• No results found

6.1 Innovatieve voorbereidingsprocedure

6.1.2 Participatievorm

Vanuit de theorie uit hoofdstuk 2 valt te concluderen dat besluitvorming in de hedendaagse wetgeving niet meer zonder een vorm van participatie mogelijk is. In de Awb is dit vastgelegd zodat een wederkerige relatie wordt geschapen tussen overheid en burgers en deze wederkerige rechtsbetrekking heeft voor beide partijen gevolgen. Het bestuur dient rekening te houden met de belangen en zienswijzen van de burgers, mits dit binnen de taak van het bestuur past en aan

doelmatigheidseisen wordt voldaan. Maar ook burgers dienen aan de wederkerigheid te voldoen. Hiermee worden bedoeld dat burgers eigen inzichten en belangen naar voren dienen te brengen. Participatie is een traject waarin beide partijen actief betrokken zijn, wil het proces succesvol verlopen. Burgers zijn tegenwoordig steeds bekwamer, de cognitieve mobilisatie is aanzienlijk toegenomen in het laatste decennium. Er is een stijgende toegang tot digitale informatie en dit fenomeen is eveneens zichtbaar bij de ontwikkeling van de Wabo. Sinds de Wabo in werking is getreden is de overheid overgestapt naar een digitale werkomgeving. Hierdoor zouden burgers gemakkelijker toegang krijgen tot het proces, de inhoud en de status van de voorbereiding tot een omgevingsvergunning. De participatievormen zouden hierdoor efficiënter kunnen worden gemaakt. Uit de interviews met

respondenten blijkt echter dat veel ambtelijke organen grote problemen hebben met het digitale werkproces. Daardoor ontstaan er verschillende werkwijzen en dit leidt tot verschillen in participatiemogelijkheden en macht.

Formeel zijn er binnen de Wabo en de Awb vier verschillende participatievormen geregeld. Dit zijn zienswijzen, bezwaarschriftprocedure (bezwaren en hoorzitting), beroep en hoger beroep. Respondenten ervaren deze formele

participatiemogelijkheden vaak als positief. Een besluit moet op democratische en gelegitimeerde wijze tot stand moet komen. Over de mate van toepassing van participatie kan verschil van mening zijn. Zienswijzen hebben gevoelsmatig een positieve werkwijze omdat hierbij nog geen definitief besluit is genomen en aspecten kunnen worden aangepast en meegenomen in het definitieve besluit. Een ander voordeel is dat dit een meer overleggende fase is tussen het bevoegd gezag en aanvrager of eenieder. Zienswijzen hoeven niet persoonlijk te worden afgehandeld, maar kunnen ook groepsgewijs gemotiveerd worden beantwoord.

Bezwaren worden gevoelsmatig als minder open ervaren. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat een bezwaar pas na het primair-besluit ingediend kan worden. Er is dan al een besluit genomen en het proces wordt als minder toegankelijk ervaren. Bezwaren worden gemotiveerd en meegenomen in de beslissing op bezwaar. Er wordt gestreefd naar een opener communicatieproces wat resulteert in meer wederzijds begrip en een mogelijk soepeler proces. De bezwaarprocedure bestaat daarnaast uit een hoorzitting. Een hoorzitting heeft volgens de respondenten zeker wel een duidelijke meerwaarde omdat ze het bevoegd gezag een mogelijkheid geven nogmaals kritisch naar het besluit te kijken voor het eventueel naar de rechter gaat. De hoorzitting is dus een standaard participatievorm bij de reguliere procedure en niet bij de uitgebreide procedure. Terwijl projecten met meer complexe activiteiten met de uitgebreide procedure worden aangevraagd, is daar deze extra

participatievorm vreemd genoeg geen verplichting. Een logische verwachting zou juist het omgekeerde scenario zijn; dat bij de reguliere procedure minder

participatievormen verplicht zouden zijn dan bij de uitgebreide procedure. Er worden in het proces van de omgevingsvergunning ook enkele niet-formele participatievormen toegepast door het bevoegd gezag. Welke vormen gekozen worden, wordt per project bekeken en zijn dan ook afhankelijk van de complexiteit van het project. Bij de uitgebreide procedure wordt bijvoorbeeld (bijna) standaard vooroverleg tussen het bevoegd gezag en de aanvrager gevoerd. Ook bij sommige projecten van de reguliere procedure wordt dit vooroverleg als zeer nuttig ervaren. Hierdoor kunnen vóór de start van het formele traject wensen en richtlijnen duidelijk worden gemaakt en worden de burgers betrokken om draagvlak en open

communicatie te creëren. Daarnaast worden ook participatievormen met derden toegepast. Participatievormen waarbij burgers kunnen meedenken over de

toekomstige of aangevraagde activiteit. Dit wordt meestal vóór het formele traject georganiseerd en is afhankelijk van verschillende factoren, zoals type omgeving, omwonenden en de soort activiteit. Als er behoefte aan participatie is dan hoort dit vóór het indienen van de aanvraag plaats te vinden. Echter, er is niet bij alle projecten behoefte aan een vorm van participatie. Voortkomend uit het empirisch onderzoek blijkt dat in 22% en 13% van de aanvragen respectievelijk bezwaren en zienswijzen worden ingediend. Hieruit blijkt dat er in circa 80% van de aanvragen geen behoefte aan participatievormen vanuit de maatschappij bestaat wanneer de activiteit geen gevoelig maatschappelijk thema is.

Concluderend kan worden gezegd dat de bestaande formele participatievormen van de Wabo als positief en doelmatig worden ervaren. Het blijkt moeilijk te zijn om in het besluitvormingstraject van de Wabo een bepaalde andere participatievorm formeel vast te leggen omdat elk project om een eigen aanpak en dus

participatievorm vraagt. Door een participatievorm een formele status en vaste werkingstermijn te geven, kan dit bovendien leiden tot een bepaalde starheid waardoor het zijn positieve kracht en werking verliest. De mate van participatie is mede afhankelijk van de complexiteit van het project en de betrokkenheid van de maatschappij.