• No results found

Pensioencommissie

In document S&V Transparant Bestuursagenda 2021 (pagina 7-12)

Voor 2021 zien wij de volgende belangrijke onderwerpen voor de pensioencommissie.

Wijziging UFR-systematiek Korte toelichting

DNB heeft bekend gemaakt dat de nieuwe UFR-systematiek de komende vier jaar

stapsgewijs door gaat werken in de vaststelling van de rekenrente voor pensioenfondsen.

Wat te doen?

Door de stapsgewijze invoering worden de effecten van deze overgang gespreid in de tijd.

Financieel verwachten wij de volgende effecten:

• Stijging van de voorziening per 1 januari 2021 met circa 0,8% (oud pensioenfonds) tot 2,0% (jong pensioenfonds). Bij een directe volledige overgang op de nieuwe UFR-systematiek zou het effect 3,4% (oud) tot 8,6% (jong) zijn.

• De gedempte kostendekkende premie wordt naar verwachting hierdoor niet of beperkt beïnvloed in het kader van premiestelling in 2021.

• De kostprijs van pensioen op basis van de zuiver kostendekkende premie neemt met circa 3,5% toe per 1 januari 2021 (bij volledige overgang: bijna 16%).

• Bij een premiedekkingsgraad van 70% en een gelijkblijvende feitelijke premie zal door de gestegen kostprijs van pensioen, de premiedekkingsgraad begin 2021 afnemen met circa 2,4%-punt.

Daarnaast zullen pensioenfondsen die de rente-afdekking baseren op de

rentetermijnstructuur inclusief UFR het afdekkingsbeleid moeten evalueren, omdat de nieuwe UFR-systematiek minder afwijkt van de marktrente dan de huidige curve en de verdeling van de rentegevoeligheid over de curve gaat wijzigen.

Hoe te doen?

Voor pensioenfondsen die de premie dempen op basis van verwacht rendement is de rentetermijnstructuur van belang voor het rendement op vastrentende waarden. Deze rentetermijnstructuur dient vijf jaar lang gehanteerd te worden.

Veel fondsen hebben de rente vastgeklikt op de stand van eind 2015. Voor deze fondsen loopt de rentevaste periode derhalve in 2020 af. De nieuwe UFR-systematiek heeft voor deze fondsen de komende vijf jaar geen invloed op de gedempte kostendekkende premie als de rente uiterlijk einde 2020 vastgeklikt wordt voor een nieuwe vijfjaarsperiode. Na het aflopen van de vijfjaarsperiode (in 2021 of later) wordt het effect zichtbaar in de gedempte kostendekkende premie.

Voor fondsen met demping van de premie op basis van een gemiddelde

rentetermijnstructuur over meerdere maanden of jaren zal het effect van de nieuwe UFR-systematiek langzaam zichtbaar worden. Hoe korter de middelingsperiode, des te sneller wijzigt de premie als gevolg hiervan.

Voor fondsen die de premie niet dempen (deze hanteren een zuiver kostendekkende premie) zal het effect van de gewijzigde UFR-systematiek wel direct zichtbaar zijn.

Ongeacht de dempingsmethodiek van de kostendekkende premie zal de

premiedekkingsgraad dalen bij een ongewijzigde feitelijke premie. Zoals hiervoor benoemd, neemt de kostprijs van pensioen met circa 3,5% toe. Bij een premiedekkingsgraad van 70%

neemt de premiedekkingsgraad met circa 2,4%-punt af. Bij een premiedekkingsgraad van 100% is de afname circa 3,4%-punt.

De aanpassing van de UFR-systematiek kan gevolgen hebben voor de renteafdekking van pensioenfondsen. De wijziging van de UFR-systematiek betekent dat het verschil tussen de marktrente en de rentetermijnstructuur voor pensioenfondsen kleiner wordt.

Het gevolg is dat de rentegevoeligheid van de voorziening zal toenemen. Voor

pensioenfondsen die hun renteafdekking baseren op de rentetermijnstructuur inclusief UFR, zal het afdekkingspercentage bij de nieuwe rentetermijnstructuur lager worden. Om in lijn te blijven met het strategische beleid, zullen deze fondsen de renteafdekking moeten

verhogen.

Een tweede gevolg voor pensioenfondsen met een renteafdekking op basis van de rentetermijnstructuur inclusief UFR, is dat de verdeling van de rentegevoeligheid over de rentecurve gaat veranderen. Waar op dit moment voor een gemiddeld pensioenfonds de grootste rentegevoeligheid van de verplichtingen rond het 25-jaars punt ligt, verschuift dit punt stapsgewijs verder naar achteren bij UFR30. Voor de beheersing van het curverisico betekent de verschuiving dat de renteafdekking en de verdeling van de rentegevoeligheid over de curve (stapsgewijs) zal moeten worden herzien.

De invoering van de nieuwe UFR-systematiek heeft geen consequenties voor de korte termijn korting, het herstelplan, de lange termijn korting en de haalbaarheidstoets in 2021.

