• No results found

piiiilip liiiiipiiiiiy

In document KOLONIALE STUDIËN (pagina 125-130)

Boekbespreking.

'Verslag van de Handelsvereeniginv te Medan over 1931.

De verschijning van bovengenoemd verslag wordt ieder jaar met belang-stelling tegemoet gezien. Het is ongetwijfeld een van de belangrijkste perio-dieke, economische rapporten, welke in Nederlandsch-Indië verschijnen, waartoe de medewerking van den heer DE WAARD, de Secretaris der Han-delsvereniging in de eerste plaats bijdraagt. In het ondervolgende zullen enkele punten van het verslag in het kort worden besproken.

De uitnemende analyse van de ontwikkeling van den economischen toe-stand in 1931 begint met te wijzen op de paradox, dat de ontreddering in het

tweede half jaar van 1931 begonnen is met een poging om de internationale economische verhoudingen te verbeteren, nl. het bekende HoovER-voorstel van 20 Juni 1931. „Voor de zooveelste maal", zegt het verslag, „had men in Amerika den ernst van den toestand en de gecompliceerdheid der Euro-peesche verhoudingen onderschat". (Het is merkwaardig, dat men in de Vereenigde Staten een jaar later nog niet veel wijzer schijnt te zijn gewor-den. Europa zelf lijkt meer te hebben geleerd).

In het kort worden dan verder de gevolgen van het te late en te beperkte optreden van Amerika geschetst. In Duitschland ontstond onder BRUENINGS

krachtige leiding een soort Zwangwirtschaft, terwijl de nationaal-socialis-tische beweging snel in omvang en invloed toenam.

Engeland, dat in eigen land met toenemende werkloosheid te kampen had, ondervond groote moeilijkheden van het bevriezen der in Duitschland geplaatste credieten, welke het niet uit eigen middelen, maar van tegen lage rente, vooral van Frankrijk geleend, geld had verstrekt. Toen Frankrijk dit geld ging terugvragen, waarvan groote gouduitvoeren het gevolg waren, ging Engeland na krachtige pogingen om den toestand op andere wijze het hoofd te bieden op 20 September over tot het loslaten van de zes jaar gele-den weder ingevoerde gougele-den standaard.

Het verslag wijst er op, dat deze maatregel den economischen toestand van dat land in 1931 niet veel verbeterd heeft.

Deze en andere gebeurtenissen voerden eind 1931 tot de omstandigheid, dat zich bij de economische- een vertrouwenscrisis voegde. Men vluchtte in het goud, maar ook hierin werd het vertrouwen steeds kleiner; zoo werd het wereld-productieapparaat, dat een geweldige capaciteit bezit, tot stil-stand gebracht, mede door de protectionistische maatregelen van verschil-lende regeeringen. „Het organisatie vermogen der menschheid heeft met

482 BOEKBESPREKING

den stormenden vooruitgang der techniek op geen stukken na gelijken tred gehouden".

Het verslag noemt een aantal punten, waarin de tegenwoordig depressie zich van vorige onderscheidt.

Aan de depressie ging een hoogconjunctuur vooraf, welke ten deele ge-grond was op den voorspoed van den Amerikaanschen landbouw, welke ontstaan was uit de omstandigheid, dat in Europa gedurende den oorlog de graanproductie vrijwel tot niets was teruggeloopen. Daarnaast ontstond in Amerika een industrieele hausse met normaal verloop.

Europa daarentegen had eigenlijk geen basis voor een hausse. Integendeel, na den oorlog worstelde het steeds tegen een opkomende depressie, welke werd tegengehouden door massale kapitaalsexporten vanuit Amerika, die vooral in Duitschland dienden om het productieapparaat te rationaliseeren.

Toen deze kapitaalsstroom ophield, bleek de ware situatie.

