• No results found

Prioritaire soorten voor de Hoge Kempen omvatten de hierboven aangehaalde soorten uit de bijlagen van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Ook in het hiernavolgend deel worden prioritaire soorten aangehaald.

6 Doelstellingen en maatregelen m.b.t. biodiversiteit

Voor de doelstellingen en maatregelen voor het betreffende landschapsvenster zijn met name de

instandhoudingsdoelstellingen en prioriteiten van de speciale beschermingszone BE2200035, Mechelse heide en vallei van de Ziepbeek, waartoe delen ervan behoren, van belang (s-IHD; Besluit van de Vlaamse regering van 23 april 2014: aanwijzing van de instandhoudingsdoelstellingen en prioriteiten voor SBZ’s BE2200035 en BE2200727).

Het SBZ BE2200035 is op Vlaams niveau essentieel tot zeer belangrijk voor een reeks van soorten en habitattypes: • mineraalarme oligotrofe wateren (3110), oligotrofe tot mesotrofe wateren (3130), dystrofe vennen (3160), natte

heide (4010), actief hoogveen (7110), Overgangs- en trilveen (7140), veenslenken (7150) en hiermee samenhangend de habitat- en vogelrichtlijnsoorten drijvende waterweegbree, gevlekte witsnuitlibel, rugstreeppad, heikikker en poelkikker;

• droge heide (4030) en de soorten gladde slang, nachtzwaluw en boomleeuwerik;

• eiken-berkenbos (9190), Eiken-beukenbos (9120), elzenbroekbos (91E0) en de soorten vliegend hert en wespendief;

• de soorten grauwe klauwier en beekprik

In functie van deze habitattypes en soorten worden volgende doelstellingen op hoofdlijnen geformuleerd, conform de gebiedsvisie die is opgemaakt in het natuurrichtplan Hoge Kempen (ANB, 2005) en het uitgebreid bosbeheerplan voor het domeinbos Pietersem (Leyman et al., 2010).

De oppervlakte droge heide wordt vergroot door verboste heide open te kappen en lokaal te plaggen of chopperen. Doelsoorten vormen rode dophei, blauwe bosbes, kruipbrem, grote wolfsklauw, grauwe klauwier, nachtzwaluw, boomleeuwerik, geelgors, gladde slang, levendbarende hagedis, kommavlinder, veldparelmoervlinder, kleine parelmoervlinder, heivlinder, heideblauwtje en veldkrekel.

De oppervlakte natte heide wordt vergroot op de meest kansrijke locaties, in kwelzones aan de voet van de steilrand en aansluitend op open heidegebieden. Dit kan worden gerealiseerd door de boomopslag te kappen, de waterhuishouding te herstellen en via lokaal plaggen of chopperen. Doel vormt een soortenrijke dopheidevegetatie met soorten als veenbies, blauwe zegge, kleine en ronde zonnedauw, witte en bruine snavelbies, veenpluis, beenbreek, moeraswolfsklauw. Voor zowel droge als natte heide worden structuurrijke heidevegetaties beoogd met een mozaïek aan jonge

heidevegetaties en oudere heidevegetaties met lokaal struwelen en bomen. Belangrijke heide entiteiten worden met elkaar verbonden door tussenliggende barrières van naaldbos op te heffen zodat een grotere landschappelijke eenheid wordt bekomen. Meer specifiek voor het landschapsvenster wordt een verbinding van heide tussen het Asbroek, Neerharerheide en vallei van de Ziepbeek nagestreefd.

Tussen open heide en bos wordt gestreefd naar geleidelijke en brede overgangen. Streefbeeld voor de bossen rond de heide zijn dan ook structuurrijke, open gemengde bossen met veel grote open plekken met heide of schraalgrasland. De habitatstructuur van de vijvers en vennen wordt verbeterd en de aanwezige verstoring beperkt. Zo worden vijvers en vennen rondom boomvrij gemaakt om voldoende vrij te liggen, zodat windwerking invloed kan hebben. De vijvers zijn vrij van bodemwoelende vissen en hebben een natuurlijke visstand. Vijvers en vennen zijn grotendeels vrij van slib en organisch sediment en hebben helder, zeer zwak tot matig gebufferd en min of meer nutriëntenarm water met een lage stikstof- en fosforconcentratie en een matig zure tot circumneutrale pH. Er wordt tevens getracht om vijvers en vennen met elkaar te verbinden via een halfopen landschap waarin voldoende stapstenen zijn gerealiseerd. Kenmerkende doelsoorten vormen drijvende waterweegbree, waterlobelia, kleine biesvaren en andere soorten uit de oeverkruidklasse. Andere

habitattypische soorten die zullen profiteren van deze maatregelen zijn watersnip, blauwborst, hazelworm, levendbarende hagedis, heikikker, poelkikker, verscheidene libellensoorten zoals gevlekte witsnuitlibel, noordse- en venwitsnuitlibel, hoogveen-, gevlekte- en metaalglanslibel, vroege glazenmaker, glassnijder, beekoeverlibel, speerwaterjuffer, maanwaterjuffer, bruine winterjuffer, dagvlindersoorten als groentje en bont dikkopje en andere invertebraten zoals moeras- en zompsprinkhaan, veenmier en dopheidelantaarnspin.

