• No results found

Beginnend sociale professionals lijken in toenemende mate uit te vallen als gevolg van burn-out gerelateerde klachten. Eén van de factoren van invloed op het wel of niet ontstaan van werkstress is het vermogen tot zelfzorg. Dit vermogen tot zelfzorg zou vooral ontbreken bij beginnende sociale professionals. Daarnaast gebruiken zij een coping die op korte termijn mogelijk werkt, maar een burn-out op lange termijn niet kan afwenden. Dit gebrek aan zelfzorg - ofwel een falende coping - kan leiden tot burn-out gerelateerde klachten.

Burn-out gerelateerde klachten kunnen leiden tot uitval. Aan de hand van de claims uit het Logic Model (zie Figuur 1, aanleiding, p5) volgt in dit hoofdstuk een toelichting op de factoren die tot stress, burn-out gerelateerde klachten en uiteindelijk mogelijk tot uitval kunnen leiden.

1.1 C OMPLEXITEIT IN HET SOCIALE DOMEIN

Onder de term ‘sociaal domein’ verstaan we alle inspanningen die de gemeente verricht rond werk, participatie en zelfredzaamheid, zorg en jeugd, op basis van de Wmo 2015, de Participatiewet, Jeugdwet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Stimulansz, 2015). De ontwikkelingen in het domein waarin de beginnende sociale professional zich begeeft zijn onderdeel van de risicofactoren voor een burn-out. Het sociale domein is onderhevig aan constante veranderingen en actuele ontwikkelingen zijn het gevolg van een omvangrijke stelselwijziging: de zogeheten ‘decentralisaties’ van zorg, werk en jeugdhulp. Dankzij de decentralisaties kunnen gemeenten een samenhangend en integraal beleid voeren bij de zorg en ondersteuning aan kwetsbare groepen. De doelgroepen komen immers deels overeen. Deze transitie en decentralisatie hebben de werkdruk voor de sociale professional echter doen stijgen. Zo geeft gezondheidseconoom en oud-hoogleraar Public Health, Guus Schrijvers (2019) aan, dat de transitie direct heeft geleid tot onzekerheid en een hogere werkdruk bij sociale professionals en tevens tot gezondheidsproblemen en ziekteverzuim (Schrijvers, 2019). Een

voorbeeld daarvan zijn de ontwikkelingen in de Jeugdzorg, waar gemeenten alle vormen van jeugdzorg en opvoedingsondersteuning in hun pakket hebben gekregen. Sinds de overdracht zijn er problemen in de Jeugdzorg; de wachtlijsten zijn gegroeid, de werkdruk is gestegen en de bureaucratie is toegenomen. Ruim de helft van de hulpverleners zegt geen tijd meer te hebben voor het stellen van een goede diagnose (Investico voor De Groene Amsterdammer, 2019). Of, zoals het lectoraat Sociale Veerkracht van Fontys Hogeschool Sociale Studies stelt: “Allerlei maatschappelijke ontwikkelingen, bezuinigingen en nieuwe wetgeving zorgen er voor dat ‘verandering de nieuwe constante is’ in het sociale werkveld” (van der Sanden, Feringa, Peels, Linders, 2017: pagina 7 & 21). Tenslotte is er sprake van een steeds verder toenemende complexiteit van de

problematiek van cliënten die de sociale professional in de praktijk tegen komt. Volgens Luyten (2008) sluit hierbij zijn stelling ‘hoe erger het probleem van de cliënt, hoe groter de invloed hiervan op de sociaal agoog’

aan. De sociale professional wordt kwetsbaarder voor burn-out wanneer er sprake is van meervoudige complexiteit van problematieken.

1.2 S TRESS EN B URN - OUT

Volgens de cijfers van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is er op het moment in Nederland sprake van een burn-out epidemie. Uit dit onderzoek bleek dat in 2018 16,4% van de mannelijke werknemers en 18,1% van de vrouwelijke werknemers enkele keren per maand of vaker burn-outklachten ervaren (Hooftman, et al. 2019).