Ook is de structuur der productie sterk veranderd, waardoor het herstel wordt tegengehouden. In de eerste plaats is de tegenwoordige depressie niet meer plaatselijk beperkt. Daarnaast is de samenstelling van den prijs in de moderne maatschappij geheel anders dan in het verleden. Een groot deel van den kostprijs is bevroren, daar ten eerste de machine meer belang krijgt tegenover den arbeid en ten tweede de personeelskosten ten deele gefixeerd zijn. Daarnaast werden nog invloeden als het steeds grooter aantal tusschen-stations tusschen grondstof en eindproduct, sterke macht der vakvereeni-gingen en dgl.

Hierdoor ontstaat, zegt het verslag op blz. 47, het gevolg, dat een auto-matisch herstel door inkrimping der niet-rendabele producties thans veelal uitblijft. Elders (blz. 62 e.v. wordt deze stelling op treffende wijze geïl-lustreerd door de vergelijking van de producties van ondernemingsrubber, -palmolie, -vezels en -thee eenerzijds, met die van tabak (alles ter Sumatra's Oostkust) anderzijds. Juist van de tabak wordt de kostprijs grootendeels samengesteld door arbeidsloonen en hierbij doet productie-vermindering den kostprijs weinig stijgen.

Het verslag verbindt hieraan de condusie, dat onder bovengeschetste om-standigheden men zou moeten komen tot collectieve beperking der produc-tie. Deze zou echter moeten plaats hebben onder leiding der overheid, waartegen evenwel een deel der particuliere belangen zich verzet, terwijl het overheidsapparaat ternauwernood rijp is voor een dergelijke bemoeienis.

Ik zou hier aan willen toevoegen, dat niet alleen het „overheidsapparaat", maar ook de politieke — en economische internationale organisatie ingrij-pende wijzigingen zou moeten ondergaan om een rationeele beperking der productie te bereiken, terwijl voorts n.m.m. bij deze beschouwing te veel de nadruk gelegd is op de productie in engeren zin en te weinig gelet is op de consumptie en vooral de distributie.

Terecht wijst het verslag er op, dat evenals de Europeesche ook de zoo-genaamde Indische hoogconjunctuur van 1925—1929 een kunstmatig ele-ment bevatte.

BOEKBESPREKING 483

De prijzen der export-producten zijn sedert 1923 vrijwel onafgebroken aan het dalen. Weliswaar daalde het prijsniveau van de importartikelen eveneens, maar, daar dit in veel langzamer tempo plaats vond, verslechterde de ruilvoet, vooral in 1930 en 1931. Toch duurde naar het uiterlijk de hoog-conjunctuur voort. De invoer van N. I. steeg van ƒ 845,— in 1925 op ƒ 1 113 —

millioen in 1929. Een analyse van den invoer leert echter in de eerste plaats, dat deze stijging vooral beïnvloed is geweest door de productieve importen (beleggingen dus), welke opliepen van ƒ 150.— op ƒ 286.— millioen, zoodat een groot deel van Indies welvaart gedragen werd door de expansie.

Behalve door de expansie werden de consumptieve invoeren gestimuleerd door de kunstmatig hooggehouden rubberprijzen van 1925 en 1926. Dat dit vooral in de Buitengewesten plaats had (bevolkingsrubber), blijkt uit de omstandigheid, dat, terwijl de consumptieve invoer van Java in 1929 niet grooter was dan in 1925, die van de Buitengewesten in dien tijd opliep met / 71.— millioen of 24%.

Het merkwaardige — e n onheilspellende hierbij was, dat deze consump-tieve invoeren ook tijdens de sedert 1925 voortdurend dalende waarde van de rubberexporten bleven oploopen. De reactie in 1930 en 1931 is dan ook volkomen duidelijk.

