• No results found

Plan van aanpak: archeologisch onderzoek kasteel van Beersel:

Hoofdstuk 12: Conclusie en belang van het onderzoek

1. Plan van aanpak: archeologisch onderzoek kasteel van Beersel:

Pedro Pype & Janiek De Gryse (Ruben Willaert bvba)

I. Lengtedoorsnede kasteelgracht en binnenplein opperhof (Figuur I, Sleuf A): Ten behoeve een algemeen inzicht te verkrijgen in de opbouw van de kasteelsite wordt geopteerd om een oost-west gerichte sleuf aan te leggen over de oostelijke en westelijke slotgracht en het binnenplein van het opperhof. Op die manier zal inzicht bekomen worden in de aard en omvang van de slotgracht en de stratigrafie van het binnenplein van het opperhof.

a. De oostelijke en westelijke slotgracht (Figuur I, Sleuf A):

Hier wordt gekozen om twee OW gerichte sleuven door de slotgracht te graven. De breedte van de aan te leggen sleuven is sterk afhankelijk van de boringen, die voorafgaandelijk in de gracht zullen uitgevoerd worden. Indien de boringen aantonen dat de gracht meer dan 2m diep is, zal de breedte van de sleuf omwille van veiligheidsredenen minstens 4 - 6m zijn.

Afhankelijk van de aard van de opvullingspakketten zullen de twee sleuven al dan niet gefaseerd uitgegraven worden. Indien de sleuven gefaseerd uitgegraven worden, zullen de sleuven ingedeeld worden in sectoren met een lengte van 5m. Systematisch zal elke sector door middel van een graafmachine met een platte bak (breedte 1,80m) gegraven worden in niveaus en dit tot op de natuurlijke bodem. Vervolgens wordt systematisch aan één zijde van de uitgegraven sector het profiel volledig ingetekend. Bij het aantreffen van archeologische lagen dient echter omzichtig gewerkt te worden en indien nodig manueel. De archeologische vondsten zoals aardewerk, bouwmateriaal, glas, organische resten en metalen voorwerpen, edm. dienen per sector te worden geregistreerd en geïnventariseerd. Per sector dient er een wetenschappelijk verantwoord aantal bulkmonsters genomen te worden met het oog op archeobotanisch, palynologisch en archeozoölogisch onderzoek. Het is raadzaam om ter plaatse te voorzien in een zeefinstallatie, zodat de bulkmonsters reeds op het terrein gezeefd kunnen worden. Om ook de kleine dierlijke resten (visresten edm.) te kunnen recupereren, dient gezeefd te worden op een zeef met maaswijdte 0,5cm.

Door deze methodologie te volgen wordt geleidelijk een zeer gedetailleerd inzicht verkregen in de opbouw van de grachtvulling vanaf de oever tot aan de fundering van het kasteel en kunnen alle vondstcontexten perfect gelokaliseerd worden.

b. Het binnenplein van het opperhof:

De lengtedoorsnede doorheen het binnenplein laat toe een inzicht te bekomen in de stratigrafische opbouw van het terrein: de aard en datering van de ophogingspakketten, de aanwezigheid van eventuele loopniveaus, de mogelijke aanwezigheid van een “aanaarding” (motte)... Er wordt geopteerd om de sleuf mechanisch uit te voeren tot op de natuurlijke bodem. Afhankelijk van de aard van de

ophogingspakketten zal ook deze sleuf gefaseerd uitgevoerd worden. Er dient een zeer gedetailleerde profielstudie uitgevoerd te worden, een wetenschappelijk verantwoorde inzameling van de aanwezige aardewerkfragmenten per context en een wetenschappelijk verantwoorde bemonstering in functie van natuurwetenschappelijk onderzoek.

Het is tevens wenselijk om haaks in noordelijke richting een tweede sleuf (sleuf B) aan te leggen om de bekomen inzichten uit sleuf A te controleren en te verifiëren. In zuidelijke richting echter is dit grotendeels onmogelijk gezien de verstoring van diep aangelegde kazematten aan de zuidgevel.

