten. Gemeenten geven aan dat een deel van de doelgroep niet bij de grotere instellingen zit, maar bijvoorbeeld nog thuis, in een pleeggezin of een

kleinschalige voorziening woont. Dit deel van de doelgroep is dus waarschijnlijk niet goed in beeld gebracht in de inventarisatie van Bureau HHM.

‘Blijvendheid’ is in de praktijk een complex criterium

Een andere factor die maakt dat het lastig is om de omvang van de potentiële doelgroep te bepalen is, dat het criterium van ‘blijvendheid’ dat een centrale rol speelt in de Wlz in de praktijk complex blijkt te zijn. Dit heeft met een aantal zaken te maken:

• Voor jeugdigen en hun ouders, maar ook voor behandelaars, ligt het criterium ‘blijvendheid’

vaak gevoelig. Zij proberen vaak zo lang mogelijk vast te houden aan de hoop dat de situatie nog kan verbeteren en proberen om met nieuwe behandelopties nog resultaat te bereiken. De

7 Bureau HHM, Jeugd-GGZ in de Wlz; Onderzoek naar de openstelling van de Wlz voor jeugdigen met GGZ-problematiek, juni 2020

VNG Realisatie 28 constatering dat de zorgbehoefte van de jeugdige blijvend is, voelt voor hen vaak als

bevestiging dat er voor de jeugdige geen ontwikkelperspectief meer is en dat de situatie nooit meer beter zal worden. Om een aanvraag voor de Wlz te doen, moeten jeugdigen en hun ouders dus vaak over een drempel heenstappen. Het is belangrijk dat medewerkers van de gemeente, maar ook zorgaanbieders en cliëntondersteuners, hier aandacht voor hebben in hun gesprekken met de potentiële doelgroep.

• Het criterium van ‘blijvendheid’ is moeilijk algemeen te definiëren. De grondslag ‘psychische problematiek’ kent, zoals eerder genoemd, veel verschillende symptomen en diagnoses.

Jeugdigen kunnen zich vaak op verschillende vlakken nog ontwikkelen, maar desondanks kan de zorgbehoefte wel blijvend zijn. Om te bepalen of de zorgbehoefte blijvend is, is in de meeste gevallen kennis op individueel casusniveau nodig.

• Het criterium van ‘blijvendheid’ kan door verschillende experts anders beoordeeld worden. Bij de selectie van de potentiële doelgroep kan de gemeente in eerste instantie afgaan op de kennis bij haar eigen medewerkers, bijvoorbeeld vanuit de toegang. Vaak zal ook een behandelaar geraadpleegd moeten worden. Maar uiteindelijk wordt de beoordeling of de jeugdige in aanmerking komt voor de Wlz gemaakt door het CIZ. In de praktijk blijkt dat deze beoordelingen niet altijd overeenkomen. Dit maakt dat het van belang is om in een vroegtijdig stadium met verschillende expertises om tafel te gaan om te bespreken hoe de potentiële doelgroep bepaald kan worden.

De doelgroep heeft een complexe zorgvraag en vaak meerdere grondslagen

De geïnterviewde gemeenten wijzen op het feit dat de potentiële doelgroep niet alleen bestaat uit jeugdigen met puur psychische problematiek. Vaak is sprake van een combinatie van grondslagen, bijvoorbeeld psychische problematiek gecombineerd met somatische problematiek en/of een verstandelijke beperking. Juist de zorgvraag van deze doelgroep met een gecombineerde

grondslag is volgens gemeenten complex. In de huidige situatie worden deze jeugdigen soms niet toegelaten, omdat het CIZ beoordeelt dat de psychische grondslag maakt dat zij niet in de Wlz horen. Voor gemeenten is vaak niet duidelijk welke grondslag voorliggend is en wanneer een jeugdige dus wel of niet in aanmerking komt voor de Wlz. Gemeenten maken zich bovendien vanuit de huidige situatie zorgen dat een jeugdige op basis van de afzonderlijke grondslagen niet in aanmerking kan komen voor de Wlz, terwijl dit door de combinatie van grondslagen wel het geval is.

