• No results found

De Etruskische religie had in elk geval vanaf de 7de/6de eeuw v.Chr. - de tijd waaruit de oudste

Etruskische inscripties met de namen van goden stammen - zoals zoveel antieke religies een polytheïstische structuur. Polytheïsme is afgeleid van de Griekse woorden poly en theoi, veel goden. W. Burkert definieert polytheïsme als volgt: 'Polytheism means that many gods are worshipped not only at the same place and at the same time, but by the same community and by the same

79 C. Ruggles, in: Renfrew/Bahn 2005, 15.

80 Met uitzondering van de zon en de maan, die men in de oudheid ook als planeten beschouwde. Voor een poging goden op de IP te identificeren als

planeet (Satre) of ster (Maris-Hercle), zie Maggiani 1982, 75-81.

81

individual; only totality of the gods constitutes the divine world'82. In het merendeel van de heiligdommen zijn (wij)inscripties en/of beeldjes van meer dan één god aangetroffen. Deze

inscripties en beeldjes kunnen worden gedateerd in dezelfde periode (vanaf de 6de eeuw v.Chr.).

Wat betreft het vereren van meer goden door hetzelfde individu kennen we in elk geval twee uit

Veii afkomstige (Latijnse) wij-inscripties uit de 3de eeuw v.Chr. van dezelfde L. Tolonios, een telg

uit de Etruskische familie Tulumnes: de één, gevonden in het heiligdom van Portonaccio, noemt Menerva als ontvanger, de ander, gevonden in het nabijgelegen heiligdom Campetti I noemt Ceres. Het bestaan van een 16-delige hemel met goden in elk van de regionen die - naar ik hoop aan te tonen - een rol speelde bij de oriëntatie van alle Etruskische tempels en altaren, doet vermoeden dat in heel Etrurië alsmede de Etruskische steden in de Po-vlakte en Campanië in elk geval deels dezelfde goden werden vereerd vanaf het moment dat de 16-delige hemel in gebruik raakte. Waarschijnlijk geven assimilaties, het gebruik van verschillende namen of epitheta voor één god en grote lacunes in het vondstmateriaal ten onrechte de indruk dat het Etruskische religieuze systeem voortdurend aan verandering onderhevig was. Mutaties die op enigerlei wijze in het systeem pasten, waren naar ik meen wel mogelijk, bijvoorbeeld als het gaat om de inwisselbaarheid van goden met gelijksoortige aard en functie. Tegelijkertijd moeten wij ons realiseren dat een religie nooit geheel in een regelmatige, harmonieuze structuur kan worden gevat, dat er chaos en variabiliteit aanwezig

zijn, en dat de beleving per plaats, tijd en individu verschilt83.

4 Probleemstelling

De centrale probleemstelling van dit onderzoek luidt: 'in hoeverre is het 16-delige kosmologische systeem aanwijsbaar in de Etruskische heiligdommen?' Met andere woorden, kunnen de heiligdommen worden beschouwd als een afspiegeling van (een deel van) de hemel op aarde? Hoe kan de Etruskische hemel worden gereconstrueerd? Is het mogelijk de cardinale punten te lokaliseren in een eventuele reconstructie? Deze punten zijn onontbeerlijk bij het beantwoorden van de vraag of er een relatie bestaat tussen de woonplaats van een god in de hemel en de oriëntatie van de bouwstructuur (tempel, altaar) waar hij werd vereerd. En als deze relatie bestaat, vanaf welke tijd? Wanneer ontstond de 16-delige hemel? Welk doel diende deze indeling die geen parallellen in andere culturen kent? In de meeste heiligdommen zijn inscripties en/of beeldjes van meer dan één god aangetroffen, waarbij overigens niet altijd duidelijk wordt welke god als hoofdgod dient te worden beschouwd en welke als synnaoi, terwijl men zich ook kan afvragen of de aanwezigheid van een godenbeeldje betekende dat de betreffende god daar daadwerkelijk werd vereerd, of dat het beeldje wellicht slechts een geschenk voor een andere god was, of dat een bepaalde god slechts symbool stond voor een bepaalde eigenschap, zoals Hercle voor kracht. In hoeverre is de aanwezigheid van dergelijke synnaoi te verklaren op basis van de 16-delige hemel? Kregen goden in tempels met dezelfde oriëntatie gelijksoortige votiefgaven? Zijn bij gelijk georiënteerde tempels en altaren elementen aangetroffen die duiden op gelijksoortige cultusaspecten? Welke goden spelen een rol bij elk van deze in het onderstaande nader te bepalen cultusaspecten? Kan het kosmologische systeem dermate worden ontleed en doorgrond dat tempels waarvan niet bekend is welke goden er werden vereerd omdat epigrafisch en/of iconografisch materiaal ontbreekt, op basis van dit 16-delige systeem wel aan één of meer goden kunnen worden toegeschreven? Zeggen de oriëntatie en anepigrafische votiefgaven iets omtrent de identiteit van de god of goden die in een tempel of bij een altaar werden vereerd?

