• No results found

Politieke oriëntatie en beleidsopvattingen van het electoraat en ambtsdragers

3. Vertegenwoordiging en representativiteit: Opvattingen van kiesgerechtigden, kiezers en politieke ambtsdragers

3.2 Politieke oriëntatie en beleidsopvattingen van het electoraat en ambtsdragers

In een representatieve democratie is van belang dat de beleidsopvattingen van het electoraat zo goed mogelijk worden vertaald in daarop aansluitende beleidsbeslissingen. Zo betoogt Hannah Pitkin (1967) in haar standaardwerk over politieke representatie dat in een democratie de ambtsdragers in hun beslissingen zoveel als mogelijk de voorkeuren van het electoraat zouden moeten volgen. In uitzonderingsgevallen – als zij menen dat het volgen van de electorale voorkeuren strijdig is met het welbegrepen eigenbelang de van de kiesgerechtigden –kunnen ze overigens wel anders beslissen. In dat geval mag echter van ambtsdragers worden verwacht dat ze zich achteraf voor deze afwijkende keuze verantwoorden tegenover hun achterban.

Tegen deze achtergrond is het interessant om na te gaan in welke mate er sprake is van overeenstemming tussen de voorkeuren van het electoraat en de opvattingen van de politieke ambtsdragers. Om deze inhoudelijke overeenstemming te bepalen is zowel in het PWKO als in de BPA-2 een aantal vergelijkbare vragen gesteld. In deze paragraaf gaan we in op elk van deze vragen.

In de eerste plaats is gekeken naar de vraag of het electoraat en de politieke ambtsdragers zich zelf als min of meer links of rechts beschouwen. Daarom is zowel in het PWKO als in de BPA-2 de vraag gesteld: In de politiek wordt soms gesproken over ‘links’ en ‘rechts’. Wanneer u denkt aan uw eigen politieke opvattingen, waar zou u zichzelf dan plaatsen op een lijn van 0 tot en met 10, waarbij 0 staat voor links en 10 voor rechts? Traditioneel verwees deze links-rechts zelfplaatsing vooral naar de houding ten opzichte van sociaaleconomische vraagstukken, betreffende de verhouding overheid – markt en sociale en economische gelijkheid. Sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw heeft bij de links-rechts zelfplaatsing de houding tegenover de multiculturele samenleving aan belang gewonnen (Hakhverdian, 2013).

Vergelijken we de links-rechts zelfplaatsing van het provinciale electoraat met de provinciale ambtsdragers, dan zien we (figuur 3.1.) dat de provinciale ambtsdragers (M= 4,73; in dit hoofdstuk staat de hoofdletter M voor de gemiddelde score in een groep) gemiddeld wat linkser zijn dan de kiezers bij de provinciale verkiezingen (M=

5,12). In vergelijking tot de kiesgerechtigden (M=5,26) is dat verschil nog iets groter. Bij de ambtsdragers in de

22 Dergelijke verschillen komen wel aan de orde in de BPA-2 rapportage. We toetsen door met behulp van de Summary Independent T-TEST procedure binnen SPSS 27 de gemiddelde scores (M) tussen groepen (ambtsdragers enerzijds en kiesgerechtigden of kiezers anderzijds) te vergelijken. Daarbij is getoetst op significante bij een α < 0,05 (tweezijdige toetsing).

In de tekst worden – tenzij anders vermeld – uitsluitend statistisch significante verschillen gerapporteerd. Bij de vergelijking van kiesgerechtigden en kiezers is een andere werkwijze gehanteerd (zie kader; waarbij overigens dezelfde toetsingscriteria zijn gehanteerd).

Meer zicht op het democratisch middenbestuur| 39

waterschappen (M=4,95) vinden we vergelijkbare verschillen. Ook hier zijn de ambtsdragers gemiddeld genomen wat meer links georiënteerd dan de kiezers (M=5,08) en de kiesgerechtigden (M=5,26).