Verschil tussen potentiële doelgroep en daadwerkelijke aanvragen

Een belangrijk aandachtspunt is dat er in de praktijk een verschil kan bestaan tussen de potentiële doelgroep, die ‘op papier’ aanspraak kan maken op de Wlz, en de doelgroep die daadwerkelijk een

Wlz-aanvraag zal indienen. Zoals hierboven al is aangegeven, kunnen jeugdigen en hun ouders verschillende drempels ervaren om een Wlz-aanvraag in te dienen. Dit kan betekenen dat zij, ondanks dat zij in aanmerking zouden kunnen komen voor de Wlz, toch onder de Jeugdwet blijven vallen. Ditzelfde geldt voor jeugdigen en ouders die nog willen wachten tot duidelijk is wat de voorliggende wijziging in de praktijk zal betekenen en pas op een later moment een Wlz-aanvraag indienen. Het is uiteindelijk de doelgroep die daadwerkelijk een Wlz-aanvraag gaat indienen die de impact van de wijziging bepaalt en juist deze doelgroep is extra moeilijk vooraf in te schatten.

Daarnaast geven gemeenten aan dat er jeugdigen zijn die nu al wel in aanmerking zouden komen voor de Wlz, maar daar om onduidelijke redenen toch niet zitten. Dit kan gaan om jeugdigen met somatische en/of VG-problematiek die geen aanvraag voor de Wlz hebben ingediend of waarvan de Wlz-aanvraag om voor gemeenten onduidelijke redenen is afgewezen. Gemeenten geven aan dat het kan zijn dat deze jeugdigen door de nu voorliggende wijziging alsnog of nogmaals een Wlz-aanvraag zullen gaan indienen

Gewenste vervolgactie:

Ter voorbereiding op de wijziging is een voorbereidend overleg tussen de verschillende

ketenpartners nodig om scherpere afspraken te maken over definities, afbakening en het te volgen proces. Op basis hiervan kan de potentiële doelgroep, gezamenlijk met de betrokken partijen, geleidelijk beter in kaart gebracht worden.

Daarnaast is een structureel casuïstiekoverleg wenselijk, waarbij complexe casussen besproken kunnen worden met de verschillende betrokkenen. Hierdoor kan al in een vroegtijdig stadium bepaald worden of een aanvraag voor de Wlz kansrijk is. Bovendien heeft een dergelijk overleg een lerend effect, omdat ketenpartners van elkaars expertise en ervaring kunnen leren. Mogelijk kan hierbij worden aangesloten bij bestaande regionale expertise overleggen.

2. Wijzen op en ondersteunen bij aanvraag Wlz bij (vermoeden van) blijvende zorgbehoefte Zodra een beeld is gevormd van de potentiële doelgroep die in aanmerking komt voor de

openstelling van de Wlz voor jeugdigen met psychische problematiek, moet deze doelgroep

gewezen worden op de mogelijkheid om een Wlz-aanvraag in te dienen. Gemeenten geven aan dat jeugdigen en hun ouders, gezien de complexiteit van het aanvraagformulier en -proces, in veel gevallen ook ondersteuning nodig zullen hebben. Hierbij kunnen verschillende partijen een rol spelen, mede afhankelijk van de lokale of regionale afspraken die hierover gemaakt zijn:

VNG Realisatie 30

• Gemeenten kunnen de doelgroep wijzen op de mogelijkheid om een Wlz-aanvraag in te dienen.

Het is belangrijk dat zij hierbij gebruik kunnen maken van en kunnen verwijzen naar landelijke informatiematerialen over de wijziging. Dit kan een website, flyer of ander communicatiekanaal zijn dat door het Ministerie van VWS beschikbaar wordt gesteld. Vervolgens kunnen gemeenten er ook voor kiezen om zelf deze jeugdigen en hun ouders te ondersteunen bij het indienen van de Wlz-aanvraag. Dit zal dan in veel gevallen gedaan worden door medewerkers van het CJG of het wijkteam.

