• No results found

Planologische implicaties

In document MAG HET IETSJE DONKERDER? (pagina 77-80)

4. RESULTATEN: VAN THEORIE NAAR PRAKTIJK

5.3. Planologische implicaties

De verduurzaming van openbare verlichting betekent een breuk met het beleid openbare verlichting dat de afgelopen decennia is gevoerd door zowel Rijksoverheid als lagere

78

overheden. Er is sprake van een fundamentele wijziging in hoe er met verlichting moet worden omgegaan. ‘Meer verlichting’ is niet langer automatisch de oplossing voor problemen met sociale veiligheid; er moet eerst worden gekeken naar alternatieven. Licht heeft teveel negatieve effecten. Daar ligt een rol voor de planoloog. Door de ruimte slim te ontwerpen en rekening te houden met zaken als entrapment, concealment en zichtbaarheid, zal verlichting minder noodzakelijk zijn. Om sociaal veilig te plannen moet naar infrastructurele oplossingen worden gekeken en moet openbare verlichting niet worden gezien als de heilige graal. Deze aanpak begint op de tekentafel; openbare verlichting moet als instrument worden gezien om veilig te ontwerpen. In het ontwerp moet daarnaast optimaal gebruik worden gemaakt van nieuwe technologische ontwikkelingen die minder negatieve effecten hebben dan traditionele verlichting. Alleen op die wijze kan er slimmer en toekomstbestendig worden verlicht. Het is tevens wenselijk dat lichtreducerend beleid wordt geëvalueerd. Uit de resultaten is gebleken dat er, met uitzondering van de gemeente Heerenveen, niet wordt gemeten of de sociale veiligheid ongewijzigd blijft en welke ervaringen bewoners hebben met de nieuwe situatie. Evaluatie is in ruimtelijke planning onmisbaar (Voogd, Woltjer & Dijk, 2012). Indien we meer willen leren over het verband tussen sociale veiligheid en openbare verlichting en de invloed van lichtreductie, zal er onderzoek moeten worden gedaan naar de gevolgen. Planologen en beleidsmakers kunnen hieraan meewerken door evaluatie en monitoring mee te nemen in het planproces.

Zolang er geen duidelijkheid komt over het verband tussen sociale veiligheid en licht, baseren beleidsmakers die rekening houden met sociale veiligheid in het beleid openbare verlichting hun keuzes op iets waarvan niet is aangetoond dat het bestaat. Dat levert een vreemde situatie op en dit kan het invoeren van soortgelijk beleid bemoeilijken. Door burgers goed te informeren over het beleid en bewustwording te creëren van het nut en de noodzaak van licht proberen de gemeenten Doetinchem, Haren en Heerenveen de burger te overtuigen van de nieuwe richting die wordt ingeslagen. Dat lichtreductie burgers raakt, wordt duidelijk uit de praktijk. De angst voor de duisternis heeft tevens een evolutionaire achtergrond. Het feit dat het verband tussen sociale veiligheid en licht niet is aangetoond betekent niet dat een planoloog, die als kerntaak heeft de leefomgeving zo optimaal mogelijk in te richten voor de gebruikers van de openbare ruimte, de angstgevoelens van burgers kan negeren. Mogelijk moeten burgers wennen aan duisternis, zoals de gemeente Heerenveen aangaf. Dit blijkt vaker zo te zijn bij ruimtelijke projecten met een grote impact op de leefomgeving (Gipe, 1995; Wolsink, 1996; Devine-Wright, 2005). Gemeenten worden in de keuzes die zij kunnen maken op het gebied van openbare verlichting beperkt door de keuzes die zij in het verleden hebben gemaakt: een verschijnsel dat padafhankelijkheid wordt genoemd (Walby, 2007; Hillier, Wezemael & De Roo, 2012). In het verleden is bepaald waar er verlicht moest worden en met welke intensiteit. De kosten die wijzigingen met zich meebrengen maar ook het feit dat burgers zijn gewend aan bepaalde lichtniveaus, werken beperkend voor gemeenten. Door burgers op de juiste wijze te benaderen bij veranderingen op het gebied van openbare verlichting en hen kennis te laten maken met de nieuwe situatie, kan de transitie naar een donkerdere situatie wellicht worden vergemakkelijkt. Hieruit worden geconcludeerd dat het belangrijk is dat er onderzoek wordt gedaan naar de wijze waarop burgers het beste bij lichtreducerend beleid betrokken kunnen worden.

