• No results found

In het profiel (Min LNV, 2008d) staat omschreven welke soorten en abiotische parameters specifiek zijn voor dit habitattype.

Verspreiding/oppervlakte

Voor verspreiding en oppervlakte zijn data noodzakelijk van hoogteligging en waterdiepte. Ook is informatie nodig over de waterstanden. Op basis van deze data kan het oppervlak aan droogvallend areaal worden bepaald.

In de Waddenzee worden er door Rijkswaterstaat dieptemetingen uitgevoerd in het kader van het “Vaklodingen programma” (zie Tabel 8). De hoogteligging van de wadplaten worden door Rijkswaterstaat met behulp van laser altimetrie bepaald) (Rijkswaterstaat, 2012). Waterstanden worden binnen het LMW-programma van Rijkswaterstaat gemonitord. Daarnaast worden waterstandsdata met behulp van hydrodynamische modellen gegenereerd.

Structuur en functie

Abiotische randvoorwaarden

Abiotische randvoorwaarden zijn: getijdendynamiek, morfodynamiek (bijvoorbeeld sedimentatie- en erosieprocessen), zoutwaterdynamiek, hydrodynamiek, slibdynamiek (bijvoorbeeld troebelheid en doorzicht), dynamiek in temperatuur en nutriëntendynamiek. Het ongestoord optreden van het getij en golven is belangrijk, net als het optreden van verschillende gradiënten.

Het is niet per se noodzakelijk dat alle abiotische parameters die in het profiel genoemd worden, ook worden gemonitord. Wel relevant zijn metingen aan parameters die een knelpunt kunnen vormen en daarnaast veranderlijk zijn. In het doelendocument wordt geadviseerd om maatregelen te treffen om aan de Waddenzee-kant van spuisluizen te zorgen voor een voortdurend aanwezige zoutgradiënt

(Rijkswaterstaat Waterdienst en Rijkswaterstaat Noord Nederland, 2011). Het zoutgehalte is voor H1140, een veranderlijke parameter, die plaatselijk een knelpunt op zou kunnen leveren. Binnen het MWTL programma vindt oppervlaktewatermonitoring in de Waddenzee plaats. Hierbij worden o.a. de saliniteit gemeten.

Voor de kwaliteit van het habitat is tevens het behoud van de morfologische variatie van belang. De platen in dit gebied kennen een variatie in hoogteligging, dynamiek en sedimentsamenstelling. Morfologische dynamiek kan worden bepaald op basis van hoogteligging en waterdieptes. Deze worden gemeten binnen het “Vaklodingen programma” van Rijkswaterstaat. Bij het MWTL

macrozoobenthosonderzoek in de Waddenzee, worden aanvullend monsters voor sedimentanalyse genomen.

Vegetatietypen

Bij dit habitattype zijn vier plantengemeenschappen opgenomen in het profiel 2008: • Associatie van snavelruppia;

• Associatie van klein zeegras; • Associatie van groot zeegras.

Wanneer deze in “aanzienlijke delen van het habitattype” voorkomen wordt dit als een indicatie van goede kwaliteit beschouwd. In het aanwijzingsbesluit worden als mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit van het habitattype onder andere uitbreiding van zeegras- en ruppia-velden aangegeven (Min LNV, 2008a). In het doelendocument voor de Waddenzee wordt voor H1140 over zeegras aangegeven dat de randvoorwaarde (geringe verstoring door visserij) al aanwezig is (door beëindiging van

mechanische kokkelvisserij in 2004), en dat praktisch geen bodemverstoring meer plaatsvindt op de wadplaten. Daarnaast wordt gesteld dat kunstmatig stimuleren van zeegrasvelden door middel van uitzaaiing mogelijk een oplossing kan vormen voor vestiging. Of hiermee het doel bereikt kan worden is nog onduidelijk; er wordt nog geëxperimenteerd met uitzaaiing (Rijkswaterstaat Waterdienst en Rijkswaterstaat Noord Nederland, 2011). Er staan dus geen concrete maatregelen in het doelendocument.

In de Waddenzee vinden verschillende monitoringsprogramma’s plaats (zie Tabel 8). De verschillende soorten worden hierin gemonitord.