5 Werkwijze

De periode van mijn onderzoek loopt vanaf de 7de eeuw tot circa 264 v.Chr. Voor de

chronologische bovengrens heb ik gekozen, omdat in de 7de eeuw v.Chr. de eerste bescheiden

cultusgebouwtjes verschenen. Aangezien de oriëntatie van bouwstructuren in dit onderzoek een grote rol speelt, is de aanwezigheid van structuren waarvan de oriëntatie kan worden vastgesteld,

82 Burkert 1985, 216.

83 Cf. Burkert 1985, 217-218 omtrent de Griekse religie. Zijn mening is contrair aan die van de structuralisten onder wie J.-P. Vernant, die een

noodzakelijk. Bij de keuze voor de chronologische ondergrens spelen niet de materiële resten maar

de historische situatie in Etrurië een rol. Zoals in paragraaf 7 uiteengezet zal worden, werd het

voormalige caput Etruriae, Volsinii Veteres (waarschijnlijk het huidige Orvieto) in 264 v.Chr. verwoest en door de inwoners verlaten. In 241 v.Chr. herhaalde de geschiedenis zich in Falerii Veteres (het huidige Civita Castellana) in het Faliskisch gebied.

De IP uit de periode rond 100 v.Chr. zal bij wijze van uitzondering wel worden gebruikt voor de reconstructie van het kosmologische systeem. Het ontbreken van niet-Etruskische goden, de aanwezigheid van elementen, zoals combinaties van goden, die uit eerdere perioden stammen, en gebruik van het Etruskische schrift duiden op een Etruskische origine. Of de 16-delige hemel in die late periode nog werd gebruikt voor de oriëntatie van tempels, kan niet met zekerheid worden vastgesteld, maar dat deze hemel nog in gebruik was in de leverschouw, wordt bevestigd door de

IP, ongeacht de functie van het object als hulpmiddel bij het consulteren van een lever of als

didactisch model.

In dit complexe onderzoek met een grote hoeveelheid archeologisch materiaal is het risico van manipulatie niet ondenkbeeldig. De controleerbaarheid van de gegevens is dus van het grootste belang. Derhalve zullen alle potentieel relevante archeologische gegevens voor zover bekend worden vermeld, zowel per heiligdom in hoofdstuk II als per god in hoofdstuk III.

In hoofdstuk II zijn circa 60 urbane, sub-urbane/extra-murale en extra-urbane archeologische sites in het Faliskisch gebied, Etrurië, de Po-vlakte en Campanië opgenomen die algemeen zijn erkend als heiligdom. Omdat het Faliskisch gebied sterk werd beïnvloed door de Etruskische beschaving, ook al werd een taal verwant aan het Latijn gesproken, en omdat Romeinse auteurs Falerii Veteres

karakteriseren als Etruskische stad84, moeten ook de heiligdommen in dit gebied worden betrokken

in mijn onderzoek. Hetzelfde geldt voor de Po-vlakte en Campanië waar zich Etruskische steden en nederzettingen, mogelijk met Etruskische heiligdommen bevonden. Heiligdommen in Rome die onder Etruskische invloed zijn gebouwd, heb ik buiten beschouwing gelaten, aangezien het moeilijk is Etruskische en niet-Etruskische elementen te scheiden. Ik heb ervoor gekozen om de plattelands- of rurale heiligdommen en de natuurheiligdommen niet op te nemen in het onderzoek, omdat monumentale structuren ontbreken. Dergelijke structuren zijn juist nodig bij het in kaart brengen van het kosmologische systeem. Inscripties met de namen van goden zijn in deze heiligdommen over het algemeen ook niet aangetroffen, terwijl het aantal godenbeeldjes eveneens zeer beperkt blijft. Aan inscripties met godennamen en godenbeeldjes die niet in de context van een urbaan, sub- urbaan/extra-muraal of extra-urbaan heiligdom zijn gevonden of waarvan de vindplaats onbekend is, is echter wel apart aandacht besteed, omdat de vindplaats, het object waarop de inscriptie staat,