• Zorgaanbieders kunnen ook een rol spelen bij de ondersteuning van hun cliënten bij het indienen van een Wlz-aanvraag. Zorgaanbieders hebben vaak goede inhoudelijke expertise en kunnen vanuit hun kennis van de jeugdige de juiste informatie aanleveren. Keerzijde is wel dat zorgaanbieders niet altijd de benodigde kennis hebben van de Wlz (met name aanbieders die geen Wlz-contract hebben) en ook niet altijd de prikkel om hun cliënten over te laten gaan naar de Wlz. Bovendien gaat het hier om werkzaamheden die voor zorgaanbieders een extra administratieve belasting kunnen vormen, zeker gezien de beperkte aantallen.

• Cliëntondersteuners kunnen ook een rol spelen bij de ondersteuning van jeugdigen en hun ouders bij het indienen van een Wlz-aanvraag. Veel gemeenten werken momenteel al met cliëntondersteuningsorganisaties, die zij ook (vanuit de Jeugdwet) financieren. Dit kunnen cliëntondersteuners zijn die algemene kennis hebben van meerdere wetten, maar ook cliëntondersteuners die specifiek kennis hebben van de Wlz. Door deze (onafhankelijke) cliëntondersteuners in te zetten, hoeven gemeenten niet zelf de specialistische kennis in huis te hebben die nodig is voor het indienen van een Wlz-aanvraag.

Gemeenten geven wel aan dat het in hun ogen niet terecht is dat zij moeten betalen voor deze inzet van cliëntondersteuners als dit zo specifiek gekoppeld is aan de toegang tot de Wlz. Bij de voorbereiding van de openstelling van de Wlz voor jeugdigen met ggz-problematiek zouden daarom duidelijke afspraken gemaakt moeten worden over de vraag wanneer deze

cliëntondersteuning vanuit de Wlz betaald kan worden. Een mogelijke afspraak zou kunnen zijn dat, indien een aanvraag daadwerkelijk leidt tot een Wlz-indicatie, de kosten voor de

cliëntondersteuning bij het indienen van deze aanvraag dan met terugwerkende kracht vergoed worden vanuit de Wlz. Om de administratieve lasten te beperken, kunnen landelijk afspraken gemaakt worden over een vaste vergoeding per casus.

Gewenste vervolgactie:

Het Ministerie van VWS zal moeten zorgen voor landelijke communicatiemiddelen om de potentiële doelgroep te kunnen informeren over de openstelling van de Wlz voor jeugdigen met

ggz-problematiek. Hierbij kan gedacht worden aan een website waarnaar gemeenten kunnen doorverwijzen of een flyer die uitgedeeld kan worden.

Duidelijke afspraken zijn wenselijk over de financiële verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van cliënten bij het aanvraagproces. Hierbij moet duidelijk zijn wanneer de ondersteuning gericht is op het indienen van een Wlz-aanvraag en wanneer de kosten voor deze ondersteuning dan ook vanuit de Wlz bekostigd dienen te worden.

3. Aanleveren van informatie t.b.v. de aanvraag Wlz

Voor het indienen van een Wlz-aanvraag moet specifieke informatie meegeleverd worden, op basis waarvan het CIZ de aanvraag kan beoordelen. Vaak gaat het vooral om informatie die door

behandelaars aangeleverd moet worden over de aard en complexiteit van de grondslag en de zorgbehoefte. Gemeenten geven aan dat dit in de praktijk nog wel eens tot problemen leidt. In de huidige situatie bij jeugdigen, waarbij psychische problematiek niet voorliggend is, moet soms nog aanvullende informatie aangeleverd worden of moet een aanvraag meerdere malen ingediend worden, omdat de juiste informatie ontbreekt of omdat, zo geven gemeenten aan, de

