• No results found

De voor het bureauonderzoek opgestelde onderzoeksvraag “Zijn mogelijk archeologische waarden in het plangebied aanwezig, en zo ja, wat is de specifieke archeologische verwachting?” kan als volgt worden beantwoord:

Archeologische verwachting op basis van de landschappelijke situering

Uit de geraadpleegde aardwetenschappelijke bronnen uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied zich in het dekzandgebied bevindt. In het westelijke deel van het plangebied wordt het dekzand afgedekt door getijdenafzettingen vanuit het Holoceen. De bodemkaart karteert deze als polders. Ook komen er (matig) natte (lemige) zandgronden al dan niet met een onbepaald profiel, of- verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont (S- en Z-bodems). Het plangebied ligt grotendeels in een lager gelegen gebied, het Vlaklandschap van Eeklo (4 m tot 7 m +TAW), met op enkele locaties de uitlopers van dekzandruggen (waarschijnlijk te wijten aan Ruglandschap van Maldegem). Deze karteert de bodemkaart als (matig) droge bodems met al dan niet een onduidelijke tot duidelijke ijzer en/of B-horizont. Daarnaast ligt het plangebied in de Bekken van de Brugse polders en doorkruisen enkele waterlopen het plangebied. Onbekend is de exacte datering van deze waterlopen, uitzondering is de Maleleie die in de 13de eeuw aangelegd is

In het verleden speelde het landschap vaak een belangrijke rol in de locatiekeuze van mensen om te wonen en bijvoorbeeld landbouw te plegen. Het landschap vormt daarmee al een eerste indicatie of in een gebied archeologische resten te verwachten zijn. Het huidige plangebied doorsnijdt meerdere typen ondergronden, van de polders in het westen tot aan de lager gelegen dekzanden centraal en oostelijk in het plangebied met lokaal enkele uitlopers van de hogere dekzanden ten zuiden van het plangebied. Deze landschappelijke situering levert algemeen genomen een archeologische verwachting op vanaf het Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Dit beeld kan nog iets verder genuanceerd worden als we letten op de ondergrond. Op basis daarvan kan een chronologisch overzicht met de volgende verwachting opgesteld worden:

Paleolithicum en Mesolithicum

Voor de dekzanden geldt een hoge kans op het aantreffen van resten uit het Paleolithicum of Mesolithicum.

Bij deze archeologische resten moet gedacht worden aan vuursteenvindplaatsen of houtkoolconcentraties.

Deze resten situeren zich voor oorsprong in de top van de natuurlijke bodem, op het niveau van het vroegere maaiveld. In deze periodes zocht men vaak lagere delen uit, in de nabijheid van riviertjes of beekjes. De dekzanden in het centrale en oostelijke deel van het plangebied lenen zich hier goed voor. De verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit het Paleolithicum of Mesolithicum is voor deze gebieden dan ook hoog.

In het westelijke deel van het plangebied komen polders voor. In de gebieden die nu gekarteerd zijn als polders, is het dekzand afgedekt voor de getijdenafzettingen en mogelijk veen. Op deze locaties bestaat tevens een potentie op steentijdvindplaatsen; het is echter onbekend op welke diepte ze kunnen voorkomen en in hoeverre ze nog intact kunnen voorkomen. De diepte ervan kan sterk fluctueren, zoals blijkt uit boringen die wisselende dieptes laten zien van de top van de dekzanden variërend van 2,5 m onder maaiveld tot zelfs 9,7 m onder maaiveld (t.h.v. het Boudewijnkanaal). Voor de archeologische verwachting betekent dit dat er weliswaar rekening gehouden moet worden met een verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten uit het Paleolithicum en Mesolithicum, maar dat deze mogelijk op een diep niveau liggen, dat niet door de werkzaamheden geraakt zal worden. De verwachting op resten uit deze periodes wordt voor de polders vooralsnog op middelhoog ingeschat.

