• No results found

In publicaties over probiotica en prebiotica (organismen die niet verteerbaar zijn maar een gunstige werking hebben op de ontwikkeling van aanwezige bacteriën) spelen twee onderwerpen een rol: het gebruik in de humane voeding en het gebruik ter bevordering van de gezondheid of productie van dieren. De humane gezondheid staat vaak voorop (geen residuen van antibiotica in voedsel, gezondheidsbevorderende eigenschappen), de gezondheid van dieren en de productie van gezond voedsel komt daarna. In de humane voeding worden probiotica vaak gebruikt als toevoeging in “gezondheidsvoeding”, bij dierlijke toepassing worden ze gebruik in plaats van antibiotica.

Volgens de eerste definitie van Lilly & Stillwell (1965) zijn probiotica stoffen geproduceerd door micro-organisme die de groei van een ander micro-organisme bevorderen. Salminen et al (1999) maken de definitie ruimer en stellen: probiotica zijn microbiële cel preparaten of componenten van microbiële cellen die, mits in voldoende hoge dosering verstrekt, een gunstig effect hebben op de gezondheid en het welbevinden van de gastheer. Bovendien is de term probiotica volgens Clancy (2003) niet duidelijk: hij onderscheid middelen die op lokaal niveau werken en middelen die het immuunsysteem beïnvloeden en stelt voor resp. probiotica en immunobiotica te gaan gebruiken. Volgens Nomoto (2005) is de invloed van probiotica op de preventie tegen infecties vooral gebaseerd op activering van het verworven deel van het immuunsysteem en niet op het aangeboren deel van het immuunsysteem. Naast probiotica en prebiotica komt ook de term symbiotica (een combinatie van pro- en pre- biotica) voor (Nomoto, 2005). Er is de laatste jaren een hernieuwde belangstelling voor probiotica: de vorige hausse was 75 jaar geleden. De tot nu toe gebruikte probiotica in de humane voeding zijn niet gekozen op hun vermogen om bepaalde gezondheidsvoordelen te behalen maar meer omdat ze het spijsverteringskanaal konden passeren (Marco et al, 2006). In de toekomst zal daar dus ongetwijfeld aan gesleuteld worden. Brambilla&De Fillipis (2005) beschrijven dat ook nu al genetisch gemodificeerde probiotica gebruikt worden.

Melkzuurbacteriën worden zowel humaan als bij dieren gebruikt als probiotica. Dat zijn normaal voorkomende bacteriën in het spijsverteringskanaal (autochtone probiotica). Daarnaast worden allochtone probiotica gebruikt, bacteriën die normaal niet voorkomen in het spijsverteringskanaal (bijvoorbeeld Saccharomyces boulardii and Baccillus). In een uitgebreid artikel zetten Hong et al, 2005 werking en gebruik van sporenvormende bacteriën als probiotica uiteen. Een lijst met op de markt zijnde producten, ook voor gebruik bij dieren, is daarin opgenomen. Voor gebruik bij o.a. kalveren worden BioGrow en Totocerin genoemd terwijl gemeld wordt dat Paciflor C10 niet meer geleverd wordt en Neoferm BS10 dat niet toegelaten is in de EU.

In een overzichtsartikel van Reid en Friendship uit 2002 wordt de stand van zaken op dat moment beschreven. Aangegeven wordt dat probiotica gebruikt worden voor preventie en behandeling van aandoeningen aan de urinewegen, het spijsverteringsapparaat en aan de huid. Het gebruik van probiotica wordt vooral een gunstige rol toebedacht bij het verbeteren van de voeding en op een verminderd ziekte risico op spijsverterings- en andere aandoeningen. Een andere reden voor gebruik bij dieren zou het mogelijk gunstige effect op voedselveiligheid zijn: een vermindering van bacteriën op/in voedingsmiddelen (genoemd worden o.a. Campylobacter, Listeria, Staph aureus, E-coli en Salmonella).

Bij herkauwers worden vooral melkzuurbacteriën belangrijk geacht als probiotica. Mogelijk complicerende factor is dat ze de omstandigheden in de pens en de lebmaag moeten overleven om in de darm een gunstige werking te kunnen hebben. In in vitro onderzoek stelden Weinberg et al (2004) vast dat melkzuurbacteriën uit silages inderdaad kunnen overleven in penssap. Voor rundvee (en ook voor geiten – als kleine herkauwer - mag je aannemen) worden in het artikel van Reid en Friedship (2002) als mogelijke probiotica genoemd gist, Aspergillus oryzae, B subtilis, L acidophilus, E-coli, Proteus mirabilis en Bifidobacterium pseudolongum. Mojzisova et al, 1996 melden dat probiotica in graskuil de afweer (fagocytose activiteit van leukocyten en neutrofielen) verhoogd (is verworven deel van immuunsysteem). Lema et al (2001) vinden een verminderde uitscheiding van E-coli met de mest en meer groei bij lammeren die met bepaalde probiotica (Streptococcus faecium en een mengsel daarvan met verschillende melkzuurbacteriën: acidophilus, casei, fermentum en plantarum ) gevoerd werden. Giger- Reverdin et al (1996) vonden een verhoogde productie door gisttoevoeging aan het rantsoen van geiten door een verhoogde mobilisatie van lichaamsreserves (of dat nu zo gunstig is, is maar de vraag!). Hong et all (2005) nemen aan dat probiotica gebaseerd op sporenvormende bacteriën in herkauwers vooral van belang zouden kunnen zijn bij het snel verwerven van een stabiele microflora in de magen van kalveren, vooral om het proces van de overgang op vast voer te bespoedigen en daarmee de kans op diarree te verkleinen. In een onderzoek met gespeende kalveren bleek Bacillus subtilis een positief effect te hebben op de voederconversie (Jenny et al, 1991).

In een symposium over probiotica in de diervoeding in 2003 (Krimpen) wordt gesteld dat het

werkingsmechanisme van probiotica overeenkomsten vertoond met dat van antimicrobiële groeibevorderaars zodat ze mogelijk als vervanger daarvan kunnen worden ingezet (vooral bij kippen en varkens). Geconstateerd wordt, op basis van een beperkt aantal proeven, dat wanneer de omstandigheden voor gezondheid en productie optimaal zijn, er weinig voordeel te verwachten is van probiotica. Er is dan al een stabiele effectieve microflora aanwezig. Anderzijds stelt Nomoto (2005) op basis van onderzoek met muizen dat alleen bepaalde stammen van bacteriën een probiotische werking hebben en alleen dan als er in het spijsverteringskanaal normale

omstandigheden heersen (normale pH en zuur concentratie). Dat zou betekenen dat ze in omstandigheden die ze het meest gewenst zijn, het minst effectief zijn.

Algemeen wordt aangenomen dat probiotica veilig zijn. Nomoto (2005) meldt dat bij bepaalde bacteriestammen en resistentie tegen antibiotica bij mensen problemen waargenomen zijn. Hij pleit voor het opstellen van veiligheidscriteria (humaan) met daarin aandacht voor antibioticaresistentie, hemolitische activiteit, immuun deficiëntie. Voor humane consumptie is vooral belangrijk dat de probiotica geproduceerd zijn onder GMP- condities, voor gebruik bij dieren is vooral van belang dat ze geen antibiotica resistente genen uitwisselen. In Amerika heeft nog geen enkel probiotica de GRAS-status verkregen (Generally Regarded As Safe : algemeen gezien als veilig) volgens Hong et al (2005).