• No results found

PATIËNT GERAPPORTEERDE UITKOMSTMATEN EN DE GEESTELIJKE GEZONDHEID

Naast fysieke klachten en beperkingen rapporteren mensen met COPD vaak ook mentale  problematiek. Om  de  relatie  tussen  COPD en  mentale  problematiek  te verklaren  zijn er  verschillende  modellen  geïntroduceerd.  Zo  kunnen  de  lichamelijke  klachten  en  beperkingen,  die  mensen  als  gevolg  van  hun  COPD  ervaren,  invloed  hebben  op  alle  facetten  van  het  dagelijks  leven.  Zij  kunnen  bijvoorbeeld  de  oorzaak  zijn  van  rol‐ veranderingen. Daarnaast ervaren veel mensen COPD als een stigmatiserende aandoening  omdat dit vaak het gevolg is van jarenlang roken. Bovendien kent COPD een grillig verloop  en  kunnen  verergeringen  plotseling  optreden.  Mentale  problemen,  zoals  angst  en  depressie,  zouden  daarom  een  direct  gevolg  kunnen  zijn  van  de  beperkingen  en  veranderingen  die  kenmerkend  zijn  voor  COPD.  Andere  modellen  verklaren  de  relatie  tussen  COPD  en  mentale  problematiek  door  middel  van  een  gemeenschappelijke  onderliggende  factor,  zoals  bijvoorbeeld  roken.  Roken  leidt  tot  hypoxie  wat  een  depressieve stemming tot gevolg kan hebben, daarnaast is roken één van de belangrijkste  oorzaken  van  COPD.  Weer  andere  modellen  leggen  de  nadruk  op  meer  persoonlijke  factoren zoals ziekte percepties en coping strategieën die het verloop en de uitkomsten  van  COPD  negatief  beïnvloeden.  Deze  “cognitieve‐gedragsmodellen”  focussen  op  de  rol  van  gedachten  en  overtuigingen  en  hoe  deze  vervolgens  percepties  en  beslissingen  beïnvloeden en op die manier uitkomsten bepalen. Aan de basis van dergelijke modellen  ligt  het  concept  ten  grondslag,  dat  chronisch  zieken  ideeën  ontwikkelen  over  hun  aandoening (ziekte percepties) om zo uitkomsten te kunnen verklaren en te voorspellen.  Deze percepties  hoeven niet correct te zijn. Ten aanzien van de relatie tussen COPD en  bijvoorbeeld angst en depressie zegt het cognitieve‐gedragsmodel dat angst en depressie  voortkomen uit foutieve interpretaties van lichamelijke symptomen, welke op hun beurt  de  lichamelijke  symptomen  weer  kunnen  versterken  waardoor  er  een  vicieuze  cirkel  ontstaat. Deel twee van dit proefschrift richt zich daarom op de mentale problematiek bij  mensen met COPD. Eerst wordt er gekeken naar de prevalentie en het verloop van deze  problematiek bij mensen met COPD. Daarnaast wordt er gekeken naar de relatie tussen  mentale problematiek en patiënt gerapporteerde uitkomstmaten.     In de afgelopen jaren zijn er vele studies verschenen die de hoge prevalenties van angst en  depressie  bij  mensen  met  COPD  bevestigen.  De  meeste  van  deze  studies  zijn  echter  uitgevoerd  bij  mensen  met  relatief  ernstige  COPD.  Behalve  de  hoge  prevalenties  is  er  weinig bekend over het verloop van angst en depressie bij deze chronische aandoening.  Daarom is er in hoofdstuk 4 gekeken naar de prevalentie en het verloop van depressieve  klachten bij mensen met relatief milde astma/COPD uit de eerste lijn. In deze studie zijn  zowel mensen met astma als COPD geïncludeerd omdat deze verschillende aandoeningen  in hun milde vorm vaak moeilijk zijn te onderscheiden.      