40

Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd

Algemeen gesproken kenmerken resten vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd zich door een sporenniveau en zullen zich manifesteren in de vorm van overblijfselen van nederzettingen, kuilen, putten, erfafscheidingen en begravingen. Het sporenniveau is het beste zichtbaar juist onder de bouwvoor, vanaf een geschatte diepte van circa 30 cm –mv. De nederzettingen of dorpen uit deze periode zullen zich eerder situeren aan de valleiranden op relatief hoger gelegen locaties. Het plangebied situeert zich gedeeltelijk in een lager gelegen gedeelte (ter hoogte van de getijdenafzettingen of polders) en deels op een overgang van een lager naar een hoger gelegen gebied (ter hoogte van het dekzand en de historische stadskern Brugge:

buffer).

Ook voor de latere periodes zien we daarmee een kleine discrepantie in de verwachting op archeologische resten tussen het polderland in het westelijke deel en de dekzanden in het centrale en oostelijke deel. Het landschap in het westelijke deel van het plangebied heeft zoals eerder vermeld onder invloed gestaan van periodieke Holocene afzettingen. Wat de huidige en exacte datering is van deze polders is momenteel niet bekend, maar er is bekend dat vanaf de Romeinse periode, zelfs IJzertijd (Metaaltijden) er effectieve ingrijpen van de mens plaatsvinden in dit landschap. Met name de verzande kreekruggen werden, vanwege de hogere ligging, uitgekozen als vestigingsplaats. Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat vanaf de Metaaltijden het slikken- en schorrenlandschap instabiel werd, waardoor grote delen periodiek onder water kwamen te staan.

Desalniettemin zijn in het kustgebied (zowel in Vlaanderen als Nederland) op verschillende plaatsen sporen aangesneden die dateren uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd. Hieruit blijkt dat de mens deze kustvlakte bewoonde en economisch exploiteerde (ontginning van veen, zout, graasweide en verbinding met zee) en dat ze toen reeds dijken bouwden om hun woonsten te verdedigen tegen overstroming. In elk geval tot de Laat-Romeinse tijd (4de -5de eeuw).84 Vanaf dan lijkt de mariene invloed dermate te zijn toegenomen dat de kustvlakte moeilijk toegankelijk werd voor structurele bewoning. De vraag is, of dit ook het geval is voor dit deel van het projectgebied. In het achterhoofd moet gehouden worden dat de archeologische verwachting afhankelijk is van het microreliëf. De archeologische verwachting kan hierbij veranderen van locatie tot locatie. Daarbij is het tevens goed mogelijk dat er sprake is van verschillende archeologische niveau’s.

De dekzanden stonden niet onder invloed van de getijdenwerking en waren daarmee gedurende gehele periode vanaf het Neolithicum geschikt als bewoningslocatie. De verwachting op archeologische resten vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd kan daarmee als hoog worden bepaald.

Archeologische verwachting op basis van gekende archeologische vindplaatsen

In de bureaustudie is op basis van de CAI onderzoek gedaan naar de verschillende vindplaatsen die in de omgeving van het tracé liggen. Op basis van de verschillende onderzoeken die reeds hebben plaatsgevonden, en op basis van gekende waarden kan een verwachting opgesteld worden op het voorkomen van archeologische resten binnen het huidige plangebied. Aangezien het tracé zich over een grote afstand (bijna 30 km) uitstrekt, is het onderstaande overzicht in chronologische volgorde weergegeven en wordt waar mogelijk ingezoomd op specifieke locaties.

Paleolithicum en Mesolithicum

Ondanks de middelhoge tot hoge verwachting op basis van de landschappelijke situering zijn er in de omgeving van het plangebied weinig tot geen meldingen van vondsten die aan de Steentijd zijn toe te schrijven. Enkel ter hoogte van kort langs het plangebied gelegen Romeins Castellum (CAI-nummer 32406) is er lithisch materiaal gevonden uit de Steentijd. Deze vondsten situeren zich op de dekzanden in het centraal oostelijke deel van het plangebied, ten noorden van Maldegem. Deze locatie ligt nabij werkzone 28.

