• No results found

Positie Rooms-katholieke kerk na de Tweede Wereldoorlog

4. Kerkenbouw en positie Rooms-katholieke kerk in de wederopbouw

4.3 Positie Rooms-katholieke kerk na de Tweede Wereldoorlog

In de wederopbouw werd gezocht naar een grote overeenstemming, waarbij in een beschavingsoffensief de kerk in het middelpunt werd geplaatst. Het offensief was gericht op het herstel van de verstoorde samenleving, en een effectieve, goede opbouw van de verwoeste omgeving was essentieel voor beschaving en welzijn van de bevolking.172 Na de Tweede Wereldoorlog werd alles ingezet op het herstel van de oorlogsschade en de bouw van nieuwe woonwijken.173 Voor bijvoorbeeld de kerkenbouw in het bisdom Roermond werden subsidieregelingen opgesteld en maatregelingen getroffen door het Rijk.174 Politieke en religieuze opinie hebben in Nederland tot in de jaren zestig een belangrijke plaats ingenomen binnen de maatschappij. Zo waren katholieken, hervormden, gereformeerden en socialisten alleen eigen belangrijke steunpilaren, of zuilen in de samenleving.175

Het herstel van de vernieling van de Tweede Wereldoorlog was één van de eerste stappen van de Rooms-katholieke kerk. Vooral de bisdommen in het zuiden, Breda, ’s-Hertogenbosch en Roermond, hadden prioriteit, omdat zij tegen het einde van de oorlog veel schade hadden opgelopen.176 In De verwoeste kerken van

Limburg uit 1946 maakt Van Rijswijck een balans op van de verwoestingen in het

bisdom Roermond. Hij brengt de kerken met oorlogsschade onder in verschillende groepen, van onherstelbaar verwoest naar licht beschadigd. De inventarisatie van de schade is verricht door een commissie, die de positie bepaalde van de kerken op 1 mei 1945.177 Door het verblijf van Jan Dijker na de oorlog in het Noord-Brabantse Moergestel, zijn de kerkelijke glas-in-lood opdrachten die hij verkreeg na de oorlog bijna allen in het zuiden van het land.

In het kader van de wederopbouw en de opkomst van de monumentale kunsten moet een onderscheid worden gemaakt tussen de kerk als traditionele opdrachtgever en de overheid en andere instanties als opdrachtgevers. De

monumentale kunst kreeg in de wederopbouwperiode een plaats toebedeeld van een “een collectieve, samenbindende en opbouwende kunst”. De harmonie en verbondenheid waar in de samenleving naar werd verlangd, kwam zo tot uiting in de kunst. Een idee van opbouw en optimisme werd nagestreefd.178 Zoals eerder

aangeven, wordt de katholieke kerk na de Tweede Wereldoorlog, met het

perspectief van herstel van de oorlogsschade en nieuwbouw, gezien als een logisch en veelvuldige opdrachtgever.179 Na de eerste lastige opbouwjaren, was een

hernieuwde aandacht voor de monumentale kunsten. De gebonden kunsten maken een enorme bloei door.180 Een uitkomst van de toegenomen interesse zijn de

percentageregelingen voor nieuwbouw van Rijksgebouwen en later ook scholen, waarbij vanaf 1953 een klein deel van het budget werd ingezet voor monumentale kunst.181 In dit geval kan gesproken worden van gelijktijdige tendensen en omdat

voor beide richtingen de interesse gelijktijdig omslaat is het eenvoudig om ze samen te binden.

Na het herstel van de oorlogsschade in de kerkenbouw was het volgens de Rooms-katholieke kerk, door een sterke katholieke bevolkingsgroei, noodzakelijk nieuwe kerken te bouwen.182 De meeste nieuwe kerken werden geconstrueerd

tussen 1961 en 1970, daarbij was bovendien steun vanuit de overheid door middel van de Wet Premie Kerkenbouw.183 Het gevolg van een proces van ontkerkelijking en een vooral een enorme daling van het kerkbezoek eind jaren zestig, was leegstand en uiteindelijk de oorzaak van de sloop van veel kerken.184 De Rooms- katholieke kerk had in de naoorlogse periode een totaal andere positie verkregen in de veranderde maatschappij en op sociaal-economisch gebied.185 De explosie van

kerkenbouw in de periode tussen 1950 en 1970 viel samen met de ontkerkelijking van een vernieuwende samenleving met andere maatschappelijke structuren en culturele waarden.186 Op deze wijze viel de kerk weg als vertrouwd en regelmatig

opdrachtgever van glas-in-lood ramen en andere monumentale kunsten in de kerkenbouw.187 De kerk was genoodzaakt allerlei aanpassingen door te voeren om de veranderingen op te kunnen vangen.188 Als gevolg van nieuwe ideeën over de

kerk, samenleving en liturgie, kreeg de verandering in de beleving van het Rooms- katholieke geloof vorm in het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965).189 De verandering in mentaliteit bij de katholieken kwam tot uiting in het benadrukken van eenvoud, zowel van het geloof als in het kerkgebouw.190

De bloei van de monumentale kunst als kunstzinnig en sociaal-cultureel gegeven, verloor in de jaren zestig van de twintigste eeuw op een zeer opvallende wijze zijn positie. Naast het hierboven genoemde ontkerkelijking, dalende kerkbezoek en de wijzingen in de liturgie en geloofsbeleving van de kerk, waardoor de opdrachten voor monumentale kunst in een hoog tempo afnamen, was ook een verandering waar te nemen in de steun van de overheid voor de monumentale kunsten. De opdrachten vanuit de overheid werden niet meer besteed aan de gebonden kunsten, ingezet in de jaren vijftig door de percentageregelingen, maar aan het plaatsen van kunst in de omgeving.191

Het fenomeen van de plotselinge omslag van de interesse voor de monumentale kunsten, kan worden omschreven als een cultuuromslag. Aan het eind van de jaren zestig, en de het voltooien van de wederopbouw, werd al het voorgaande als afgesloten en ouderwets gezien.192 Zo wordt verklaard in het Categoriaal

onderzoek uit 2007: “Er is dus gelijktijdig zowel sprake geweest van een intense

vorm van actief vergeten en verdringen, als van status- en identiteitsverlies en verlies van attentiewaarde van het object.”193