of de inscriptie zelf informatie over de functies van een god kunnen verschaffen.De heiligdommen

worden behandeld per stad. Daarna volgen de plaatsen in de Po-vlakte, Campanië (Capua), en tenslotte Griekenland, waar een Etruskische inscriptie in het heiligdom van Delphi is aangetroffen. Per stad komen eerst de urbane, vervolgens de sub-urbane/extra-murale en ten slotte de extra- urbane heiligdommen aan bod. Per heiligdom wordt aandacht besteed aan:

1. De locatie: bevindt het heiligdom zich in de buurt van een rivier, een bron, de zee, een belangrijke verbindingsroute of kruispunt van wegen, een stadspoort, in een dal, op een berghelling, of op de arx van de stad?

2. De bouwstructuren: welke structuren - voornamelijk tempels en altaren, maar ook bijgebouwen, bassins, onderaardse ruimten, putten, graven - behoorden in elk van de bouwfasen tot het heiligdom en hoe waren deze structuren georiënteerd? Onder de oriëntatie van een tempel wordt de richting van de opening verstaan, onder die van een altaar de kijkrichting van de priester over het altaar heen. Bij deze oriëntaties wordt zowel de richting (bijv. het oosten, oostzuidoosten, zuidoosten) als het nummer van de regio in het 16-delige Etruskische systeem vermeld (bijv. regio 5 is het

oostzuidoosten, regio 6 en 7 het zuidoosten, regio 8 het zuidzuidoosten) (afb. I.6)85.

84 Plin. H. N. 3, 51; Servius, ad Aen. 7, 607.

85 De oriëntaties van de bouwstructuren heb ik afgeleid van de kaarten, en indien mogelijk getoetst aan de metingen van A. Aveni en G. Romano

(1994a, 556-557; 1994b, 65-66). Van de 13 voor dit onderzoek relevante heiligdommen zijn er 4 waarbij deze metingen meer dan een naar mijn mening acceptabele marge van 6° afwijken: oikos op de Piazza d'Armi in Veii, het heiligdom van Talamone, het heiligdom op de arx van Volterra, en het heiligdom van Celle in Civita Castellana. Voor het heiligdom van Talamone geven A. Aveni en G. Romano een alternatieve meting door P. Rowe

3. Votief- en cultusmateriaal, onderverdeeld in 'godenbeelden en -beeldjes', 'inscripties met de namen van goden', 'inscripties met de namen van dedicanten', 'overig votief- en cultusmateriaal'. Het materiaal is zo veel mogelijk chronologisch geordend.

Hoofdstuk III beoogt voor elk van de ongeveer 60 epigrafisch, in religieuze context geattesteerde goden een overzicht te verschaffen over de volgende zaken: in welke delen van Etrurië en daarbuiten inscripties met de naam van de betreffende god of beeldjes die de god voorstellen zijn gevonden, op welk type objecten inscripties met de naam van de god zijn aangebracht, hoe deze inscripties en beeldjes worden gedateerd, welke namen van dedicanten genoemd worden in een inscriptie voor de betreffende god, of en op welke wijze de god voorkomt in de architectonische decoratie van heiligdommen, in combinatie met welke andere goden de god werd vereerd in relatie tot welke typen heiligdommen en aspecten van de cultus. Paragraaf 6 van deze inleiding is gewijd aan het onderscheiden van de diverse cultusaspecten. Er wordt in het hoofdstuk over de goden gebruik gemaakt van de gegevens van hoofdstuk II, aangevuld met inscripties met namen van goden die niet in het vorige hoofdstuk konden worden opgenomen op grond van het feit dat de herkomst onbekend is. Epigrafische voorstellingen van goden op spiegels worden buiten beschouwing gelaten omdat spiegels in de regel gebruiksvoorwerpen, gewoonlijk van vrouwen, waren. Spiegels als wijgeschenken zijn uiterst zeldzaam. Ze zijn in de regel in graven

aangetroffen. Elke paragraaf begint met een zeer beknopte omschrijving van de identiteit van de

betreffende god of godin. Bij de meeste goden volstaat een verwijzing naar de Griekse en/of Romeinse equivalent, bij andere is een recente of algemeen aanvaarde mening omtrent de identiteit

