• No results found

Prevalentie kindermishandeling ‘ooit’ volgens de SOM-2006 definitie

5 Prevalentie van kindermishandeling 2016

5.2 Prevalentie kindermishandeling ‘ooit’ volgens de SOM-2006 definitie

Allereerst kijken we naar de prevalentie van kindermishandeling, volgens de definitie zoals deze is opgesteld in de allereerste meting van het scholierenonderzoek kindermishandeling, de zoge-naamde SOM-2006 definitie. In de SOM-2006 definitie van kindermishandeling wordt gekeken naar mishandeling die ooit heeft plaatsgevonden en kindermishandeling die in het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden. In de huidige paragraaf kijken we naar kindermishandeling die ooit heeft plaatsgevonden, in de volgende paragraaf komt kindermishandeling in het afgelopen jaar aan de orde.

Verwaarlozing

De eerste vorm van kindermishandeling die in de SOM-2006 definitie van kindermishandeling wordt onderscheiden is verwaarlozing. Verwaarlozing wordt gemeten door middel van 8 items in de vragenlijst (tabel 5.1). Als een scholier op drie of meer items positief antwoordt is er sprake van ernstige verwaarlozing en verwaarlozing telt in dat geval mee bij de prevalentie van kinder-mishandeling-ooit volgens de SOM-2006 definitie. Het meest hebben de scholieren te maken met ouders die geen hulp geven bij het huiswerk, die onverschillig zijn bij problemen op school of die hun kinderen niet stimuleren bij prestaties. In totaal hebben 34 op de 1000 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs ooit te maken gehad met ernstige verwaarlozing (zie tabel 5.1).

16 In de eerdere meetrondes van het scholierenonderzoek werd een betrouwbaarheidsinterval van 85 procent gehan-teerd. Op verzoek van de opdrachtgever (WODC) wordt in het huidige onderzoek een betrouwbaarheidsinterval van 95 procent gehanteerd. Een 95 procent betrouwbaarheidsinterval is gebruikelijk in wetenschappelijk onder-zoek.

Tabel 5.1 – Prevalentie-ooit (aantal per 1.000 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs) van verwaarlozing, 2016 (zelfrapportage)

N Prev 95% BI

Geen hulp bij huiswerk door ouders 1.895 137 (122-153)

Ouders onverschillig bij problemen op school 1.884 67 (56-79)

Niet bij prestaties gestimuleerd door ouders 1.885 48 (39-58)

Niet door ouders gerustgesteld bij verdriet 1.887 41 (32-50)

Geen hulp van ouders bij problemen 1.899 36 (27-44)

Ouders zorgden niet voor genoeg kleding om warm te blijven 1.896 23 (16-30)

Ouders zorgden niet voor persoonlijke hygiëne van het kind 1.899 15 (10-21)

Ouders zorgden niet voor reguliere schoolgang 1.902 15 (9-20)

Totaal verwaarlozing* 1.835 241 (221-261)

Ernstige verwaarlozing (SOM-2006 definitie)** 1.835 34 (26-43)

* Een of meer typen van verwaarlozing.

** Minstens drie typen van verwaarlozing (deze telt mee bij de prevalentie van kindermishandeling-ooit volgens de SOM-2006 definitie).

Bron: SOK-2016

Seksueel misbruik

Binnen seksueel misbruik wordt een onderscheid gemaakt tussen misbruik dat binnen het gezin of de familie plaatsvindt en misbruik dat buiten het gezin of de familie plaatsvindt.

Tabel 5.2 – Prevalentie-ooit (aantal per 1.000 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs) van seksueel misbruik*, 2016 (zelfrapportage)

Seksueel misbruik N Prev 95% BI Binnen gezin/familie

Seks gehad met volwassene 1.899 6 (2-9)

Door volwassene gedwongen naar geslachtsdelen te kijken/aan te raken 1.888 13 (8-18)

Door minderjarige gedwongen naar geslachtsdelen te kijken/aan te raken 1.879 5 (2-8)

Seksueel misbruik door minderjarigen 1.881 5 (2-9)

Totaal seksueel misbruik binnen gezin/familie 1.876 18 (12-24)