Samen

va

tting

In  de  officiële  COPD  richtlijn,  die  is  uitgegeven  door  “the  Global  initiative  for  Chronic  Obstructive  Lung  Disease”,  worden  de  Clinical  COPD  Questionnaire  (CCQ)  en  COPD  Assessment Test (CAT) aanbevolen als betrouwbare en valide testen voor het meten van  welzijn bij mensen met COPD. Hoewel patiënten door middel van focusgroepen betrokken  waren  bij  de  ontwikkeling  van  de  CCQ  werden  de  uiteindelijke  inhoud  en  structuur  bepaald door hulpverleners  en zonder statistische toetsing. Daarom zijn in hoofdstuk 2  van dit proefschrift de psychometrische kwaliteiten wat betreft de latente structuur van  de CCQ onderzocht met als doel de klinische bruikbaarheid van deze vragenlijst nader te  onderzoeken.  De  CCQ  werd  afgenomen  bij  mensen  met  COPD  die  onder  behandeling  waren  bij  de  huisarts.  De  schaalstructuur,  zoals  deze  oorspronkelijk  door  experts  was  bedacht, werd door de verschillende analyses niet bevestigd. Bovendien bleken er in de  oorspronkelijke  vragenlijst  items  te  zitten  die  slechts  op  een  kleine  groep  van  de  studiesample van toepassing waren. Het verwijderen van deze items leverde een zeven  items  lange  schaal  op  met  een  uni‐dimensionele  structuur  welke  statistisch  werd  bevestigd. De inhoud van de overgebleven items kwam overeen met de symptomen die  kenmerkend zijn voor een exacerbatie. Onze suggestie zou daarom zijn om de  verkorte  CCQ te gebruiken voor het screenen op en vaststellen van exacerbaties. Verder onderzoek  is echter noodzakelijk om de validiteit van deze verkorte CCQ te bepalen. 

Bij de ontwikkeling van de CAT is zowel gebruik gemaakt van focusgroepen om de inhoud  van  het  instrument  te  bepalen,  als  uitgebreide  statistische  analyses  om  de  uni‐ dimensionele  structuur  van  de  CAT  te  toetsen.  Bij  het  gebruik  van  uni‐dimensionele  instrumenten  wordt  echter  slechts  één  aspect  van  de  gezondheidstoestand  gemeten  waardoor waardevolle informatie gemist kan worden. Daarom is er met de studie, zoals  beschreven in hoofdstuk 3, een multi‐dimensioneel instrument ontwikkeld om de impact  van  COPD  te  meten,  zoals  beschreven  en  ervaren  door  de  patiënt  zelf;  de  “Patient‐ Reported COPD Questionnaire” (PCQ). Tijdens de eerste fase van het ontwikkelingsproces  hebben  patiënten  uit  verschillende  echelons  van  de  gezondheidszorg  geparticipeerd  in   focusgroepen.  Uit  deze  focusgroepen  zijn  vervolgens  items  gedestilleerd  om  een  eerste  versie  van de  PCQ samen te stellen. Tijdens  dit deel van het  proces werd opnieuw een  beroep gedaan op de patiënten. Bij hen werd getoetst of de items op de juiste manier en  in begrijpelijke taal waren geformuleerd en of er belangrijke items ontbraken. Vervolgens  werd  de  vragenlijst  in  twee  aparte  deelstudies  verspreid  onder  patiënten    vanuit  de  verschillende  echelons  van  de  gezondheidszorg.  Door    middel  van  statistische  toetsing  werd  de  lijst  ingekort  en  haar  structuur  bepaald.  Dit  resulteerde  uiteindelijk  in  een  betrouwbare  en  valide  PCQ  van  18  items,  onder  te  verdelen  in  de  sub‐schalen  “benauwdheid”, “acceptatie van COPD” en “vertrouwen in de verleende gezondheidszorg”.  Deze  laatste  twee  sub‐schalen  zijn  interessant  omdat  ze  niet  voorkomen  in  andere  vragenlijsten waarmee de gezondheidstoestand wordt gemeten, en aansluiten bij recente  ontwikkelingen in het onderzoek naar patiënt gerapporteerde uitkomstmaten.  