Uit beide vergelijkingen blijkt dus dat er in de links-rechtsoriëntatie een bescheiden afstand bestaat tussen electoraat en politieke ambtsdragers. Ambtsdragers bij zowel de provincies als de waterschappen positioneren zich wat meer links op het politieke spectrum dan het electoraat. Deze afstand is bij de kiesgerechtigden groter dan bij de kiezers.

Uit eerder onderzoek weten we dat op het nationale niveau (Andeweg 2018) en in de gemeentelijke democratie (Denters, Klok en De Groot 2011) vergelijkbare verschillen bestaan. Daarbij wijst met name Andeweg (2018) er ook op dat – bij Kamerleden – niettegenstaande dergelijke verschillen, de overlap (congruentie) in de verdeling van links-rechtsvoorkeuren bij het electoraat en bij deze ambtsdragers groot is.

Figuur 3.1: Links–Rechts zelfplaatsing ambtsdragers (provincies en waterschappen) en het electoraat

De links-rechts zelfplaatsing geeft een globale indicatie voor mogelijke verschillen in de politieke opvattingen van de politieke ambtsdragers en het electoraat. In het PWKO en de BPA-2 zijn echter ook meer specifieke vragen opgenomen. Zo is in de vragenlijsten van deze twee onderzoeken bij de ambtsdragers en het electoraat gevraagd naar hun opvattingen over het milieubeleid, een terrein dat zowel voor het provinciale als het waterschapsbestuur relevant is.

Figuur 3.2 laat zien dat zowel de provinciale ambtsdragers (M= 3,93) als hun collega’s bij de waterschappen (M=4,02) nadrukkelijker dan de kiesgerechtigden (M= 3,33) van mening zijn dat er meer milieumaatregelen nodig zijn. Vergelijken we de opvattingen van de ambtsdragers met hun kiezers, dan is deze discongruentie overigens wat kleiner (bij de provinciale kiezers is M= 3,51 en de kiezers bij de waterschapsverkiezingen is M= 3,54).

Dit beeld is deels vergelijkbaar met het patroon dat we zien bij de vraag hoe ambtsdragers en het electoraat aankijken tegen het vraagstuk van de klimaatverandering: ziet men dit als een min of meer groot probleem?23

23 De gestelde vraag was: Nederland krijgt in de toekomst mogelijk steeds meer te maken met de negatieve gevolgen van veranderingen in ons klimaat. Een klimaatverandering kan leiden tot hitte en droogte, maar ook tot wateroverlast en overstromingen. Sommige mensen zien in de mogelijke gevolgen van de klimaatverandering geen probleem, terwijl anderen dit een groot probleem vinden. Ziet u de mogelijke gevolgen van een klimaatverandering als... 1: geen probleem …. 7: een zeer groot probleem.

5,26 5,12 5,08 4,73

4,95

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Kiesgerechtigden (N=2243) Kiezers P (N=1257) Kiezers W (N=1096) Ambtsdragers provincie (N=152) Ambtsdragers waterschappen (N=192)

Links-Rechts Zelfplaatsing

Gemiddelden op schaal van 0=Links tot 10=Rechts

Figuur 3.2: Opvattingen van ambtsdragers (provincies en waterschappen) en het electoraat over wenselijkheid van meer milieumaatregelen.24

Figuur 3.3: Opvattingen van ambtsdragers (provincies en waterschappen) en het electoraat over de klimaatverandering.

Uit figuur 3.3 blijkt dat de ambtsdragers bij de waterschappen (M= 5,93) nadrukkelijker dan de kiezers bij waterschapsverkiezingen (M= 5,54) en zeker vergeleken met de kiesgerechtigden (M=5,34) van mening zijn dat klimaatverandering een groot probleem vormt. De verschillen tussen provinciale ambtsdragers en hun electoraat in de gevoelde urgentie van het klimaatvraagstuk zijn duidelijk minder groot: de score van provinciale ambtsdragers (5,49) is niet significant anders dan die van ‘hun’ kiezers (5,52) en de kiesgerechtigden (5,34). Net als bij de links-rechts zelfplaatsing zien we bij de opvattingen over milieuvraagstukken dus dat er een zekere discongruentie bestaat tussen ambtsdragers en hun electoraat.