Buiten het gezin/familie

Seks gehad met volwassene 1.896 11 (6-16)

Door volwassene gedwongen naar geslachtsdelen te kijken/aan te raken 1.887 10 (6-15)

Door minderjarige gedwongen naar geslachtsdelen te kijken/aan te raken 1.881 15 (10-21)

Seksueel misbruik door minderjarigen 1.881 17 (11-22)

Totaal seksueel misbruik buiten gezin/familie 1.875 34 (25-42)

Totaal seksueel misbruik (SOM-2006 definitie) 1863 43 (34-53)

* Al deze items tellen mee bij de prevalentie van kindermishandeling-ooit volgens de SOM-2006 definitie. Bron: SOK-2016

Seksueel misbruik ooit komt vaker voor buiten het gezin/familie (34 op de 1000 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs) dan binnen het gezin/familie (18 op de 1000 lieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs). In totaal hebben 43 op de 1000 scho-lieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs ooit te maken gehad met seksueel mis-bruik (zie tabel 5.2).

Fysiek geweld

Bij fysiek geweld gaat het om lichamelijk geweld van een ouder richting de scholier. Fysiek ge-weld wordt in de vragenlijst gemeten door middel van 13 items, waarbij er 8 meetellen bij de bepaling van de prevalentie van kindermishandeling-ooit volgens de SOM-2006 definitie (zie ta-bel 5.3).

Fysiek geweld van een ouder heeft vaak te maken met het knijpen van de scholier, het door elkaar schudden van de scholier, het slaan van de scholier op een hand, arm of been en het op de billen slaan van de scholier. In totaal hebben 324 op de 1000 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs ooit te maken gehad met fysiek geweld van zijn of haar ouders, als we alle items meenemen. Als alleen de items meegenomen worden die deel uitmaken van de SOM-2006 definitie, dan is de prevalentie-ooit 108 op de 1000 scholieren in de eerste vier jaar van het voort-gezet onderwijs.

Tabel 5.3 – Prevalentie-ooit (aantal per 1.000 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs) van fysiek geweld*, 2016 (zelfrapportage)

N Prev 95% BI

Ouder heeft jongere geknepen 1.885 145 (129-161)

Ouder heeft jongere door elkaar geschud 1.881 102 (88-115)

Ouder heeft jongere op hand, arm of been geslagen 1.886 144 (128-160)

Ouder heeft de jongere met de blote hand een tik op de billen gegeven 1.880 110 (95-124)

Ouder heeft jongere een klap in gezicht, op hoofd of oren gegeven 1.889 97 (84-111)

Ouder heeft de jongere met de vuist geslagen of hard geschopt 1.881 57 (47-68)

Ouder heeft jongere op de billen geslagen met een riem of ander hard voorwerp

1.884 44 (34-53)

Ouder heeft de jongere tegen de grond gegooid of geslagen 1.886 37 (29-46)

Ouder heeft jongere met een riem of een ander voorwerp op een ander deel van lichaam geslagen dan billen

1.879 30 (22-38)

Ouder heeft jongere in elkaar geslagen 1.881 26 (19-33)

Ouder heeft jongere bij keel geknepen en adem afgeknepen 1.882 16 (10-22)

Ouder heeft jongere expres verwond met een heet of gloeiend voorwerp 1.883 7 (3-11)

Ouder heeft jongere met een mes of pistool bedreigd 1.889 6 (2-9)

Totaal fysiek geweld (optelling alle items) 1.851 324 (302-345)

Totaal fysiek geweld (SOM-2006 definitie, vetgedrukte items) 1.851 108 (87-115)

* De vetgedrukte items tellen mee bij de prevalentie van kindermishandeling-ooit volgens de SOM-2006 definitie. Bron: SOK-2016

Psychologische agressie

Kindermishandeling hoeft geen fysieke vorm aan te nemen, maar kan ook bestaan uit psycholo-gische agressie. Dit is in de vragenlijst gemeten door middel van 4 items waarvan er slechts één meetelt bij de bepaling van de prevalentie van kindermishandeling volgens de SOM-2006 defini-tie (de ouder heeft gedreigd om de scholier te slaan).