1.2.1 D

EFINITIE BURN

-

OUT

Het begrip burn-out werd in 1974 geïntroduceerd door de Amerikaanse psychoanalyticus Herbert Freudenberger (Freudenberger, 1974), die het vooral toepaste op beroepen op het gebied van menselijke dienstverlening. Hij beschreef daarbij gevoelens van emotionele overbelasting, mentale uitputting en een cynische reactie op mensen die hulp nodig hebben. 35 jaar later wordt burn-out in de meest voorkomende formulering opgevat als een syndroom van drie samenhangende verschijnselen: emotionele uitputting, depersonalisatie, en een verminderd gevoel van persoonlijke prestaties (Maslach, Schaufeli, & Leiter, 2001).

Meer recent definiëren Desart, Schaufeli en De Witte (Desart, Schaufeli & De Witte, 2017) burn-out als “een werkgerelateerde aandoening die voorkomt bij werknemers die gedurende een langere periode productief en zonder problemen hebben gewerkt tot de tevredenheid van zichzelf en anderen” (Desart et al. 2017: pagina 90). Verlies van de controle over emotionele en cognitieve processen, en mentaal afstand nemen zijn de kernelementen van burn-out. Daarbij is het mentaal afstand nemen een vorm van coping om verdere uitputting te voorkomen. Naast deze drie hoofdverschijnselen is er sprake van secundaire symptomen, zoals

9 een depressieve stemming en spanningsklachten. Burn-out wordt hoofzakelijk veroorzaakt door een

gebrekkige balans tussen hoge werkeisen en onvoldoende hulpbronnen. Problemen in de privésfeer of persoonlijke kwetsbaarheden hebben hierbij een faciliterende rol. Uiteindelijk kan burn-out tot gevoelens van incompetentie en verminderde prestaties op het werk leiden (Desart et al., 2017). Professioneel handelen van de sociale professional met burn-out klachten, komt hierdoor onder druk te staan.

1.2.2 V

ERSCHIL

B

URN

-

OUT EN

S

TRESS

Spanningsklachten, overspanning en burn-out zijn een direct gevolg van ‘stress’: het afwezige evenwicht tussen de draagkracht en draaglast van een persoon. Hoewel stress meestal tijdelijk is, wijst een burn-out op een verstoring van het aanpassingsvermogen, waardoor men slechter gaat functioneren op het werk (Terluin, Van der Klink, & Schaufeli, 2005). Er wordt gesproken van spanningsklachten wanneer de stressklachten het dagelijks functioneren niet ernstig belemmeren. Deze klachten worden door verschillende situaties veroorzaakt en werk is er daar maar één van. Spanningsklachten zijn altijd van tijdelijke aard en zijn een normale menselijke ervaring. Wanneer de persoon de spanning niet meer aankan, wordt er gesproken van overspanning: ernstige stressklachten die samen gaan met (sociaal) disfunctioneren. Men is niet meer in staat de normale taken uit te voeren. Ook hier kan de oorzaak divers zijn en is de reactie tijdelijk (minder dan 3 maanden). Bij langdurige werkgerelateerde overspanning wordt er gesproken van burn-out. Burn-out kent een lange voorgeschiedenis van stressklachten en falende coping (een half jaar of langer). Dit maakt dat het herstel moeizamer verloopt en langer duurt (Terluin et al. 2005).

1.2.3 ‘C

ONTACT

-

BEROEPEN

EN BURN

-

OUT

Wat beroepen in het sociale domein altijd zal onderscheiden van andere beroepen is het intensieve contact met andere mensen waarbij aan een sociaal agogisch doel gewerkt wordt. Onderzoek op basis van een grootschalige enquête onder werknemers (de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden) laat zien dat burn-out gerelateerd is aan emotionele werkbelasting, werkdruk, lange werktijden, arbeidsrisico’s als lawaai en zwaar en gevaarlijk werk, werkonzekerheid, gebrek aan creatief-lerend werk en gebrek aan steun van de leiding (Smulders, Houtman, Rijssen & Mol, 2013). Een aantal van deze risicofactoren komen veelvuldig voor in het sociale domein, nadat er in de afgelopen 5 jaar verschillende veranderingen zijn doorgevoerd die op de werkvloer tot verhoogde werkdruk hebben geleid.