84 Van de Water A. & Ryssaert C.. 2016..31. (Archeologienota 2016G45)

41 Neolithicum en metaaltijden

Specifieke meldingen voor vondsten of sporen uit het Neolithicum ontbreken in de omgeving van het plangebied. Ook uit de IJzertijd zijn er nauwelijks meldingen. Overigens is uit de literatuur wel geweten dat er reeds in en rondom Brugge nederzettingen voorkwamen uit de IJzertijd. Een enkele vindplaats uit de metaaltijden situeert zich ter hoogte van Fort Lapin, te Brugge (CAI-nummer 300456). Op de locatie van dit 17de-eeuwse fort zijn bewoningssporen uit de metaaltijden gevonden, evenals latere sporen uit de Romeinse tijd en Middeleeuwen. Ter hoogte van het Fort Lapin zijn geen werkzones voorzien, maar zullen enkel werkzaamheden uitgevoerd worden in de vorm van de aanleg van kabelsleuven binnen de wegenis.

Andere meldingen van sporen of vondsten uit de metaaltijden zijn niet voor handen. Dit betekent overigens niet direct dat de verwachting daarmee ook laag is. Landschappelijk gezien kunnen deze sporen namelijk wel verwacht worden en zijn ze ook elders in de regio aangetroffen.

Enkele grafheuvels die herleid zijn uit luchtfotografie zouden mogelijk in de metaaltijden kunnen dateren (CAI-nummer 154513). Een datering in de Romeinse tijd is echter ook mogelijk. De werkstroken 8, 18, 19, 20 en 41 liggen in de omgeving van een gekende grafheuvel.

Romeinse tijd

De Romeinse tijd lijkt beter vertegenwoordigd te zijn aan de hand van verschillende meldingen. Zoals hierboven reeds vermeld zijn ter hoogte van Fort Lapin Romeinse resten gevonden (CAI-nummer 300456).

Ter hoogte van deze melding wordt enkel een kabelsleuf aangelegd en geen werkzone.

Een tweede voorname melding betreft een Romeinse weg. De huidige Legeweg volgt voor een deel een Romeinse weg (CAI-nummer 70837), die als heerweg tussen Kassel en Aardenburg ontstaan is.85 Romeinse heerwegen kenmerken zich doorgaans door een plaveisel met kasseien. Dit weglichaam was vaak aangelegd op een funderingslaag van zand of grind. Langs de wegen waren bermgreppels aangelegd. In lager gelegen, natte gebieden werd het weglichaam vaak ondersteund door houten funderingspalen. De werkzones 7 tot en met 12 komen te liggen langs de Legeweg die dus naar verwachting een Romeinse oorsprong heeft. De verwachting op het aantreffen van archeologische sporen binnen deze werkzones is dan ook hoog.

Als derde is het Romeinse castellum te Vake – Maldegem (CAI nummer 32406) vermeldenswaard. Dit castellum is bij opgravingen aangetroffen en bevindt zich in de nabijheid van werkzone 28. Er bestaat daarmee een kans dat binnen dit tracédeel sporen gerelateerd aan de onderzochte site van het castellum aangetroffen kunnen worden.

Deze verschillende meldingen van Romeinse relicten, waaronder een Romeinse weg en een castellum, zorgen ervoor dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt op het aantreffen van archeologische sporen of vondsten uit de Romeinse tijd.

Middeleeuwen en Nieuwe tijd

Veruit het merendeel van de meldingen in de CAI heeft betrekking op de Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Opvallend daarbij is dat de Vroege Middeleeuwen nauwelijks vertegenwoordigd zijn. Een van de weinige vondsten die aan de Vroege Middeleeuwen is toe te schrijven is een paardenhoofdstel uit de Ottoonse tijd (CAI-nummer 213075). Deze is gevonden via metaaldetectie. Een andere melding (CAI 915) heeft betrekking op een fibula uit de Karolingische tijd. Het beperkte aantal vondsten uit de Vroege Middeleeuwen, in samenhang met de landschappelijke situering van het westelijke deel van het plangebied dat onder invloed stond van getijdenwerking, zorgt voor een lage verwachting voor archeologische resten uit de Vroege Middeleeuwen in het westelijke deel van het plangebied en een middelhoge verwachting voor het centrale en oostelijke deel (op de dekzanden). De lage verwachting betekent overigens niet direct dat vondsten of sporen uitgesloten kunnen worden.

De Late Middeleeuwen zijn in de CAI beter vertegenwoordigd, deels ook door de vele meldingen van bouwkundige relicten. In de omgeving van het plangebied, langsheen het traject, komen verschillende type

85 https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/110907.