Psychologische agressie bestaat vaak uit het stom noemen van de scholier en het schreeuwen of gillen tegen de scholier. Meer dan de helft van de scholieren in de eerste vier jaar van het voort-gezet onderwijs (582 op de 1000) heeft ooit wel eens te maken gehad met een vorm van psycho-logische agressie van de ouders. Als we alleen het item meenemen dat meetelt bij het bepalen van de prevalentie van kindermishandeling volgens de SOM-2006 definitie, dan zijn 143 op de 1000 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs ooit slachtoffer van kindermishan-deling.

Tabel 5.4 – Prevalentie-ooit (aantal per 1.000 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs) van psychologische agressie door ouders*, 2016 (zelfrapportage)

N Prev 95% BI

Ouder heeft jongere stom of lui of zoiets genoemd 1.886 478 (456-501)

Ouder heeft tegen jongere geschreeuwd, gegild of gekrijst 1.879 364 (342-386)

Ouder heeft tegen jongere gevloekt of hem/haar uitgescholden 1.877 232 (213-251)

Ouder heeft gedreigd jongere te slaan (SOM-2006 definitie) 1.884 143 (128-159)

Totaal psychologische agressie door ouders (optelling alle items) 1.908 582 (560-604)

* De vetgedrukte items tellen mee bij de prevalentie van kindermishandeling-ooit volgens de SOM-2006 definitie. Bron: SOK-2016

Fysieke confrontatie

Scholieren kunnen zich ook bedreigd voelen door wat er zich tussen de ouders afspeelt. In de SOM-2006 definitie van kindermishandeling wordt dit aspect gemeten door middel van vragen over fysieke confrontaties tussen de ouders. Er zijn 9 items over fysieke confrontatie tussen ou-ders gemeten (zie hoofdstuk 3, tabel 3.1), waarvan er 7 meetellen bij de bepaling van de preva-lentie van kindermishandeling volgens de SOM-2006 definitie.

152 op de 1000 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs hebben ooit te maken gehad met fysieke confrontaties tussen zijn of haar ouders, als we alle items meenemen. Indien er alleen gekeken wordt naar de items die meetellen bij de SOM-2006 definitie van kindermis-handeling dan zijn 87 op 1000 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs ooit slachtoffer van kindermishandeling.

Tabel 5.5 – Prevalentie-ooit (aantal per 1.000 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs) van fysieke confrontatie tussen ouders, 2016 (zelfrapportage)

N Prev 95% BI

Ouder heeft gegooid met iets, ergens tegenaan geslagen of geschopt of iets kapot gemaakt

1.840 108 (94-122)

Ouder heeft de ander (hard) weggeduwd of de ander beet gegrepen 1.843 61 (50-72)

Ouder heeft iets naar de ander gegooid 1.840 56 (46-67)

Ouder heeft de ander geslagen 1.843 54 (43-64)

Ouder heeft de ander met een voorwerp geslagen of geprobeerd te slaan 1.847 29 (22-37)

Ouder heeft de ander geschopt, gebeten of gestompt 1.848 28 (20-35)

Ouder heeft de ander in elkaar geslagen 1.847 16 (11-22)

Ouder heeft de ander met mes of pistool bedreigd 1.849 8 (4-12)

Ouder heeft een mes of pistool tegen de ander gebruikt 1.849 5 (2-8)

Totaal fysieke confrontatie (optelling alle items) 1.836 152 (136-168)

Totaal fysieke confrontatie (SOM-2006 definitie) 1.836 87 (73-99)

* De vetgedrukte items tellen mee bij de prevalentie van kindermishandeling-ooit volgens de SOM-2006 definitie. Bron: SOK-2016

Totaal kindermishandeling ooit, volgens de SOM-2006 definitie

Als we alle items die meetellen bij de bepaling van de prevalentie van kindermishandeling vol-gens de SOM- 2006 definitie combineren, dan is de uitkomst dat 247 op de 1000 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs ooit te maken hebben gehad met kindermishan-deling (waarbij de grenzen van het 95 procent betrouwbaarheidsinterval lopen van 227 tot en met 268). In absolute aantallen gaat het om bijna 211.000 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs17.

5.3 Prevalentie kindermishandeling ‘afgelopen jaar’ volgens de SOM-2006 definitie