• No results found

Presentatie Ton Hoitink: Innovatieve meettechnieken om stroming te meten

Memo Aan

6 Presentatie Ton Hoitink: Innovatieve meettechnieken om stroming te meten

RWS heeft net een HF-radar systeem laten bouwen om oppervlaktestroming te meten t.b.v. scheepvaartbegeleiding bij de ingang van Rotterdam (Maasgeul). Ton was betrokken bij de review van de validatie van het systeem. Een vergelijkbaar systeem (alhoewel gebruik makend van UHF-radiogolven i.p.v. HF) kan worden gebruikt bij rivieren om stroming te meten. Zo’n systeem wordt al toegepast in de VS bij de Sacramento River en Georgiana Slough. Om de stroming te meten moeten wel kleine golven aanwezig zijn. In verband met het gebruik van UHF wordt de stroming maar in de eerste centimeters van de waterkolom worden gebruikt, waardoor de metingen erg gevoelig zijn voor de invloed van wind.

Ook kunnen stroomsnelheden worden gemeten d.m.v. akoestische tomografie (Kawanisi et al. 2000), waardoor de propagatie van geluid in water wordt gebruikt om de stroomsnelheid af te leiden.

7 Discussie

Er wordt unaniem geconstateerd dat de modelresultaten die Merel en Wouter hebben gepresenteerd voor verschillende condities dezelfde kant op wijzen, t.w.:

 Aardig goede data-model-vergelijking voor zout en stroming bij NWW-NM-OM

 Overschatting van het getijvolume en van het zout op de OM / bij splitsing OM-HK Er ontstond een kleine discussie over de achtergrond chlorideconcentraties die bij de rivierrandvoorwaarden moeten worden gebruikt. Bij sommige modelsommen is gebruik gemaakt van constante concentraties, bij anderen is gebruik gemaakt van concentraties uit SOBEK jaarsommen. Wouter en Sacha gaan uitzoeken hoe de SOBEK concentraties zijn bepaald (meting of berekening). Uit ervaring van Deltares met het Zeedelta model is de aanpassing van debieten op de rivierrandvoorwaarden van weinig invloed op de zoutverspreiding in het model.

In het kader van het onderzoek van Merel zijn ook simulaties uitgevoerd met het NSC-grof model (variant van het OSR met een grof rooster in het 3D domein). Terugdenkend aan de ervaring met het Zeedeltamodel zou het waardevol zijn om te kijken of de modelresultaten met een grof rooster ook goed zijn. Lambèr biedt aan om naar de resultaten van NSC-grof te kijken.

Ook wordt geconstateerd dat de combinatie van 13-uursmetingen van debiet en zout erg waardevol is bij een vergelijking met modellen. Er wordt geadviseerd om een vergelijkbare meetcampagne uit te voeren bij veel windopzet. Dit is interessant, omdat juist bij deze condities grote data-model verschillen werden gevonden in de evaluatie-studies. Rinus geeft overigens aan dat het mogelijk niet per se noodzakelijk is een meetcampagne uit te voeren voor 13-uur. Waarschijnlijk kunnen 8-uursmetingen een aantal dagen achter elkaar (5 dagen?) ook zeer waardevol zijn.

Datum

15 februari 2016

Pagina

7/8

Verder wordt benadrukt dat een data-model vergelijking met stromingsmetingen best lastig is. Onder andere omdat daarvoor eerst een verwerking nodig is van de ruwe metingen om tot debieten en snelheidsraaien te komen, waarmee fouten kunnen worden geïntroduceerd. Er is behoefte aan meer eenduidigheid en toets rond de verwerking. Daarnaast blijft de vraag hoe de model-meting vergelijking het best kan worden uitgevoerd. Moet er worden gevalideerd op punten of op patronen?

Bij RWS, HbR en WUR zijn er veel metingen beschikbaar, want voor 2003 mat RWS jaarlijks in het gebied. Alleen zijn een groot deel van de RWS metingen niet goed ontsloten of verdwenen. Ad Schipperen heeft in 2014-2015 een aantal metingen weer gelokaliseerd (de metingen van 2003 die Wouter heeft gepresenteerd vormen een deel hiervan). Door de metingen beter te ontsluiten en te delen kan ook veel meer ermee worden bereikt. De ontsluiting moet dus op orde komen.

Er lopen initiatieven om het LMW geschikter te maken voor modelvalidatie, door o.a. bij splitsingspunten te meten en zout dieper (in arrays op verschillende diepten?), meer in de vaargeul, en bij geschiktere locaties te meten. Een continu meetpunt bij Maassluis zou bijvoorbeeld mooi zijn. Er wordt trouwens geconstateerd dat gebied rijk is aan bestaande infrastructuur (bruggen e.d.) die eventueel gebruikt zouden kunnen worden om meetapparaten te hangen.

In eerste instantie werd gedacht dat het meten bij het splitsingspunt NWW-OM-NM de hoogste prioriteit had. N.a.v. de recente modelresultaten zijn metingen bij andere splitsingspunten misschien interessanter  Voortgaande discussie.

Er wordt geprobeerd een prioriteitenlijst te maken in de condities waarin zou moeten worden gemeten (zeer lage afvoer, lage afvoer, gemiddelde afvoer, hoge afvoer; geen opzet, lage opzet, hoge opzet). Het probleem van extreme condities is dat ze niet vaak voor komen. Is het niet verstandiger om opportunistisch te zijn door bij minder extreme condities te meten? Waarschijnlijk zijn zulke metingen toch erg waardevol, bijvoorbeeld om de debietverdeling uitgebreider te valideren. Rinus neemt dit mee in z’n notitie voor ‘monitoringsprogramma’. De volgende gelegenheden om in het gebied uitgebreid te meten zijn de Kier en de monitoring van de verdieping van de NWW. Yann koppelt de inzichten van de mini-symposium terug binnen RWS; hopelijk kan daarmee in beide kaders effectiever worden gemeten t.b.v. kennis- en modelontwikkeling.

Actiepunten uit discussie op een rij:

 Wouter en Sacha: uitzoeken hoe de concentraties gebruikt op de rivierranden in de SOBEK-jaarsommen zijn bepaald (meting of berekening).

 Lambèr: kijkt naar de resultaten van NSC-grof voor zout bij splitsingen.

 Rinus: verwerkt discussie over meetcondities in notitie voor ‘monitoringsprogramma’

Datum 15 februari 2016 Pagina 8/8

Bijlagen:

 Aantekeningen Discussie  Presentatie Yann  Presentatie Merel  Presentatie Wouter  Presentatie Rinus  Presentatie Tom

23 maart 2016

1

4 februari 2016

Aantekeningen discussie mini-symposium