DEEL II: PATIËNT GERAPPORTEERDE UITKOMSTMATEN EN DE GEESTELIJKE GEZONDHEID 

Naast fysieke klachten en beperkingen rapporteren mensen met COPD vaak ook mentale  problematiek. Om  de  relatie  tussen  COPD en  mentale  problematiek  te verklaren  zijn er  verschillende  modellen  geïntroduceerd.  Zo  kunnen  de  lichamelijke  klachten  en  beperkingen,  die  mensen  als  gevolg  van  hun  COPD  ervaren,  invloed  hebben  op  alle  facetten  van  het  dagelijks  leven.  Zij  kunnen  bijvoorbeeld  de  oorzaak  zijn  van  rol‐ veranderingen. Daarnaast ervaren veel mensen COPD als een stigmatiserende aandoening  omdat dit vaak het gevolg is van jarenlang roken. Bovendien kent COPD een grillig verloop  en  kunnen  verergeringen  plotseling  optreden.  Mentale  problemen,  zoals  angst  en  depressie,  zouden  daarom  een  direct  gevolg  kunnen  zijn  van  de  beperkingen  en  veranderingen  die  kenmerkend  zijn  voor  COPD.  Andere  modellen  verklaren  de  relatie  tussen  COPD  en  mentale  problematiek  door  middel  van  een  gemeenschappelijke  onderliggende  factor,  zoals  bijvoorbeeld  roken.  Roken  leidt  tot  hypoxie  wat  een  depressieve stemming tot gevolg kan hebben, daarnaast is roken één van de belangrijkste  oorzaken  van  COPD.  Weer  andere  modellen  leggen  de  nadruk  op  meer  persoonlijke  factoren zoals ziekte percepties en coping strategieën die het verloop en de uitkomsten  van  COPD  negatief  beïnvloeden.  Deze  “cognitieve‐gedragsmodellen”  focussen  op  de  rol  van  gedachten  en  overtuigingen  en  hoe  deze  vervolgens  percepties  en  beslissingen  beïnvloeden en op die manier uitkomsten bepalen. Aan de basis van dergelijke modellen  ligt  het  concept  ten  grondslag,  dat  chronisch  zieken  ideeën  ontwikkelen  over  hun  aandoening (ziekte percepties) om zo uitkomsten te kunnen verklaren en te voorspellen.  Deze percepties  hoeven niet correct te zijn. Ten aanzien van de relatie tussen COPD en  bijvoorbeeld angst en depressie zegt het cognitieve‐gedragsmodel dat angst en depressie  voortkomen uit foutieve interpretaties van lichamelijke symptomen, welke op hun beurt  de  lichamelijke  symptomen  weer  kunnen  versterken  waardoor  er  een  vicieuze  cirkel  ontstaat. Deel twee van dit proefschrift richt zich daarom op de mentale problematiek bij  mensen met COPD. Eerst wordt er gekeken naar de prevalentie en het verloop van deze  problematiek bij mensen met COPD. Daarnaast wordt er gekeken naar de relatie tussen  mentale problematiek en patiënt gerapporteerde uitkomstmaten.     In de afgelopen jaren zijn er vele studies verschenen die de hoge prevalenties van angst en  depressie  bij  mensen  met  COPD  bevestigen.  De  meeste  van  deze  studies  zijn  echter  uitgevoerd  bij  mensen  met  relatief  ernstige  COPD.  Behalve  de  hoge  prevalenties  is  er  weinig bekend over het verloop van angst en depressie bij deze chronische aandoening.  Daarom is er in hoofdstuk 4 gekeken naar de prevalentie en het verloop van depressieve  klachten bij mensen met relatief milde astma/COPD uit de eerste lijn. In deze studie zijn  zowel mensen met astma als COPD geïncludeerd omdat deze verschillende aandoeningen  in hun milde vorm vaak moeilijk zijn te onderscheiden.      

Samenvatting

136

Naast dat ook in deze populatie een hoge prevalentie van depressie werd gevonden – 10‐ 15%,  tegenover  2‐4%  in  de  algemene  populatie  –  bleken  depressieve  symptomen  in  ongeveer  50%  van  de  gevallen  een  chronisch  of  terugkerend  patroon  te  volgen.  Deze  bevindingen onderstrepen het belang van het herkennen van depressieve symptomen in  deze populatie zodat vroegtijdig met behandeling kan worden gestart. 

 

In hoofdstuk 5 werd binnen een populatie van een derdelijns longrevalidatie centrum met  ernstige  beperkingen  door    COPD,  gekeken  naar  de  relatie  tussen  symptomen  van  psychopathologie en patiënt‐gerapporteerde‐uitkomstmaten, zoals kwaliteit van leven en  zelf‐gerapporteerde exacerbaties. Daarnaast werd er gekeken of er wellicht bewijs is voor  een  meer  psychologisch  fenotype,  wat  zou  kunnen  verklaren,  waarom  mensen  met  relatief milde COPD, soms ernstige beperkingen rapporteren. Uit de resultaten bleek dat  mensen  die  als  gevolg  van  hun  COPD  ernstig  beperkt  waren  veel  symptomen  van  psychopathologie  rapporteerden.  Opvallend  genoeg  werden  de  meeste  symptomen  gerapporteerd  door  mensen  met  relatief  milde  COPD.  Bovendien  was  de  hoeveelheid  symptomen  die  gerapporteerd  werd  door  deze  subcategorie  van  patiënten,  bijna  vergelijkbaar  met  de  hoeveelheid  symptomen  die  wordt  gevonden  binnen  een  psychiatrische  populatie.  Ook  werden  er  vooral  bij  de  mensen  met  milde  COPD  relatief  sterke verbanden gevonden tussen de symptomen van psychopathologie en kwaliteit van  leven  en  exacerbaties.  Hieruit  volgt  dat  er  inderdaad  argumenten  zijn  voor  een  meer  psychologisch fenotype. Dit betekent dat wanneer er een grote discrepantie is tussen de  objectieve  ernst  van  de  ziekte  en  de  gerapporteerde  klachten,  men  zou    kunnen  overwegen  of  deze  laatsten  wellicht  beïnvloed  worden  door  onderliggende  psychologische problematiek. 