toegevoegd. Enkele goden komen voor in de LL, die dateert uit de 3de of 2de eeuw v.Chr. en

derhalve waarschijnlijk buiten de periode van mijn onderzoek valt. Aangezien de oudste hypothetische strata in de LL wel binnen deze periode vallen - L.B. van der Meer is van mening dat

dergelijke elementen op zijn vroegst uit circa 350 v.Chr. dateren86 - wordt bij de betreffende goden

telkens kort gerefereerd aan de LL. Elke paragraaf eindigt met de IP. Dit object valt door de datering van circa 100 v.Chr. eveneens buiten het bereik van mijn onderzoek, maar zal hier toch in beschouwing worden genomen, omdat het in het vervolg van deze studie een cruciale rol zal spelen bij de reconstructie van de Etruskische hemel. Indien mogelijk zijn de geciteerde inscripties vertaald. Deze vertalingen zijn tot stand gekomen op basis van een weloverwogen combinatie van vertalingen door de diverse specialisten (Bonfante en Bonfante 1983; Beekes en Van der Meer 1991; Steinbauer 1999; Wylin 2000) en wetenschappers die zich met één afzonderlijke inscriptie hebben beziggehouden. Tot besluit van hoofdstuk III wordt per cultusaspect uiteengezet welke goden hierbij betrokken waren. Deze gegevens hieromtrent zijn reeds per god behandeld, grotendeels in tabellen, maar zij verdienen nadere uitleg, aangezien deze tabellen een vertekend beeld kunnen verschaffen.

De behandeling van elk heiligdom en elke god besluit met de meest relevante en dikwijls recente publicaties, ook op terreinen die in het onderzoek niet of nauwelijks aan bod zijn gekomen, zoals iconografische studies in het geval van de goden. Tot de hoofdstukken II en III behoort een catalogus waarin per god alle genoemde inscripties zijn opgenomen.

In hoofdstuk IV wordt vervolgens een nieuwe reconstructie van de Etruskische hemel voorgesteld op basis van de IP en de hemelindeling van Martianus Capella.

Hoofdstuk V heeft tot doel structuren in het Etruskische kosmologische systeem te ontdekken en hun effecten te verklaren teneinde een nog beter inzicht te verkrijgen in de werking van het systeem. De structuren bestaan uit markeringen op de IP, patronen in de plaatsing van goden, en de indeling in positieve en negatieve regionen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de weinige informatie die enkele antieke auteurs ons verschaffen.

in zijn ongepubliceerde PhD-dissertation uit 1989 aan de Florida State University in Tallahassee (FL), die 18.9° van hun meting afwijkt, terwijl mijn oriëntatie, afgeleid van de plattegrond midden tussen deze metingen in ligt. Wat betreft het heiligdom op de arx van Volterra komt mijn oriëntatie overeen met de door A. Aveni en G. Romano vermelde meting van P. Rowe. In het geval van het heiligdom van Celle gebruiken A. Aveni en G. Romano de verkeerde reconstructie, terwijl hun oriëntatie niet is gebaseerd op persoonlijke metingen, maar op plattegronden en opmerkingen in de literatuur.

86

In hoofdstuk VI wordt per richting beschouwd of de aanwezigheid van goden in elk van de 16 regionen van de gereconstrueerde Etruskische hemelindeling overeenkomt met de aanwezigheid van goden in de heiligdommen die op deze regionen zijn gericht. Wat betreft de aanwezigheid van goden in de heiligdommen wordt geen onderscheid gemaakt tussen goden die epigrafisch geattesteerd zijn (het meest overtuigende bewijs dat een god vereerd werd in het betreffende heiligdom), goden waarvan beelden en beeldjes zijn aangetroffen, en goden die in de architectonische decoratie van een tempel voorkomen. De diverse categorieën worden echter wel gemarkeerd door middel van '*' (inscripties), 'x' (beeld(je)), en '^' (architectonische decoratie). Ofschoon ook de oriëntatie van graven en van steden met een orthogonaal stratenplan afhankelijk zou kunnen zijn geweest van de 16-delige hemel, is het aantal graven in Etrurië te groot om hier te behandelen, en het aantal gegevens omtrent steden met een orthogonale lay-out vrij gering.