42

gebouwen voor die tot deze periode teruggaan, waaronder kastelen of kasteelhofstedes, lusthoven, mottes, een herberg, openbare gebouwen, hoeves, een brug, een stenen kruis en een kapel. Behalve deze bouwkundige relicten, zijn er ook veel meldingen van vondsten en grondsporen uit deze periode. Op enkele meldingen die van toepassing zijn op specifieke werkzones zullen we onderstaand nader ingaan.

Werkzone 1 ligt nabij een Middeleeuwse hofstede (CAI nummer 300262). Het is niet duidelijk of deze hofstede reeds verstoord is bij de aanleg van het huidige wegdek met ondergrondse nutsvoorzieningen (Bijlage 3: Inplantingsplannen, pag. 11 en 12). Ter hoogte van de Dudzeelseweg is ook een Middeleeuwse kasteelhofstede aanwezig (hier zal enkel een sleuf met crossing tube worden aangelegd). Deze is gelegen langsheen het plangebied. Momenteel is dit deel van het plangebied in gebruik als verharde zone met in de directe omgeving ondergrondse nutsvoorzieningen, beton, containers, tanken en politiebureau (Bijlage 3:

Inplantingsplannen, pag. 15). Mogelijk zijn eventuele resten van deze hofdstede reeds sterk verstoord.

Beide zouden verdwenen zijn tijdens onder meer de aanleg van het kanaal in 1900.

Verder is ten zuidwesten van werkzone nummer drie een 16de eeuws versterkt kasteel aanwezig. Dit is het kasteel van Rooigem (CAI-nummer 158083). De kans op sporen of vondsten die samenhangen met dit domein is groot. Mogelijkheid bestaat dat deze eventueel aangetast kunnen zijn door de aanleg van de ondergrondse nutsvoorziening (Bijlage 3: Inplantingsplannen, pag. 34 en 35). Eventueel vervolgonderzoek zal dit moeten uitwijzen. Werkzone 3 grenst direct aan dit kasteelterrein, de werkzones 2 en 4 liggen dicht nabij.

De CAI-nummers 72472 en 76860 hebben betrekking op Middeleeuwse grondsporen en een hoeve. Deze situeren zich langsheen het plangebied. Ter hoogte van CAI nummer 76860 zal echter alleen een kabelsleuf worden aangelegd, en geen werkzone. De werkzaamheden nabij deze CAI melding zullen in het tracé onder het wegdek met nutsvoorzieningen plaatsvinden (Bijlage 3: Inplantingsplannen, pag. 45). Ter hoogte van CAI-nummer 72472 is geen bebouwing aanwezig. Maar ook hier zullen de geplande werkzaamheden onder het wegdek met de reeds bestaande nutsvoorzieningen lopen. Tevens zullen hierdoor eventuele aanwezige sporen en vondsten reeds sterk verstoord zijn.

Ter hoogte van Waggelwater is historische bebouwing aanwezig, vanaf in ieder geval 18de eeuw (momenteel is deze zone van het plangebied bebost en lijkt deze bebouwing verdwenen te zijn). Hier zal men een crossing tube aanleggen. Deze geplande werkzaamheden vormen hier echter geen bedreiging van het archeologisch niveau omwille van de grote diepte van deze crossing tube. Verder is ter hoogte van werkzone 16 mogelijk 18de eeuwse bebouwing aanwezig op de Ferrariskaart (Bijlage 3: Inplantingsplannen, pag. 79 en Bijlage 4: Inplantingsplannen, pag. 1, 1ste afbeelding). Op de andere historische kaarten en luchtfoto’s is de bebouwing niet meer te zien. Mogelijk kan dit te wijten zijn aan de mindere goede accuraatheid van de Ferrariskaart, aangezien er naast de werkzone wel bebouwing aanwezig is op de andere historische kaarten.

Werkstrook 7 doorsnijdt mogelijk in het oostelijke deel deze laat-middeleeuwse weg (bijlage 1, afbeelding 77). Deze werkstrook 7 ligt daarnaast nabij een middeleeuwse site met walgracht (206039) en middeleeuwse verkavelingsstructuren (206040). De beide werkstroken 5 en 6 liggen hier op enige afstand vandaan.