Tijdelijke vrijstellingsregeling minister Koolmees Korte toelichting

Veel pensioenfondsen hebben een dekkingsgraad lager dan het minimaal vereist eigen vermogen. Minister Koolmees heeft voor 2020 de spelregels van het FTK aangepast, waardoor het merendeel van de fondsen – onder voorwaarden – in 2020 geen korting door hoefde te voeren op de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten van deelnemers.

Voor 2021 heeft minister Koolmees aangekondigd deze tijdelijke vrijstellingsregeling te verlengen.

Wat te doen?

De tijdelijke maatregel is niet voor alle pensioenfondsen van toepassing. De tijdelijke maatregel is alleen van toepassing indien:

• Uit het herstelplan blijkt dat een herstelperiode van 10 jaar onvoldoende is om het vereist eigen vermogen te bereiken. Dan mag gebruik gemaakt worden van een verlengde periode van maximaal 12 jaar. Er zal een voorwaardelijke korting moeten worden doorgevoerd indien het fonds niet kan aantonen binnen 12 jaar te kunnen herstellen naar het vereist eigen vermogen. Deze voorwaardelijke korting mag worden gespreid over maximaal de periode die voor het herstelplan wordt gebruikt.

• Het fonds op 31 december 2020 voor de zesde of zevende keer een

beleidsdekkingsgraad heeft lager dan het minimaal vereist eigen vermogen. Dan mag gebruik gemaakt worden van een verlengde periode van zeven of acht meetpunten.

Als gebruik gemaakt wordt van de overgangsregeling dan geldt dat, wanneer de actuele dekkingsgraad lager is dan 90% op 31 december 2020, een onvoorwaardelijke korting tot 90% moet worden doorgevoerd. Deze onvoorwaardelijke korting mag worden gespreid over maximaal de periode die voor het herstelplan wordt gebruikt. Een pensioenfonds kan ook besluiten om geen gebruik te maken van de tijdelijke maatregel en een

(on)voorwaardelijke korting door te voeren conform de reguliere wetgeving.

Indien het pensioenfonds gebruik wil maken van de mogelijkheid tot uitstel van korting, moet het pensioenfonds bij de indiening van het herstelplan onderbouwen waarom het deze keuze maakt. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de ontwikkeling van de dekkingsgraad in de komende jaren en de eventuele pensioenverlagingen die daarbij

horen. Het bestuur dient de belangen van de diverse deelnemersgroepen evenwichtig af te wegen en moet kunnen uitleggen waarom het gebruik van de tijdelijke maatregel in het belang is van de deelnemers(groepen). Daarnaast dient het pensioenfonds de

deelnemersgroepen te informeren over het genomen besluit en de gevolgen hiervan voor de premie, pensioenopbouw, ambitie en financiële positie van het pensioenfonds in de komende jaren.

Hoe te doen?

Pensioenfondsen, die op 31 december 2020 voor de zesde of zevende maal een beleidsdekkingsgraad hebben lager dan het minimaal vereist eigen vermogen, kunnen begin januari aanvangen met het onderbouwen van de keuze om al dan niet gebruik te maken van de tijdelijke maatregel. Voor andere pensioenfondsen zal uit het herstelplan 2021 blijken of het pensioenfonds zich in de bovenstaande situatie bevindt. Dit betekent dat het voor fondsen in de ‘gevarenzone’ van belang is om vroegtijdig te beginnen met het opstellen van een herstelplan. Gegeven het belang van de dekkingsgraad per 31 december 2020, ligt het voor deze fondsen voor de hand om een extra controle te laten uitvoeren op deze dekkingsgraad.

3.3 URM – pensioen in scenario’s Korte toelichting

Sinds 30 september 2019 zijn de zogenoemde URM (uniforme rekenmethodiek)-scenario’s opgenomen in het pensioenregister. De URM is een rekenmethode, die op uniforme wijze inzicht biedt in de koopkracht na de pensioendatum. De URM schrijft in dit kader voor hoe de toekomstig op te bouwen pensioenen bepaald moeten worden en hoe deze

teruggerekend moeten worden naar euro’s van nu. Het aldus berekende individueel te bereiken pensioen (verwacht scenario, optimistisch scenario en pessimistisch scenario), in euro’s van nu, wordt gecommuniceerd naar de betreffende deelnemer. In het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) 2020 moeten deze URM-scenario’s ook worden opgenomen.

In 2020 en 2021 geldt een overgangsmaatregel voor de URM-scenario’s op het UPO: de verwachte, optimistische en pessimistische pensioenuitkomsten mogen op basis van 2.000 scenario’s op het UPO worden opgenomen. Voor 2022 geldt dat dit op basis van 10.000 scenario’s moet zijn, wat aansluit bij het aantal scenario’s dat reeds voor de

haalbaarheidstoets geldt.

Wat te doen?

Veel pensioenuitvoeringsorganisaties hebben ervoor gekozen om gebruik te maken van de overgangsmaatregel en de pensioenuitkomsten op het UPO te baseren op 2.000 scenario’s.