79

Opvallend zijn de richtlijnen van de ROVL-2011. Gemeenten moeten de wettelijke ruimte hebben om lichtreductie mogelijk te maken. Zoals gesteld, blijken deze richtlijnen met name op het gebied van lichtintensiteit hoog te zijn voor gebieden met een landelijk karakter. Dit kan landelijke gemeenten ontmoedigen om de hoeveelheid licht in hun gemeente terug te dringen. Om lichtreductie aan te moedigen, zou het verstandig zijn de richtlijnen te herzien. Wanneer er een apart advies voor (rand)stedelijke gebieden en een apart advies voor landelijke gebieden wordt opgesteld, kunnen gemeenten zonder aansprakelijkheidsrisico te lopen het lichtniveau in hun gemeente verlagen.

80

6. CONCLUSIE

6.1. Conclusie

Het doel van deze thesis was aanknopingspunten te bieden voor duurzaam verlichtingsbeleid dat de sociale veiligheid van een gebied niet schaadt. Aan de hand van de volgende hoofdvraag is kennis vergaard over de wijze waarop openbare verlichting gepland kan worden volgens de eisen van burger en overheid:

Hoe proberen gemeenten de openbare ruimte minder te verlichten zonder de sociale veiligheid te schaden?

Om een antwoord te kunnen geven op deze hoofdvraag zijn beleidsplannen openbare verlichting van de gemeenten Doetinchem, Haren en Heerenveen geanalyseerd. Daarnaast zijn er interviews gehouden met beleidsmedewerkers openbare verlichting van elke gemeente. Uit het onderzoek is gebleken dat, hoewel het verband tussen sociale veiligheid en licht niet wetenschappelijk is aangetoond, sociale veiligheid een reden is voor gemeenten om de openbare ruimte wel of juist niet te verlichten. Er is sprake van een spanning tussen sociale veiligheid en lichtreductie. De gemeenten veronderstellen hierbij met name een direct effect op het veiligheidsgevoel en niet op de feitelijke objectieve veiligheid. De gemeenten kiezen voor lichtreductie omdat zij de negatieve effecten van openbare verlichting, te weten het hoge energiegebruik, de hoge kosten, lichthinder, lichtvervuiling en de schadelijkheid voor natuur en mens, willen minimaliseren. Tegelijkertijd moet de sociale veiligheid in hun gemeente worden gewaarborgd.

Op basis van de resultaten kan worden geconcludeerd dat gemeenten die de openbare ruimte minder willen verlichten zonder de sociale veiligheid te schaden allereerst de effecten van licht op sociale veiligheid niet overschatten; er zijn ook andere ruimtelijke factoren die sociale veiligheid beïnvloeden. Openbare verlichting moet niet worden gezien als de heilige graal waarmee problemen met sociale veiligheid opgelost kunnen worden. Verlichting kan echter wel bijdragen aan een sociaal veilige omgeving. De gemeenten pakken het beleid openbare verlichting daarom integraal aan. Daarnaast wordt openbare verlichting vanaf de tekentafel meegenomen in nieuwe ontwerpen en als instrument ingezet waarmee een sociaal veilige omgeving kan worden gecreëerd. De meest duurzame verlichtingstechnieken worden in dit ontwerp geïntegreerd. Lichtreductie is echter niet overal mogelijk, daarom wordt er gekozen voor een gebiedsspecifieke aanpak met voldoende aandacht voor de context waarin het beleid wordt geïmplementeerd. Om lichtreductie te kunnen realiseren wijken de gemeenten daarnaast af van de landelijke richtlijnen voor openbare verlichting, met name op het gebied van lichtintensiteit. Als laatste betrekken zij, indien noodzakelijk, burgers bij (de uitvoering van) het beleid. Door burgers te informeren over het nut en de noodzaak van verlichting wordt de bewustwording vergroot wat draagvlak voor lichtreductie kan creëren.

In document MAG HET IETSJE DONKERDER? (pagina 77-80)