 

Tot  slot  wordt  in  hoofdstuk  6  stilgestaan  bij  de  lange  termijn  effecten  van  intensieve  longrevalidatie.  Naast  stoppen  met  roken  is  longrevalidatie  de  meest  aangewezen  behandeling bij COPD. De korte termijn effecten van longrevalidatie zijn vaak onderzocht  en  veelbelovend.  Over  de  lange  termijn  effecten  is  echter  minder  bekend.  Bovendien  worden mensen met ernstige beperkingen als gevolg van hun COPD vaak uitgesloten van  effect  studies.  Daarom  is  er  in  deze  studie  gekeken  naar  de  lange  termijn  effecten  van  intensieve longrevalidatie bij mensen met ernstige beperkingen als gevolg van hun COPD.  Als  belangrijkste  resultaat  werd  gevonden,  dat  12  maanden  na  het  beëindigen  van  het  revalidatieprogramma,  nog  steeds  een  statistisch  significante  en  klinisch  relevante  verbetering te zien was ten aanzien van gezondheidstoestand ten opzichte van de start  van de revalidatie. Verder waren de belangrijkste voorspellers van een gunstig verloop van  de  gezondheidstoestand:  weinig  zelf‐gerapporteerde  exacerbaties,  een  lage  BMI,  een  goede  inspanningstolerantie en  weinig  symptomen  van  psychopathologie  aan  het  begin  van  de  revalidatie.  Direct  na  de  revalidatie  hadden  de  mensen  met  de  beste  inspanningstolerantie  aan  het  begin  van  de  revalidatie  de  grootste  gezondheidswinst. 

Deze  extra  winst  ten  opzichte  van  de  mensen  met  een  minder  goede  inspannings‐ tolerantie  aan  het  begin  van  de  revalidatie  ging  echter  verloren  naarmate  de  tijd  verstreek. Deze bevindingen laten zien dat longrevalidatie ook voor mensen met ernstige  beperkingen  als  gevolg  van  hun  COPD  leidt  tot  klinisch  relevante  verbeteringen  van  de  gezondheid,  zowel  op  korte  als  op  lange  termijn.  Daarnaast  laten  de  voorspellende  factoren zien dat vooral mensen met milde COPD ‐ degenen met de beste inspannings‐ tolerantie  aan  het  begin  van  de  revalidatie  ‐  een  grotere  winst  uit  het  revalidatie  programma kunnen halen. Dit zijn echter ook de mensen met de meeste symptomen van  psychopathologie,  hetgeen  zou  kunnen  verklaren  waarom  deze  extra  winst  niet  wordt  behouden.  Conditietraining  en  cognitieve  gedragstherapie  tijdens  follow‐up  zouden  daarom  gepaste  interventies  kunnen  zijn  om  de  inspanningstolerantie  te  behouden,  de  symptomen van psychopathologie te verminderen en de winst op kwaliteit van leven te  handhaven. 