24 De vraag die werd gesteld was: Sommige mensen vinden dat de overheid meer moet doen om het milieu te beschermen.

Andere mensen vinden dat de overheid al genoeg doet. Natuurlijk zijn er ook mensen met een mening die daar tussenin ligt Waar zou u uzelf plaatsen op een lijn van 1 tot en met 7, waarbij de 1 dat er al genoeg gebeurt en 7 dat de overheid zich meer moet inspannen om het milieu te beschermen (ten opzichte van de vragenlijsten zijn de scores omgedraaid).

3,33 3,51

3,54 3,93

4,02

1 2 3 4 5 6 7

Kiesgerechtigden (N=2534) Kiezers P (N=1331) Kiezers W (N=1158) Ambtsdragers provincie (N=159) Ambtsdragers waterschappen (N=195)

Meer milieumaatregelen nodig?

Gemiddelden op schaal van 1= er gebeurt genoeg tot 7=meer maatregelen nodig

5,34 5,52 5,54 5,49

5,93

1 2 3 4 5 6 7

Kiesgerechtigden (N=2536) Kiezers P (N=1331) Kiezers W (N=1158) Ambtsdragers provincie (N=159) Ambtsdragers waterschappen (N=194)

Klimaatverandering: problematisch?

gemiddelden op schaal van 1= geen probleem tot 7=zeer groot probleem

Meer zicht op het democratisch middenbestuur| 41

Figuur 3.4: Opvattingen van ambtsdragers (provincies en waterschappen) en het electoraat over de belastingheffing.

Figuur 3.5: Opvattingen van ambtsdragers (provincies en waterschappen) en het electoraat over de bestraffing van overtredingen.25

Treedt een dergelijk verschil ook op bij andere kwesties? In ons onderzoek is ambtsdragers en het electoraat ook gevraagd naar hun opvattingen over belastingheffing en over het straffen bij overtredingen. Bij de belastingheffing is gevraagd of belastingen voor iedereen gelijk zouden moeten zijn of dat men de voorkeur geeft aan belasting naar draagkracht.26 In dit opzicht zien we dat de verschillen in de opvattingen over het belang van

25 De vraag luidde als volgt: Sommige mensen vinden dat het overtreden van regels in Nederland te licht wordt bestraft. Andere vinden dat de straffen in Nederland te hoog zijn. Natuurlijk zijn er ook mensen met een mening die daar tussenin ligt. Waar zou u uzelf plaatsen op een lijn van 1 tot en met 7, waarbij de 1 betekent dat straffen te laag zijn en 7 dat ze te hoog zijn?

26 De vraag was hierbij: Sommige mensen vinden dat mensen met hogere inkomens meer belasting zouden moeten betalen.

Andere mensen vinden dat iedereen evenveel belasting zou moeten betalen, ongeacht het inkomen. Natuurlijk zijn er ook mensen met een mening die daar tussenin ligt. Waar zou u uzelf plaatsen op een lijn van 1 tot en met 7, waarbij 1 betekent

3,88 3,99 4,00 3,89 3,83

1 2 3 4 5 6 7

Kiesgerechtigden (N=2533) Kiezers P (N=1326) Kiezers W (N=1155) Ambtsdragers provincie (N=159) Ambtsdragers waterschappen (N=193)

Belastingen: voor ieder gelijk of naar draagkracht?

Gemiddelden op schaal van 1= voor ieder gelijk tot 7= hoger voor hogere inkomens

2,72 2,84 2,86

3,59 3,49

1 2 3 4 5 6 7

Kiesgerechtigden (N=2517) Kiezers P (N=1313) Kiezers W (N=1141) Ambtsdragers provincie (N=153) Ambtsdragers waterschappen (N=187)

Straffen bij overtredingen: te licht of te zwaar?

Gemiddelden op schaal van 0= straffen te licht tot 7= straffen te zwaar

draagkracht als grondslag voor de heffing van belastingen klein (en statistisch niet significant) zijn. In alle groepen is er steun voor een zekere mate van progressiviteit van de belastingheffing. In dit opzicht is er dus geen sprake van een ‘kloof’ tussen de opvattingen van ambtsdragers en het electoraat.