6 Cultusaspecten

De wens tot ordening van de kosmos is universeel; zonder ordening en structuur rest slechts chaos. Deze noodzaak tot structurering komt onder meer tot uitdrukking in het aanbrengen van markeringen in de tijd. In een cultuur wordt de tijd in het algemeen onderverdeeld in jaren, seizoenen (afhankelijk van de solstitia en equinoxen), maanden (afhankelijk van de maancyclus) en dagen. Cultuur- of religiegebonden feestdagen, die samenhangen met de wisseling der seizoenen - belangrijk in de landbouw - met astronomische verschijnselen, of met andere factoren, zoals historische gebeurtenissen, zorgen voor een verdere indeling.

Universeel is ook het aanbrengen van markeringen in een mensenleven, rite de passage- momenten: onder meer geboorte, adoptie, de overgang van de ene leeftijdsklasse naar de andere, waaronder het einde van de kindertijd, initiatie in een al dan niet religieus genootschap, verloving, huwelijk, ouderschap, en dood, ook al verschilt per cultuur de mate waarin en de wijze waarop dergelijke momenten werden en worden gevierd. Dikwijls speelt religie een belangrijke rol bij de viering van liminele gebeurtenissen. A. van Gennep schreef in 1909 het nog altijd gebruikte standaardwerk over dit onderwerp. Elke rite de passage bestaat uit drie stadia: voor, tijdens en na het overschrijden van het moment. Tijdens het eerste stadium verwijdert men zich van de vorige staat waarin men verkeerde, tijdens het tweede overschrijdt men de grens, en in het derde past men zich aan de nieuwe staat aan. Purificatie door middel van een reinigend bad maakt dikwijls deel uit van de riten. A. van Gennep benadrukt dat geen enkele rite de passage alleen maar een overgangsrite is. Elke rite de passage heeft zijn eigen onderwerp, zoals de menselijke vruchtbaarheid.

Een belangrijk aspect in veel religies is het leven na de dood en de overgang van de ziel naar een andere wereld.

Met deze antropologische wetmatigheden in gedachten heb ik bij het bestuderen van de cultusaspecten een onderverdeling gemaakt in de volgende categorieën:

1) vruchtbaarheid van mens en dier: hiertoe behoren riten en votiefgaven die in relatie kunnen worden gebracht met zwangerschap en ouderschap.

2) chthonisch en katachthonisch aspect: hiertoe behoren riten en votiefgaven die betrekking hebben op de vruchtbaarheid van het land (chthonisch), maar ook riten en votiefgaven voor goden die in de aarde (chthonisch) of eronder (katachthonisch) in de onderwereld wonen. De dood maakt vanwege de locatie van de onderwereld en van de graven ook deel uit van deze categorie.

3) rite de passage: tot deze verzamelcategorie reken ik riten en votiefgaven uit de bovengenoemde categorieën die betrekking hebben op de grensmomenten zelf (geboorte en sterven). Ook adoptie, initiatie, huwelijk, en het passeren van materiële grenzen - van huizen, heiligdommen, stadswijken, stadspoorten, territoria - van natuurlijke grenzen zoals rivieren of van neutrale zones zoals bossen, deel ik in deze categorie in.

De overige categorieën hebben niet te maken met de levenscyclus op macro- en microniveau, maar met het welzijn van de mens:

4) orakel en lot: hiertoe behoren riten en votiefgaven die erop zijn gericht antwoord te verkrijgen op vragen over de toekomst en het lot van de gelovige.

5) gezondheid en genezing: hiertoe behoren riten en votiefgaven omtrent het verkrijgen en behouden van de gezondheid van de gelovige.

6) oorlog: hiertoe behoren riten en votiefgaven die betrekking hebben op de strijd.

In de tabellen 1-3 aan het eind van dit hoofdstuk zijn alle genoemde categorieën opgenomen. Onder elke categorie staan de objecten en andere elementen die er mogelijk toe behoren. Indien een object in theorie onder meer dan één categorie kan vallen, zoals in paragraaf 2.1 bij de behandeling

van de état de question omtrent de verschillende votiefgaven reeds is gebleken87, wordt dit object in

de tabellen onder alle mogelijkheden genoemd om een zo objectief mogelijk beeld te verschaffen. In de tabellen kan voor elk heiligdom worden afgelezen welke typen votiefgaven er zijn aangetroffen.

Tot de categorie van de vruchtbaarheid van mens en dier behoren naar mijn mening genitaliën,

uteri, borsten, granaatappels, koppels van een man en een vrouw (ouderpaar?), kourotrophoi,

wikkelkindjes en beeldjes van dieren zoals runderen, schapen en zwijnen, soms met gezwollen