De naaldhoutbossen worden systematisch omgevormd naar structuurrijke inheems gemengde bossen, met kernen van het eikenberkenbostype. Op de iets rijkere plaatsen zal zich de arme variant van het wintereiken-beukenbostype ontwikkelen. De omvorming gebeurt prioritair rond de bestaande kernen van loofhoutbos. Een hoge structuurrijkdom in de bossen

hoog aandeel aan liggend en staand dood hout. De invasieve exoten (Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers en tamme kastanje) worden rigoureus bestreden. Homogene naaldhoutaanplanten van exoten zoals Douglasspar, lork en Corsicaanse den worden gekapt, waarna spontane bosontwikkeling mag overnemen. Habitattypische soorten, die hiervan zullen profiteren zijn: wespendief, zwarte specht, hazelworm, grote weerschijnvlinder, kleine ijsvogelvlinder, keizersmantel, bruine eikenpage, groentje en bont dikkopje.

In de Ziepbeek- en de Asbeekvallei wordt het areaal oligotroof elzenbroekbos behouden en uitgebreid door bosomvorming en het behoud en/of herstel van een voor dit habitattype gunstige waterhuishouding (zowel kwantitatief en kwalitatief). Een gevarieerde bosstructuur met voldoende open plekken, dood hout en structuurrijke bosranden wordt nagestreefd. Gagelstruweel wordt behouden en lokaal uitgebreid (Asbeekvallei) en boomopslag (dikwijls berk en sporkehout) wordt verwijderd.

Overgangs- en trilveen worden behouden, dikwijls in complex met natte heide. Een uitbreiding van 3 ha is voorzien door omvorming ter hoogte van het Asbroek. Voor overgangs- en trilveen is een natuurlijke hydrologie met permanente grondwatertafel rond maaiveldniveau en oligotroof grondwater, met lage conductiviteit en voldoende lage waardes voor nitraat gewenst. Afwateringsgreppels in kwelzones worden gedicht om het grondwater zo lang mogelijk te benutten. Vochtige heischrale graslanden worden behouden en een uitbreiding van 0,5 ha is voorzien ter hoogte van het Asbroek. Een hooilandbeheer wordt ingesteld in functie van botanische waarden. Sleutelsoorten voor goed ontwikkeld vochtig heischraal grasland zijn blauwe knoop, gewone en liggende vleugeltjesbloem, klokjesgentiaan en blauwe zegge.

Struwelen van jeneverbes worden maximaal geëxposeerd aan de zon waarbij concurrentiële bomen en struiken worden weggekapt. Rondom zaaddragende struiken wordt kleinschalig geplagd of gemaaid om kansen te geven aan natuurlijke verjonging.

De bovenlopen van de Ziepbeek en de Asbeek herbergen nog populaties van beekprik en de habitattypische soort bronlibel. De structuur en de waterkwaliteit van beide beken moet absoluut worden gevrijwaard. Aangezien de regionale

grondwaterstanden sterk gezakt zijn door zandwinningen en steeds diepere insnijdingen van de Grensmaas, moet men zoveel mogelijk het waterbergend vermogen van deze brongebieden verhogen. Om dit te realiseren moeten

afwateringsgreppels in natte kwelzones zoveel mogelijk gedicht worden en moeten intensieve beekruimingen vermeden worden.

7 Afbakening relevante drivers

De ultieme driver achter de klimaatveranderingen is uiteraard de verhoging van de CO2-concentratie in de atmosfeer. Die stijging zorgt voor een cascade aan abiotische veranderingen waarvan het verband met de originele verandering (de stijging van de CO2-concentratie) steeds minder eenduidig is (zie figuur 1 in het hoofdrapport). Daar zijn verschillende redenen voor. Het kan zijn dat de effecten onvoldoende bekend zijn, maar ook interferentie met andere veranderingen in het landschap spelen een belangrijke rol (bv. habitatfragmentatie, eutrofiëring, atmosferische stikstof).

De toekomstige veranderingen van het klimaat in Vlaanderen is berekend voor verschillende scenario’s in Demarée et al. (2008) en Willems et al. (2012). Volgende effecten worden verwacht:

 een stijging van de gemiddelde omgevingstemperatuur zowel in de winter als in de zomer;

 een veranderingen in het neerslagpatroon bestaande uit een wijziging van de neerslagintensiteit en een minder gelijke verdeling van de hoeveelheid neerslag doorheen het jaar. De wijziging in neerslagintensiteit zou zich manifesteren onder de vorm van een grotere kans op intense regenbuien. Met andere woorden, gebeurtenissen waarbij een grotere hoeveelheid hemelwater op een korte tijd valt, zullen frequenter voorkomen. Tevens verwacht men meer neerslag in de winter maar minder neerslag in de zomer. De totale hoeveelheid op jaarbasis zou niet significant wijzigen.

 Een toename van de gemiddelde windsnelheid tijdens de wintermaanden.

7.1 Directe abiotische effecten