Dat is anders als we kijken naar de opvattingen over de strengheid van straffen bij overtredingen. Uit figuur 3.5 kan worden afgeleid dat onder kiezers bij provinciale (M= 2,84) en waterschapsverkiezingen (M= 2,86) en meer nog onder de kiesgerechtigden (M=2,72) de mening overheerst dat de bestraffing bij overtredingen veelal te licht is. De ambtsdragers bij de provincies (M=3,59) en de waterschappen. (M=3,49) onderschrijven dit standpunt duidelijk minder nadrukkelijk.

In eerder onderzoek – vooral op nationaal niveau – is ook gekeken naar de overeenstemming in de opvattingen van het electoraat en politieke ambtsdragers over specifieke politieke strijdpunten. Voor een deel gaat het hierbij om issues die hierboven aan de orde kwamen, zoals het beleid gericht op verkleining van inkomensverschillen.

In dat opzicht concludeerde Andeweg (2018) – vergelijkbaar met de hier zonet getrokken conclusie – dat bij de nivellering van inkomens er een grote mate van overeenstemming is tussen het electoraat en ambtsdragers – in dit geval Tweede Kamerleden. In een eerder onderzoek – eveneens onder nationale volksvertegenwoordigers - was de conclusie dat de overeenstemming op een aantal issues duidelijk kleiner was; dat was onder meer het geval bij opvattingen over het optreden tegen ordeverstoringen en bij het verlenen ontwikkelingshulp (Thomassen en Zielonka-Goei 1992). Dat wisselende beeld treffen we ook hier aan: naast overeenstemming (bij de vraag over nivellering via belastingheffing) zijn er bij ambtsdragers van provincies en waterschappen soms ook duidelijk verschillen van mening met het electoraat (bijvoorbeeld bij de vraag naar strengheid van straffen bij overtredingen en bij aspecten van het milieubeleid).

Ten slotte is aan het electoraat en de politieke ambtsdragers ook gevraagd naar de waardering voor de manier waarop provincies en waterschappen de belangrijkste problemen in hun bestuursrayon aanpakken.27

Figuur 3.6: Waardering van ambtsdragers (provincies en waterschappen) en electoraat van de manier waarop provincie/waterschap urgente problemen aanpakt (1=zeer slecht – 10=zeer goed) .

Op grond van figuur 3.6 kunnen we concluderen dat:

 over de hele linie (bij de kiesgerechtigden, bij de kiezers en bij de ambtsdragers) de tevredenheid over de waterschappen significant groter is dan over de tevredenheid over de provincies.

dat iedereen evenveel en 7 betekent dat hogere inkomens meer belasting betalen (ten opzichte van de vragenlijsten zijn de scores omgedraaid).

27 De vraag luidde: Hoe waardeert u over het algemeen de manier waarop uw [provincie/waterschap] de belangrijkste problemen aanpakt? Geef dit aan met een rapportcijfer van 1 (zeer slecht) tot en met 10 (zeer goed). Deze vraag behoorde tot het specifieke deel van de vragenlijst. Een aantal vragen is slechts voorgelegd aan de helft van de steekproef. De ene helft van de respondenten is gevraagd bepaalde vragen (zoals die over welke problemen spelen hier) te beantwoorden over de provincie, terwijl de andere helft van de steekproef is gevraagd eenzelfde vraag te beantwoorden over het waterschap.

Daarom is de N bij deze analyses relatief klein.

5,35

Meer zicht op het democratisch middenbestuur| 43

 de tevredenheid over de prestaties van provincie en waterschap onder de kiezers net wat hoger is dan onder de kiesgerechtigden.

 er een duidelijk verschil bestaat in de tevredenheid over het functioneren van provincie en waterschap tussen het electoraat en de ambtsdragers van die bestuurslaag.

Al met al bestaat er dus wat betreft de inhoudelijke opvattingen van het electoraat en ambtsdragers een wisselend beeld. Op sommige punten komen die opvattingen overeen, op andere punten zijn er juist verschillen.