Aangezien deze overgangsmaatregel in 2021 eindigt, is het zaak om in 2021 met de pensioenuitvoeringsorganisatie goede afspraken te maken over de implementatie van de vereiste 10.000 scenario’s, zodat er in 2022 bij de vervaardiging van het UPO geen verrassingen ontstaan.

Hoe te doen?

Zorg voor een goede afstemming en werkafspraken tussen het bestuur, de partij die de haalbaarheidstoets uitvoert en de partij die het UPO maakt. Het kan bovendien zinvol zijn om vroegtijdig inzicht te hebben in de resultaten, zodat nagedacht kan worden over eventuele aanvullende communicatie richting deelnemers.

3.4 Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen Korte toelichting

Werkgevers krijgen op grond van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen (hierna:

Wbirv; NB: Deze wet is onderdeel van het pakket maatregelen rondom het

pensioenakkoord) de mogelijkheid om vanaf 1 januari 2021 aan werknemers die bijna AOW-gerechtigd zijn, een soort 'vroegpensioen' aan te bieden. In sommige gevallen wordt dit de ‘Bedrijfs-AOW’ genoemd. Deze regeling is bedoeld voor ‘zware beroepen’, maar ook andere werknemers kunnen er gebruik van maken. Werkgevers worden onder

onderstaande voorwaarden tijdelijk vrijgesteld van de RVU-strafheffing. Tot een drempelvrijstelling van € 21.200,- (2020) per werknemer per jaar wordt deze uitkering namelijk niet gezien als een regeling voor vervroegd uittreden (RVU). Er volgt dus geen fiscale strafheffing van ca. 50%. Aan dit 'vroegpensioen' zijn de volgende voorwaarden verbonden:

• De regeling geldt voor de duur van vijf jaar (vanaf 1-1-2021 tot 1-1-2026).

• De regeling mag maximaal drie jaar vóór de AOW-datum ingaan (laatste uitkering in december 2028).

• Het totale bedrag mag in één keer of in drie termijnen worden verstrekt.

• De hoogte van de uitkering is onafhankelijk van het oorspronkelijke inkomen, arbeidsverleden en/of fulltime of parttime dienstverband.

Daarnaast zal ten behoeve van de uitvoering van de Wbirv een termijn van 1 jaar worden gehanteerd om uitvoerders in staat te stellen de nieuwe afkoopmogelijkheid van pensioen vorm te geven middels een ‘bedrag ineens’. De wetgever wil dat alle (gewezen) deelnemers met een pensioeningangsdatum op of na 1 januari 2022 van deze afkoopmogelijkheid gebruik kunnen maken.

Wat te doen?

De voorwaarden om gebruik te maken van de nieuwe afkoopmogelijkheid zijn:

• De afkoop mag maximaal 10% van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen betreffen.

• De afkoop geschiedt op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.

• Ingeval de pensioenovereenkomst tevens de mogelijkheid biedt van een ‘hoog/laag constructie’, kan de (gewezen) deelnemer hiervan geen gebruik maken.

• Na afkoop is de uitkering van het ouderdomspensioen op de ingangsdatum op jaarbasis hoger dan het geldende afkoopbedrag voor ‘kleine pensioenen’.

• Ingeval door de afkoop tevens de hoogte van het partnerpensioen wordt verlaagd, moet de partner van de (gewezen) deelnemer toestemming geven voor de afkoop.

Hoe te doen?

Dit betekent dat pensioenfondsen al in de loop van 2021 moeten communiceren over deze nieuwe keuzemogelijkheid per 1 januari 2022 en hun systemen daarop dienen aan te passen.

3.5

Andere regels voor verdeling pensioenen bij scheiding vanaf 2022 Korte toelichting

Ook de Wet pensioenverdeling bij scheiding (hierna: Wps) gaat naar verwachting op 1 januari 2022 in. Dit is een jaar later dan verwacht. De Wps bepaalt dat, op enkele uitzonderingen na, conversie de standaard wordt bij de verdeling van pensioenen bij scheiding. Gewezen partners die zelf geen of weinig pensioen hebben opgebouwd, zullen op grond van de Wps vanaf 2022 in de regel bij een scheiding minder pensioen toebedeeld krijgen dan bij een scheiding die vóór de inwerkingtreding heeft plaatsgevonden (dus ook nog bij een scheiding in 2021!). Bij conversie wordt namelijk niet alleen de helft van het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde ouderdomspensioen, maar ook de helft van het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde partnerpensioen omgezet in een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen. Dit kan om aanzienlijke verschillen gaan.

Wat te doen?

Hierover zullen pensioenfondsen helder moeten communiceren.

Hoe te doen?

Pensioenfondsen zien er op toe dat de pensioenuitvoeringsorganisatie de uitvoering Wps implementeert in de pensioenadministratie en de communicatie hierop overeenkomstig aanpast.

In document S&V Transparant Bestuursagenda 2021 (pagina 7-12)