Het verslag toont dan aan, hoezeer deze invloeden werkzaam zijn geweest in Sumatra's Oostkust. Het wijst er op, hoe in vorige jaarverslagen werd opgemerkt, dat de landbouwondernemingen niet het provenu hunner pro-ducten, maar het totaal hunner kostprijzen in circulatie brengen *). De hierdoor tot op zekere hoogte bestaande conjunctuurongevoeligheid is thans goeddeels te loor gegaan, doordat loonen en salarissen, zoowel als de aan-tallen Europeesche en inlandsche werkkrachten sterk moeten dalen. Het

aantal inlandsche arbeiders in de cultures, dat van 235.— duizend in 1925 tot 320.— duizend in 1929 steeg, nam sedert weer af tot 294.— duizend op ultimo 1930 en 211.— duizend in April 1932. Daar ook de inkomsten van de vrij produceerende bevolking achteruitgingen, verminderde de koopkracht sterk en daalden de consumptieve invoeren na 1930 in toenemende mate.

Het verslag verbindt hieraan de conclusie, dat de stabilisatie van de eco-nomie van Sumatra's Oostkust vermoedelijk niet op een hooger niveau zal liggen, dan hetwelk thans is bereikt.

Deze bespreking moet tot het bovenstaaande worden beperkt, hoezeer óók in het overige deel van het verslag, dat uit- en invoer en het verkeer analy-seert, belangwekkende beschouwingen worden aangetroffen.

J. W. DE S.

Juli 1932.

1) Dit verschijnsel is uiteraard algemeen geldend en ook voor een goed begrip van de economische situatie van Java b.v. van groot gewicht.

484 BOEKBESPREKING

Balans per 31 December 1931,

Activa Passiva

Inventaris

.... f 194.90 94.90 Kapitaal.

Diverse debiteuren.

Achterstallige contributies 1931 f 139.25 Achterstallige advertenties „ >, 25.—

Achterstallige losse nummers ,, >, 58.245 Nyhoff nabetaling 1931 „ 700.—

Diverse crediteuren.

drukloonen 1931 nog te betalen / 843.45 vereenigingkosten idem „ 158.62s

honoraria idem ,, 168.86 vooruitbetaalde contributie 1932 ... „ 36.—

vooruitbetaalde abonnementen „ ... „ 18.—

Kas en Kassiers.

Girorekening Javasche Bank / 361.76 Girorekening Escompto Mij » 28.44 Buitenzorgsche Afdeelingsbank „ 4.90 Saldo administrateur „ 358.11 Saldo gelden t.g.r „ 161.—

Getotaliseerd exploitatieoverschot Ultimo 1931

f 100.—

p.m.

/ 922.496

ƒ 1224.935

/ 914.21

/ 711,77

/ 1936.705 / 1936.706

Het Bestuur,

w.g. J. W. MEYER RANNEFT, Voorzitter.

w.g. E. P. WELLENSTEIN, Secretaris

Penningmeestre-BOEKBESPREKING 485 Staat van baten en lasten over het jaar 1931.

Exploitatieoverschot per 1 Januari 1931 f 3734.92 Contributies 1931 / 3228.17

Bijdragen 1931 „ 1191.825 abonnementen 1931 „ 4539.18 losce afleveringen 1931 „ 484.76 publicatie

arbeidsovereen-komst , 41.50 advertenties ,, 50.—

rente girorekening ,, 36.48

rente kapitaal „ 109.62 ƒ 9.681.53*

drukkosten 1931 ƒ 6933.01 honoraria 1931 „ 2335.30 verenigingskosten 1931 ... „ 2918.57 afschrijving inventaris „ 94.90 afschrijving debiteuren „ 13.696

verlies op obligaties „ 409.21 ƒ 12.704.685 Nadeelig exploitatieoverschot 1931

Getotaliseerd exploitatieoverschot op Ultimo 1931

/ 3734.92 Baten Lasten

/ 3023.15 711.77 / 3734.92

VEREENIGING VOOR STUDIE VAN

In document KOLONIALE STUDIËN (pagina 125-130)