‘bewoordingen’ in het dossier niet aansluiten bij de beoordelingscriteria van het CIZ. Als voorbeeld geven gemeenten aan dat behandelaars vanuit hun professionele achtergrond geneigd zijn om zo lang mogelijk het ontwikkelperspectief van de jeugdige centraal te stellen en dat ook in hun beschrijvingen door te laten klinken. Dat kan betekenen dat een behandelaar opschrijft dat een jeugdige ‘nog’ niet zindelijk is of een bepaalde handeling ‘nog’ niet zelfstandig kan uitvoeren. Het woordje ‘nog’ wekt de indruk dat er nog ontwikkeling nodig is en de zorgbehoefte op dit punt dus niet blijvend is. De bewoordingen in het dossier kunnen in dit geval een Wlz-indicatie in de weg staan, ook als eigenlijk duidelijk is dat de jeugdige de betreffende handelingen nooit zelfstandig zal kunnen uitvoeren. Ook noemen gemeenten dat behandelaren vaak zeer terughoudend zijn met het vaststellen dat een zorgbehoefte van een jeugdige blijvend is. Gemeenten geven daarom aan dat het van belang is om in overleg met de betrokken partijen, waaronder de behandelaren, te kijken hoe het dossier van een jeugdige zo realistisch mogelijk opgesteld kan worden, zodat het een goed beeld geeft van de situatie en het perspectief van de jeugdige. Hierdoor kan voorkomen worden dat een jeugdige niet wordt toegelaten tot de Wlz, omdat het dossier informatie bevat die meer

ontwikkelperspectief suggereert dan reëel te verwachten is.

Gewenste vervolgactie:

Gesprekken vanuit gemeenten met behandelaren zijn nodig om te zorgen dat de juiste benodigde informatie wordt aangeleverd voor het indienen van de Wlz-aanvraag.

VNG Realisatie 32 4. Indicatiestelling door CIZ

Zodra de Wlz-aanvraag is ingediend, wordt deze door het CIZ beoordeeld. De gemeenten die voor deze uitvoeringstoets geïnterviewd zijn geven aan dat voor hen vaak onvoldoende duidelijk is op basis waarvan het CIZ een aanvraag goedkeurt of afkeurt. Zij geven aan dat het voor gemeenten, maar mogelijk ook voor andere betrokken partijen, goed zou zijn om meer inzicht te krijgen in het proces van indicatiestelling door het CIZ. Hierdoor kunnen gemeenten en andere partijen leren het aanvraagproces in de toekomst beter te kunnen volgen c.q. ondersteunen. Gemeenten stellen daarom voor om in gesprek te gaan met het CIZ en andere partijen om te kijken hoe deze

‘feedback-loop’ georganiseerd kan worden.

Gewenste vervolgactie:

Gemeenten hebben behoefte aan gesprekken met het CIZ en eventueel ook andere partijen om te kijken hoe een ‘feedback-loop’ georganiseerd kan worden, waardoor gemeenten en andere partijen kunnen leren het aanvraagproces op een effectievere wijze te kunnen volgen c.q. ondersteunen.

5. Zorgaanbod door zorgkantoor na indicatie

Als het CIZ de Wlz-indicatie heeft afgegeven, is het de verantwoordelijkheid van het zorgkantoor om een passend zorgaanbod te bieden aan de jeugdige. Gemeenten geven aan dat bij de

openstelling van de Wlz voor jeugdigen met ggz-problematiek van belang is dat er continuïteit is in het zorgaanbod voor deze jeugdigen. Dit houdt een aantal zaken in:

• Voordat een Wlz-aanvraag gestart wordt, is het voor de jeugdige en zijn ouders van belang dat er perspectief is op een passend zorgaanbod onder de Wlz. Als er immers geen (passende) plek is, dan is het voor jeugdigen en hun ouders niet aantrekkelijk om een Wlz-aanvraag in te dienen, zeker als zij op dit moment onder de Jeugdwet wel een passende plek hebben. Dit betekent dat het zorgkantoor al aan de voorkant betrokken moet worden om te kijken of er onder de Wlz een passend aanbod beschikbaar is.

