• No results found

6 Vergelijkende analyse

6.2 Probleemspecifieke factoren

De probleemspecifieke factoren zijn relatief onstabiel. Steden kunnen te maken hebben met een zekere mate van padafhankelijkheid in koploperschap of klimaat. Steden die bijvoorbeeld al eerder als koploper telden in beleid zouden meer in de gaten gehouden worden door andere steden. Het is dan belangrijk te kijken naar het tijdperk voordat een stad actief werd in klimaatadaptatie en naar het moment waarop een stad specifiek is begonnen met klimaatadaptatie.

40

In de situatie van Rotterdam wordt er gesproken over een aanloop naar het actief worden in klimaat adaptatie. Voorheen was Rotterdam vooral actief in waterberging en los daarvan stedelijke opgaven. Qua waterberging is Rotterdam altijd wel een voorbeeld geweest voor andere steden. Zoals Van Veelen noemt speelt de geografische ligging van Rotterdam zeker een rol in het actief worden in klimaatadaptatie. Rotterdam ligt aan het uiteinde van een complexe delta en heeft te maken met laaggelegen gebieden, een stenige binnenstad, een open rivier en de zee die vrij binnen kan stromen. Dat maakt Rotterdam behoorlijk kwetsbaar voor veranderingen in het watersysteem. In 2001 zorgde het eerste waterplan voor meer integratie en een gezamenlijke aanpak met het waterschap, aldus Arnoud Molenaar. Daarna heeft de architectuur biënnale in 2005 er voor een groot deel voor gezorgd dat Rotterdam waterberging en klimaatverandering als een kans is gaan zien om daar ook stedelijke opgaven aan te koppelen. Vanaf 2008 is klimaatadaptatie echt van de grond gekomen, maar daarvoor is dus al bewust gekozen om deze opgaven mee te nemen in de stad. Deze keuzes hebben er voor gezorgd dat Rotterdam langzaamaan een traditie opbouwt om te werken met waterberging en dit te koppelen aan klimaatveranderingen, hoewel dit nooit expliciet in het waterplan zo genoemd is. Vanuit waterplan 2 is er destijds geld vrijgekomen om groene daken en waterpleinen aan te leggen. Door het gemis van een samenhangende visie, een

klimaatadaptatiestrategie, is in 2008 het programma Rotterdam Climate Proof opgestart. Dit jaar zal Rotterdam een adaptatiestrategie opleveren. Arnoud Molenaar benoemt dat Rotterdam in de tussentijd is “uitgegroeid tot een soort nationaal en internationale voorbeeldstad op dit terrein” (persoonlijke communicatie, 12 juni 2013). In de afgelopen tien jaar heeft er volgens hem een transitie plaats gevonden die andere steden nu in kortere tijd kunnen uitvoeren. “Dat is natuurlijk altijd als je pioniert en als je voorop loopt en dingen zelf uit zoekt, dan duren dingen langer dan wanneer je een pasklaar voorbeeld hebt”, aldus Molenaar.

Zowel Van Veelen als Molenaar spreken in dat opzicht van een traditie in waterbouw die zich nu dus verplaatst heeft naar klimaatadaptatie, door juist klimaat als kans te zien en dit te koppelen aan de wateropgaven die Rotterdam al vele jaren kent. Opmerkelijk is de behoefte die Rotterdam wellicht heeft om meer te doen dan andere steden. Volgens Van Veelen is Rotterdam wat dat betreft altijd een “moeizame stad geweest. Het heeft niet van zichzelf automatisch de aantrekkelijkheid die bijvoorbeeld een Amsterdam of Utrecht heeft.” Dit komt ook terug in de organisatie van de stad en blijkt ook in de keuzes die Rotterdam maakt. Van Veelen noemt daarbij ook de wederopbouw, het tijdperk dat wellicht voor een actievere overheid heeft gezorgd.

Hoewel het bij Rotterdam vooral een traditie is vanuit waterbouw, geeft Patrick Driscoll in Kopenhagen aan een langere traditie in koploperschap in milieu te kennen. Driscoll zegt een traditioneel leiderschap te zien in Kopenhagen wat betreft planning in klimaatverandering van waarschijnlijk al voor de vroege jaren negentig. Die leiderschap komt voort uit “a sense of

responsibility that cities need to lead because the international community, the national community and the EU are not” (Driscoll, persoonlijke communicatie, 3 juni 2013). Daarnaast denkt Driscoll dat vooral Scandinavië gekenmerkt wordt door een sterk gevoel voor leiderschap in milieu. Hieruit kan dus gezegd worden dat Kopenhagen, maar ook Denemarken, al langer als voorbeeld dient op het niveau van milieu en van planning in klimaatverandering. Dat Kopenhagen al sinds het vierde kwartaal van de vorige eeuw als voorbeeld heeft gediend, heeft er volgens Driscoll zeker aan bijgedragen dat zij nu nog steeds als voorbeeld gezien worden. Driscoll voegt daar aan toe dat het een beeld is in de perceptie van mensen waardoor Kopenhagen vooral als voorbeeldstad gezien kan worden. Volgens hem geldt dat voor meer steden. Wanneer je als stad eenmaal een naam hebt als

41

voorbeeld dan blijf je dit vaak, zelfs als er steden zijn die interessantere en betere dingen uitvoeren. “In order words whether the policy is successful or not, in terms of its ability to transfer, is not the key criteria. It’s much more about the perceptions”, aldus Driscoll. En qua perceptie heeft

Kopenhagen daar een groot voordeel in, aangezien zij dus vele jaren als voorbeeld bekeken worden. Jan Burgdorf Nielsen noemt daarin ook successen uit het verleden die een rol spelen. Zij zijn er goed in geslaagd om sinds een jaar of tien tot twaalf de haven van Kopenhagen schoon te krijgen en dit wordt gezien als een groot project en een voorbeeld voor andere steden: “we have received great interest from outside Denmark to harbour bath”. Juist dit succes heeft er toe geleid dat politieke leiders vertrouwen hebben in de klimaatadaptatiestrategie van Kopenhagen en ermee aan de slag willen gaan.