In 2010 is onderzoek gedaan naar burn-out in de (residentiele) jeugdzorg (Barford & Whelton, 2010), waar het werk stressvol en uitdagend kan zijn. Kijkend naar de verschillende factoren blijkt dat leeftijd, burgerlijke staat, sociale ondersteuning en persoonlijkheid daarbij van voorspellende waarde kunnen zijn voor een burn-out. Uit dit onderzoek bleek leeftijd het meest belangrijke criterium om een burn-out te voorspellen en werd met leeftijd in feite bedoeld: de hoeveelheid ervaringsjaren die de medewerker in het sociale werkveld heeft opgedaan. Vervolgens blijkt dat individuen die getrouwd zijn lager scoren op burn-out-waarden dan

alleenstaande personen. Over het algemeen werkt sociale ondersteuning van collega's, supervisors, vrienden en familie tegen werkgerelateerde stress en de schadelijke effecten van burn-out. Als laatste blijkt ook persoonlijkheid een voorspellende waarde te zijn voor burn-out. (Baruch-Feldman, Brondolo, Ben-Dayan, &

Schwartz, 2002). Waar het gaat om persoonlijkheid, blijkt dat mensen die dreigen uit te vallen door een burn-out één ding gemeen hebben: door hun perfectionistische inslag, luisteren zij onvoldoende naar de signalen van hun lichaam. Zij hebben een enorme wilskracht en ‘moeten’ veel van zichzelf. Het ervaren van en aangeven van lichamelijke en mentale grenzen is echter een onderontwikkelde vaardigheid (Hendrickx, 2018). Het terugvinden van vertrouwen is daarbij van essentieel belang. In een maatschappij opgevoed waarbij presteren, geld verdienen en financiële onafhankelijkheid belangrijke elementen zijn, is het lastig aangeven dat de grens is bereikt.

1.3 C OPING

In een poging grip te krijgen op een werk gerelateerde, stressvolle situatie, valt de sociale professional terug op coping. Coping is een mechanisme dat ontstaat om met de problemen van het leven om te gaan. Bij coping gaat het om de cognitieve en gedragsmatige inspanning die een persoon levert om het hoofd te bieden aan eisen die door anderen, de situatie of zichzelf aan hem worden gesteld (Lazarus & Folkman, 1987). Volgens Lazarus en Folkman zijn er twee vormen van coping; emotie-gerichte coping (betreft controle over de emotionele respons op de stressor) en de probleem gerichte of instrumentele coping (is gericht op het oplossen van het probleem door de situatie te veranderen of door het eigen gedrag te veranderen). Er is veel

10 onderzoek gedaan naar de wijze waarop men met probleemsituaties om gaat. Een indeling die hierbij inzicht geeft in emotionele, cognitieve en gedragsmatige coping bij problemen en onplezierige gebeurtenissen is gemaakt door Schreurs, Tellegen en van de Willige (1984). Het gaat daarbij om de volgende 7 coping strategieën:

 Actief aanpakken

 Palliatieve reactie

 Vermijden

 Sociale steun zoeken

 Depressief reactiepatroon

 Expressie van emoties / boosheid

 Geruststellende, troostende gedachten

(Schreurs, van de Willige, Brosschot, Tellegen, Graus. 1993, herziene, Nederlandse versie) Deze coping strategieën zijn op gedragsniveau uitgewerkt in bijlage 7.

De mate waarin een beginnend sociaal professional de eigen coping strategieën kan doorgronden en of hierin een aanpak schuilt waardoor de professional in kan grijpen wanneer er sprake is van burn-out gerelateerde klachten, vraagt verder onderzoek.