• Onder de Jeugdwet wordt vaak gezocht naar maatwerkoplossingen. Dit geldt zeker voor complexere casussen, zoals ook onder deze doelgroep veel voorkomen, waarbij het ‘standaard’

aanbod vaak niet goed aansluit op de zorgbehoefte van de jeugdige. De Jeugdwet biedt gemeenten ruimte om dit maatwerk te ontwikkelen. Gemeenten geven aan dat het van belang is bij de openstelling van de Wlz voor jeugdigen met ggz-problematiek, dat dit maatwerk ook vanuit de Wlz kan worden geboden.

• Gemeenten werken onder de Jeugdwet met een breed scala van aanbieders. Dit kunnen grotere instellingen zijn, maar ook aanbieders van kleinschalige voorzieningen en aanbieders

van ambulante zorg. Om continuïteit van zorg te kunnen garanderen, is het van belang dat zorgkantoren zoveel mogelijk contracten afsluiten met dezelfde aanbieders. Dit voorkomt dat jeugdigen door de openstelling moeten wisselen van aanbieder. Dit kan betekenen dat gewerkt moet worden met een overgangsperiode, waarin zorgkantoren in ieder geval de continuïteit van zorg bij dezelfde aanbieder kunnen garanderen. Voor de langere termijn kan dan naar

structurele oplossingen worden gezocht.

• Gemeenten wijzen op het feit dat een deel van de potentiële doelgroep momenteel vanuit de Jeugdwet een pgb ontvangt. Bij de overgang naar de Wlz is van belang dat zij ook een pgb kunnen ontvangen, onder vergelijkbare voorwaarden. Bij de voorbereiding van de openstelling is het van belang om uit te zoeken in hoeverre hier knelpunten zijn en hoe deze kunnen worden opgelost.

• Gemeenten geven aan dat het van belang is dat het zorgaanbod voor de betreffende jeugdige zoveel mogelijk in zijn geheel overgaat van de Jeugdwet naar de Wlz. Het is voor jeugdigen en hun ouders wenselijk dat zij zoveel mogelijk met één wet, en daarmee ook met één

verantwoordelijke partij (gemeente of CIZ/zorgkantoor) te maken hebben. Voor gemeenten is dit ook van belang, omdat dit voorkomt dat er onduidelijkheden of discussies ontstaan over wie verantwoordelijk is voor (de financiering van) het zorgaanbod.

Gewenste vervolgactie:

Ter voorbereiding op de openstelling van de Wlz voor jeugdigen met ggz-problematiek is van belang dat uitgezocht wordt hoe continuïteit van zorg voor de potentiële doelgroep zo goed mogelijk gegarandeerd kan worden.

6. Beëindiging zorgaanbod door de gemeente

Zodra de jeugdige een zorgaanbod vanuit de Wlz ontvangt, kan de gemeente de zorg vanuit de Jeugdwet beëindigen. Hierbij is van belang dat het nieuwe zorgaanbod vanuit de Wlz goed aansluit op het zorgaanbod vanuit de Jeugdwet en dat er geen dubbelingen of gaten ontstaan in het

zorgaanbod. Voor gemeenten is daarom van belang dat zij door het CIZ en het zorgkantoor goed op de hoogte worden gehouden van de voortgang van de indicatiestelling en het zorgaanbod voor de betreffende jeugdige, zodat zij hier goed op kunnen inspelen.

Gewenste vervolgactie:

Afstemming tussen CIZ en zorgkantoor en gemeente over de voortgang van de indicatiestelling en het zorgaanbod is van belang om te zorgen dat er een soepele overgang is van het zorgaanbod

Afstemming tussen CIZ en zorgkantoor en gemeente over de voortgang van de indicatiestelling en het zorgaanbod is van belang om te zorgen dat er een soepele overgang is van het zorgaanbod