DISCUSSIE 

Patiënt gerapporteerde uitkomstmaten zijn essentieel bij de behandeling van COPD omdat  fysiologische  metingen  zoals  de  longfunctie  onvoldoende  samenhangen  met  klinisch  relevante  uitkomsten  zoals  symptomen,  exacerbaties,  behandelsucces  en  ziekteverloop.  Patiënt gerapporteerde uitkomstmaten hangen echter vaak sterk samen met symptomen  van psychopathologie, zoals ook werd gevonden in de studies die werden besproken in dit  proefschrift.  Het  feit,  dat  er  in  dit  proefschrift  ook  bij  mensen  met  milde  COPD  hoge  prevalenties  van  depressie  en  andere  symptomen  van  psychopathologie  werden  gevonden,  maakt  het  echter  onwaarschijnlijk  dat  deze  symptomen  altijd  het  directe  gevolg  zijn  van  COPD.  Deze  bevindingen  suggereren,  dat  een  depressieve  stemming  of  andere  symptomen  van  psychopathologie  wellicht  juist  hebben  bijgedragen  aan  een  grotere  ervaren  ziektelast  en  behoefte  aan  professionele  steun;  een  verklaring  die  past  binnen  het  “Common  Sense  Model  of  illness  representations”  (CSM).  Het  CSM  model  behoort tot de cognitieve modellen en eerder onderzoek naar dit model heeft aangetoond  dat  patiënten  met  negatieve  cognitieve  en  emotionele  ziekte  representaties  veel  symptomen  en  lichamelijke  waarnemingen  toeschrijven  aan  hun  ziekte  en  daardoor  weinig controle over hun aandoening ervaren met negatieve gevolgen voor de kwaliteit  van leven. Het is daarom belangrijk dat het patiënten perspectief mee wordt genomen bij  de  behandeling  van  COPD.  De  PCQ  biedt  hiervoor  een  goede  mogelijkheid  om  het  perspectief van de patiënt ten aanzien van de geleverde zorg mee te nemen en de mate  waarin deze de ziekte heeft geaccepteerd. Daarnaast wordt vooralbij patiënten, waarbij  een  grote  discrepantie  wordt  gevonden  tussen  de gerapporteerde klachten  en  de  ernst  van COPD, cognitieve gedragstherapie geadviseerd om onjuiste negatieve percepties op te  sporen en te behandelen. 

Samen

va

tting

Naast dat ook in deze populatie een hoge prevalentie van depressie werd gevonden – 10‐ 15%,  tegenover  2‐4%  in  de  algemene  populatie  –  bleken  depressieve  symptomen  in  ongeveer  50%  van  de  gevallen  een  chronisch  of  terugkerend  patroon  te  volgen.  Deze  bevindingen onderstrepen het belang van het herkennen van depressieve symptomen in  deze populatie zodat vroegtijdig met behandeling kan worden gestart. 

 

In hoofdstuk 5 werd binnen een populatie van een derdelijns longrevalidatie centrum met  ernstige  beperkingen  door    COPD,  gekeken  naar  de  relatie  tussen  symptomen  van  psychopathologie en patiënt‐gerapporteerde‐uitkomstmaten, zoals kwaliteit van leven en  zelf‐gerapporteerde exacerbaties. Daarnaast werd er gekeken of er wellicht bewijs is voor  een  meer  psychologisch  fenotype,  wat  zou  kunnen  verklaren,  waarom  mensen  met  relatief milde COPD, soms ernstige beperkingen rapporteren. Uit de resultaten bleek dat  mensen  die  als  gevolg  van  hun  COPD  ernstig  beperkt  waren  veel  symptomen  van  psychopathologie  rapporteerden.  Opvallend  genoeg  werden  de  meeste  symptomen  gerapporteerd  door  mensen  met  relatief  milde  COPD.  Bovendien  was  de  hoeveelheid  symptomen  die  gerapporteerd  werd  door  deze  subcategorie  van  patiënten,  bijna  vergelijkbaar  met  de  hoeveelheid  symptomen  die  wordt  gevonden  binnen  een  psychiatrische  populatie.  Ook  werden  er  vooral  bij  de  mensen  met  milde  COPD  relatief  sterke verbanden gevonden tussen de symptomen van psychopathologie en kwaliteit van  leven  en  exacerbaties.  Hieruit  volgt  dat  er  inderdaad  argumenten  zijn  voor  een  meer  psychologisch fenotype. Dit betekent dat wanneer er een grote discrepantie is tussen de  objectieve  ernst  van  de  ziekte  en  de  gerapporteerde  klachten,  men  zou    kunnen  overwegen  of  deze  laatsten  wellicht  beïnvloed  worden  door  onderliggende  psychologische problematiek. 