De motte (39384) in Maldegem ligt op enige afstand van het plangebied. De motte gaat waarschijnlijk terug tot in de Middeleeuwen. Onbekend is tot wanneer precies.

Uit de verschillende meldingen in de CAI van erfgoedrelicten, zoals monumenten, maar ook opgravingen die grondsporen opleverden en uit meldingen van losse vondsten kan afgeleid worden dat binnen het plangebied over het volledige tracé van de toekomstige werken archeologische sporen of vondsten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd verwacht kunnen worden. Deze meldingen liggen soms vlakbij langs het tracé en andere keren wat verder af. Voor drie locaties, werkzone 1, 3 en 7 geldt zoals bovenstaand vermeld een specifieke archeologische verwachting.

Conclusies archeologische verwachting

Zowel de landschappelijke situering als de bekende archeologische waarden uit de CAI tonen aan dat er binnen het plangebied algemeen genomen een archeologische verwachting geldt voor archeologische sporen of vondsten van het Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Op basis van de gekende gegevens

43 varieert deze verwachting van middelhoog tot hoog en zijn er lokale verschillen aan te duiden in de verwachting op basis van het landschap. De hoogste verwachting lijkt te gelden voor resten uit de Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Daarnaast kunnen vroegere periodes op voorhand niet uitgesloten worden.

Aanvullend onderzoek zal nog moeten uitwijzen of deze verwachting bevestigd kan worden of herzien moet worden (zie beantwoording volgende onderzoeksvraag).

De beantwoording van de overige onderzoeksvraag is als volgt:

Worden mogelijk archeologische resten bedreigd door de geplande werkzaamheden?

Het plangebied kent een diversiteit aan gebruiksvormen. Delen van het plangebied zijn ingericht als wegenis, andere delen als akkerland of weiland. Ter hoogte van de wegenis moet rekening gehouden worden met een reeds bestaande verstoring die veroorzaakt is door de aanleg van het wegdek en door de aanleg van ondergrondse nutsvoorzieningen. De exacte diepte van deze verstoringen zijn niet bekend.

Doorgaans moet er rekening gehouden worden met verstoringen van minimaal 0,5 tot 1 m onder maaiveld.

Ter hoogte van de weilanden en akkerlanden is de mate van verstoring evenmin bekend. In deze gebieden moet rekening gehouden worden met verstoringen die veroorzaakt zijn door het ploegen van de landen.

Veelal zijn deze verstoringen minimaal 0,3 m diep.

De toekomstige werken kunnen op basis van de aard van de bodemingrepen worden onderverdeeld in vier vormen:

- Ten eerste de aanleg van kabelsleuven (ter hoogte van wegenis, hoofdzakelijk binnen bestaand gabarit)

- Ten tweede de aanleg van toegangsputten voor gestuurde boringen en de gestuurde boringen zelf (ter hoogte van wegenis, hoofdzakelijk binnen bestaand gabarit)

- Ten derde de aanleg van werkzones (ter hoogte van wegenis, hoofdzakelijk binnen bestaand gabarit)

- Ten vierde aanleg van drie extra werkzones waarbij in twee extra werkzones bodemingrepen zullen gebeuren (werkzones 16 en 17, afb. 38 in bijlage 1)

In het plangebied zijn de volgende ingrepen gepland:

Aard ingreep: Dubbele ondergrondse kabelverbinding

Diepte bodemverstoring: Sleuven: wegenis - ca. 145 cm –mv, akkers en weides: ca.

170 cm -mv

Gestuurde boringen (werk- en ontvangstputten): ca. 200 cm –mv

Werkzones:

- Wegenis: geen afgraving, enkel sleuf voor aanleg hoogspanningkabels

- Weilanden: geen afgraving, enkel sleuf voor aanleg hoogspanningskabels

- Akkers: circa 30 cm –mv, teelaarde afgraven (maximaal 20 m breed naast sleuf en twee aparte werkzones met oppervlakte van circa 8756 m2 en circa 9183 m2) en sleuf voor aanleg hoogspanningskabels

(Tussen circa 2,55 en 6,55 m +TAW).