Figuur 1. Grondplan van het kasteel met aanduiding van de te onderzoeken zones

II. Sonderingen en bemonstering van de aanwezige stortkokers en/of latrinekoker, gekoppeld aan bouwfysische/-historische informatie:

Op bepaalde plaatsen in de fundering van het kasteel zijn duidelijke uitvloei-openingen aangebracht die wijzen op de aanwezigheid van stortkokers en/of latrines. Uit de systematische fotografische opnames van de fundering van het kasteel is gebleken dat er zich op tenminste 5 locaties uitvloei-openingen zichtbaar zijn, nl. aan de oostelijke zijde van de noordelijke hoektoren (tussen sector 03-04), aan de oostelijke zijde van de zuidelijke hoektoren (tussen sector 26 en 27) en aan de westelijke zijde (tussen sector 33 en 34), aan de westelijke courtine nabij de

westelijke hoektoren (tussen sector 38 en 39), aan de zuidelijke zijde van de westelijke hoektoren (tussen sector 42 en 43). Het aantal bijkomende sonderingen werd bepaald aan de hand van de fotografische opnames van de fundering en is dan ook een voorlopig aantal. Voorafgaandelijk aan het archeologisch onderzoek dient nagegaan te worden of er eventueel nog meer stortkokers aanwezig zijn, die niet duidelijk zichtbaar zijn op de foto’s. Het uitvoeren van beperkte sondages ter hoogte van deze uitvloei-openingen kan zeer veel wetenschappelijk relevante gegevens opleveren.

Ook aan de noordelijke zijde van de westelijke hoektoren (tussen sector 48 en 49), aan de westelijke zijde van de oostelijke hoektoren (tussen sector 56 en 57), en ter hoogte van de noordelijke en de zuidelijke courtine wordt aanbevolen om bijkomende sonderingen uit te voeren met het oog op het bepalen van de aanlegdiepte van de fundering.

De sondering bestaat erin om ter hoogte van de bepaalde locatie een klein vlak uit te zetten van ca. 4 op 4m, waarbij de bovenlaag mechanisch wordt verwijderd. Eens archeologische lagen bereikt worden dient manueel verder gewerkt te worden. Wanneer blijkt dat bepaalde kokers nog voorzien zijn van een vulling dient deze dan ook zeer nauwgezet geanalyseerd te worden. Hiervoor zullen we de methode toepassen zoals ontwikkeld tijdens het archeologisch onderzoek van de stortkokers op de kasteelsite te Middelburg-in-Vlaanderen (gem. Maldegem, Oost-Vlaanderen) (Figuur 2.).

Hierbij moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de eigenlijke bovenste vulling van de stortkoker/latrine en de onderste uitvloei in de gracht en moeten beide dan ook apart bestudeerd en bemonsterd worden.

Hierbij wordt van boven naar beneden de vulling per niveaus van 10cm weggenomen. Per niveau wordt de ene helft volledig gerecupereerd in bulk, terwijl de andere helft manueel zeer minutieus wordt uitgehaald. De archeologische vondsten worden uit beide helften per categorie ingezameld.

Door het feit dat de sondering tot op de natuurlijke bodem dient te reiken is het tevens mogelijk bouwfysische informatie te bekomen omtrent de aanlegdiepte van de fundering als informatie die een licht kunnen werpen op de bouwhistorische evolutie.

Figuur 2. Doorsnede van een stortkoker en de uitvloei van de kasteelsite te Middelburg.

III. Sondering ter hoogte van de brugconstructie:

Ter hoogte van de brugconstructie aan de toegang van het kasteel zullen tevens aan beide zijden van de constructie sonderingen uitgevoerd worden teneinde inzicht te verkrijgen in de constructie van het bruggenhoofd. Hier wordt geopteerd om aan weerszijden een vlak van 5 op 5m uit te zetten.

2. Bijzondere voorwaarden voor de vergunning voor de