 

Tot  slot  wordt  in  hoofdstuk  6  stilgestaan  bij  de  lange  termijn  effecten  van  intensieve  longrevalidatie.  Naast  stoppen  met  roken  is  longrevalidatie  de  meest  aangewezen  behandeling bij COPD. De korte termijn effecten van longrevalidatie zijn vaak onderzocht  en  veelbelovend.  Over  de  lange  termijn  effecten  is  echter  minder  bekend.  Bovendien  worden mensen met ernstige beperkingen als gevolg van hun COPD vaak uitgesloten van  effect  studies.  Daarom  is  er  in  deze  studie  gekeken  naar  de  lange  termijn  effecten  van  intensieve longrevalidatie bij mensen met ernstige beperkingen als gevolg van hun COPD.  Als  belangrijkste  resultaat  werd  gevonden,  dat  12  maanden  na  het  beëindigen  van  het  revalidatieprogramma,  nog  steeds  een  statistisch  significante  en  klinisch  relevante  verbetering te zien was ten aanzien van gezondheidstoestand ten opzichte van de start  van de revalidatie. Verder waren de belangrijkste voorspellers van een gunstig verloop van  de  gezondheidstoestand:  weinig  zelf‐gerapporteerde  exacerbaties,  een  lage  BMI,  een  goede  inspanningstolerantie en  weinig  symptomen  van  psychopathologie  aan  het  begin  van  de  revalidatie.  Direct  na  de  revalidatie  hadden  de  mensen  met  de  beste  inspanningstolerantie  aan  het  begin  van  de  revalidatie  de  grootste  gezondheidswinst. 

Deze  extra  winst  ten  opzichte  van  de  mensen  met  een  minder  goede  inspannings‐ tolerantie  aan  het  begin  van  de  revalidatie  ging  echter  verloren  naarmate  de  tijd  verstreek. Deze bevindingen laten zien dat longrevalidatie ook voor mensen met ernstige  beperkingen  als  gevolg  van  hun  COPD  leidt  tot  klinisch  relevante  verbeteringen  van  de  gezondheid,  zowel  op  korte  als  op  lange  termijn.  Daarnaast  laten  de  voorspellende  factoren zien dat vooral mensen met milde COPD ‐ degenen met de beste inspannings‐ tolerantie  aan  het  begin  van  de  revalidatie  ‐  een  grotere  winst  uit  het  revalidatie  programma kunnen halen. Dit zijn echter ook de mensen met de meeste symptomen van  psychopathologie,  hetgeen  zou  kunnen  verklaren  waarom  deze  extra  winst  niet  wordt  behouden.  Conditietraining  en  cognitieve  gedragstherapie  tijdens  follow‐up  zouden  daarom  gepaste  interventies  kunnen  zijn  om  de  inspanningstolerantie  te  behouden,  de  symptomen van psychopathologie te verminderen en de winst op kwaliteit van leven te  handhaven. 

DISCUSSIE 

Patiënt gerapporteerde uitkomstmaten zijn essentieel bij de behandeling van COPD omdat  fysiologische  metingen  zoals  de  longfunctie  onvoldoende  samenhangen  met  klinisch  relevante  uitkomsten  zoals  symptomen,  exacerbaties,  behandelsucces  en  ziekteverloop.  Patiënt gerapporteerde uitkomstmaten hangen echter vaak sterk samen met symptomen  van psychopathologie, zoals ook werd gevonden in de studies die werden besproken in dit  proefschrift.  Het  feit,  dat  er  in  dit  proefschrift  ook  bij  mensen  met  milde  COPD  hoge  prevalenties  van  depressie  en  andere  symptomen  van  psychopathologie  werden  gevonden,  maakt  het  echter  onwaarschijnlijk  dat  deze  symptomen  altijd  het  directe  gevolg  zijn  van  COPD.  Deze  bevindingen  suggereren,  dat  een  depressieve  stemming  of  andere  symptomen  van  psychopathologie  wellicht  juist  hebben  bijgedragen  aan  een  grotere  ervaren  ziektelast  en  behoefte  aan  professionele  steun;  een  verklaring  die  past  binnen  het  “Common  Sense  Model  of  illness  representations”  (CSM).  Het  CSM  model  behoort tot de cognitieve modellen en eerder onderzoek naar dit model heeft aangetoond  dat  patiënten  met  negatieve  cognitieve  en  emotionele  ziekte  representaties  veel  symptomen  en  lichamelijke  waarnemingen  toeschrijven  aan  hun  ziekte  en  daardoor  weinig controle over hun aandoening ervaren met negatieve gevolgen voor de kwaliteit  van leven. Het is daarom belangrijk dat het patiënten perspectief mee wordt genomen bij  de  behandeling  van  COPD.  De  PCQ  biedt  hiervoor  een  goede  mogelijkheid  om  het  perspectief van de patiënt ten aanzien van de geleverde zorg mee te nemen en de mate  waarin deze de ziekte heeft geaccepteerd. Daarnaast wordt vooralbij patiënten, waarbij