Oppervlakte bodemverstoring: Ca. 123.603 m2

Verwachte wijziging grondwaterstand: Onbekend Toekomstige ligging boven- en ondergrondse

infrastructuur: Bovengronds: Verharding daar waar er wegen zijn. Water daar waar kanalen zijn.

Ondergronds: gecontroleerde aanaarding of snelverhardingsbeton

44

Om met de aanleg van de gestuurde boringen en de toegangsputten te beginnen, kan vastgesteld worden dat de werkzaamheden te beperkt zijn qua omvang om te leiden tot kenniswinst. Immers de toegangsputten hebben een omvang van slechts 2 x 1 m en reiken tot maximaal 2 m diepte. De gestuurde boringen zullen eveneens slechts een beperkte verstoring met zich meebrengen voor raakvlakken met eventuele archeologische niveaus. Over de gehele linie genomen zullen de gestuurde boringen hoogstwaarschijnlijk dieper dan het archeologisch niveau reiken. Alleen op de raakvlakken met het archeologisch niveau zouden verstoringen kunnen plaatsvinden. Deze zijn echter te gering van omvang waardoor er weinig kennisverlies zal optreden. Daarnaast zou een archeologisch onderzoek omwillen van logistieke redenen veelal niet mogelijk zijn.

Met uitzondering van de tracédelen met gestuurde boringen zullen over het gehele tracé kabelsleuven worden aangelegd voor het plaatsen van de dubbele hoogspanningskabels. Deze sleuven kunnen iets in omvang variëren afhankelijk van de inrichting van het gebied welke doorsneden wordt. Ter hoogte van bestaande wegenis zullen de kabelsleuven ongeveer 1,7 m breed worden en tot een maximale diepte van 1,45 m aangelegd worden. In de weilanden en akkerlanden worden de sleuven iets breder (circa 1,8 tot 2 m breed) en iets dieper (circa 1,7 m diep). Over het algemeen hebben de kabelsleuven daarmee een beperkte oppervlakte en zal op basis daarvan vervolgonderzoek tot beperkte kenniswinst leiden.

De kabelsleuven die ter hoogte van de wegenissen zullen worden aangelegd doorsnijden vermoedelijk voornamelijk verstoorde zones veroorzaakt door huidige wegenis en nutsvoorzieningen, al dient wel aangemerkt te worden dat de exacte diepte van de huidige verstoringen niet bekend is. Ervan uitgaande dat de kabelsleuven in de wegenis mogelijk wel nieuwe verstoringen teweeg zullen brengen, dan zal de kenniswinst over het algemeen te beperkt zijn om vervolgonderzoek uit te voeren. Dit vanwege de beperkte breedte van de kabelsleuven, waardoor eventueel aan te treffen archeologische relicten niet in een breder verband kunnen worden gezien. Hierop zijn echter wel twee uitzonderingen te maken. Dit betreffen twee zones waar de kabelsleuven bekende archeologische waarden zullen doorsnijden. Dit is het geval ter hoogte van Fort Lapin en ter hoogte van de Romeinse weg te Legeweg (afb. 168 tot en met 176 in Bijlage

De kabelsleuven die ter hoogte van de wegenissen zullen worden aangelegd doorsnijden vermoedelijk voornamelijk verstoorde zones veroorzaakt door huidige wegenis en nutsvoorzieningen, al dient wel aangemerkt te worden dat de exacte diepte van de huidige verstoringen niet bekend is. Ervan uitgaande dat de kabelsleuven in de wegenis mogelijk wel nieuwe verstoringen teweeg zullen brengen, dan zal de kenniswinst over het algemeen te beperkt zijn om vervolgonderzoek uit te voeren. Dit vanwege de beperkte breedte van de kabelsleuven, waardoor eventueel aan te treffen archeologische relicten niet in een breder verband kunnen worden gezien. Hierop zijn echter wel twee uitzonderingen te maken. Dit betreffen twee zones waar de kabelsleuven bekende archeologische waarden zullen doorsnijden. Dit is het geval ter hoogte van Fort Lapin en ter hoogte van de Romeinse weg te Legeweg (afb. 168 tot en met 176 in Bijlage