1.4 P REVENTIEMOGELIJKHEDEN

Volgens Machteld Hüber van het Institute for Positive Health is de definitie van gezondheid “Health is the ability to adapt and to self manage” (Huber, 2011), ofwel gezondheid is het vermogen van mensen om met de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven om te gaan en zo veel mogelijk eigen regie te voeren.

Er wordt gewerkt met een aantal facetten van het leven waarop deze positieve gezondheid vorm gegeven wordt: lichamelijk welbevinden, mentaal welbevinden, zingeving, kwaliteit van leven, sociaal maatschappelijk participeren en dagelijks functioneren. Bij de invulling van deze gebieden kijkt de persoon naar wat hij graag veranderd zou zien. Zo komt iemand in zijn kracht en zijn er ineens meer mogelijkheden. Wat opvalt binnen de beschreven problematiek van beginnende sociale professionals is dat er in het dagelijks functioneren

verschillende facetten zijn die verdere ontwikkeling vragen. Zelfzorg, grenzen kennen, omgaan met tijd en hulp kunnen vragen zijn vaardigheden die direct invloed zouden kunnen hebben op het voorkomen van burn-out gerelateerde klachten. Wanneer de beginnende sociale professional tot dit inzicht komt, kan hij zelf de regie (weer) nemen en deze vaardigheden aanwenden ter voorkoming van burn-out. Maar ook meedoen (serieus genomen worden, steun van anderen), kwaliteit van leven (je veilig voelen) zijn verbeterpunten waar aan gewerkt kan worden om burn-out te voorkomen. Daarnaast zijn er binnen de verschillende facetten ook onderdelen die een signalerende functie hebben: wanneer lichaamsfuncties nalaten (je gezond voelen, slecht slapen, veel/weinig eten, slechte conditie), mentaal welbevinden vermindert (concentratie vermindering, moeite met onthouden, niet meer vrolijk zijn, controleverlies), zingeving ver te zoeken is (geen levenslust, geen idealen meer, gebrek aan vertrouwen, gevoel ‘stil te staan’ in ontwikkeling), dan zijn dit allemaal signalen dat stress oploopt en een burn-out op de loer ligt. Coping strategieën kunnen er voor zorgen dat een burn-out afgewend wordt. Zolang de beginnende sociale professional het gevoel heeft zinvol bezig te zijn,

maatschappelijk betrokken te zijn, erbij te horen, te kunnen werken, van waarde te zijn voor de mensen waar men voor werkt, lijkt een burn-out afwendbaar. Tot het moment dat onvoorziene omstandigheden – werk of privé – de emmer doen overlopen.

1.4.1 D

E ROL IN PREVENTIE VAN DE OPLEIDING TOT SOCIALE PROFESSIONAL

Het is de taak van Fontys Hogeschool Sociale Studies om sociale professionals ‘startbekwaam’ af te leveren.

“De startbekwame sociale professional heeft minder werkervaring dan de vakvolwassen professional. Hij is nog geen verscheidenheid aan situaties tegengekomen en kent een beperkt handelingsrepertoire. Hij handelt naar aanleiding van de concrete vragen die op hem afkomen en richt zich op het goed uitvoeren van zijn taken”

(Landelijk Opleidingsdocument Sociaal Werk, 2017: pagina 5). De projectgroep Werkveldcoaching (Smits, Kemenade, 2019) van Fontys Hogeschool Sociale Studies heeft onderzocht wat studenten na diplomering misten in de aansluiting met de praktijk. Hieruit kwam naar voren dat het attitudeprofiel van Fontys

Hogeschool Sociale Studies (zie bijlage 1) bijdraagt aan het ontwikkelen van een professionele houding, maar aangevuld zou kunnen worden met de thema’s ‘zelfzorg’ en ‘afstand en nabijheid’. Dit zijn thema’s die een rol spelen in het voorkomen van burn-out.

11