Typische soorten: benthos

De volgende soorten zijn als typische soort opgenomen in het profiel 2008:

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Soortgroep

Schelpkokerworm+ $ Lanice conchilega Borstelwormen

Wadpier $ Arenicola marina Borstelwormen

Zager $# Nereis virens Borstelwormen

Zandzager $ Nephtys hombergii Borstelwormen

Zeeduizendpoot $# Nereis diversicolor Borstelwormen

Gewone strandkrab +$# Carcinus maenas Kreeftachtigen

Garnaal $# Crangon crangon Kreeftachtigen

Kokkel +$# Cerastoderma edule Weekdieren

Mossel +$# Mytilus edulis Weekdieren

Nonnetje +$ Macoma balthica Weekdieren

Platte slijkgaper +$ Scrobicularia plana Weekdieren

+ = Typische soorten met deze markering achter de naam (kunnen) worden aangetroffen in de WOT benthosmonitoring

$ = Typische soorten met deze markering achter de naam (kunnen) worden aangetroffen in de MWTL benthosmonitoring

#= Typische soorten met deze markering achter de naam (kunnen) worden aangetroffen in de WOT vismonitoring (DFS)

Binnen het MWTL worden droogvallende wadplaten in de Waddenzee bemonsterd met een steekbuis. Ook bij de WOT mossel-kokkelsurvey worden jaarlijks hoog gelegen monsterpunten bij laagwater met een steekbuis bemonsterd.

De huidige monitoring binnen dit habitattype in de Waddenzee volstaat om alle typische soorten aan te treffen. De typische soorten krijgen in de doelenuitwerking geen bijzondere rol toebedeeld

(Rijkswaterstaat Waterdienst en Rijkswaterstaat Noord Nederland, 2011). De gekozen soorten worden als weinig representatief voor de habitatkwaliteit beschouwd. De typische soorten voor H1140 zijn allen algemeen voorkomende soorten. Alle typische benthossoorten voor dit habitattype worden dan ook in de bestaande benthos en vismonitoring in de Waddenzee aangetroffen. Er is op dit punt geen aanvullende monitoring nodig.

Typische soorten: vis

De volgende soorten zijn als typische soort opgenomen in het profiel 2008:

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Soortgroep

Schol+ Pleronectes platessa Vissen

Bot+ Platichtys flesus Vissen

Diklipharder- Mugil labrosus Vissen

+ = Typische soorten met deze markering achter de naam (kunnen) worden aangetroffen in de WOT Visserij

- = Typische soorten met deze markering worden niet of nauwelijks aangetroffen in de WOT Visserij, of worden niet op soort gedetermineerd.

In het doelendocument van de Waddenzee worden voor dit habitattype verder geen doelen/maatregelen omschreven met betrekking tot typische soorten vis (Rijkswaterstaat Waterdienst en Rijkswaterstaat Noord Nederland, 2011).

In de Waddenzee vinden verschillende monitoringsprogramma’s plaats (zie Tabel 8). De verschillende soorten worden hierin gemonitord.

Typische soorten: planten

De volgende soorten zijn als typische soort opgenomen in het profiel 2008:

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Soortgroep

Groot zeegras Zostera marina Vaatplanten

Klein zeegras Zostera noltei Vaatplanten

In de Waddenzee vinden verschillende monitoringsprogramma’s plaats (zie Tabel 8). De verschillende soorten worden hierin gemonitord.

Overige biotische kenmerken van een goede structuur en functie: Biogene structuren

Mosselbanken en andere structurerende elementen van de getijdenplaten als schelpkokerworm-, zeegras- en ruppiavelden worden als kenmerkende onderdelen van de structuur en functie van het habitattype beschouwd. Voor de litorale mosselbanken wordt gestreefd naar een toename van oppervlakte (Rijkswaterstaat Waterdienst en Rijkswaterstaat Noord Nederland, 2011).

Bij de mosselbanksurvey in de Waddenzee worden de litorale mosselbanken eerst vanuit de lucht opgespoord en vervolgens te voet bezocht. Verder vindt er ook een mossel-kokkel bestandsopname plaats in de Waddenzee, waarbij bestandsschattingen voor schelpdieren worden gedaan en dichtheden worden bepaald. Lanice conchilega wordt aangetroffen bij de mossel-kokkelbestandsopname.

De monitoring van snavelruppia en zeegras, wordt behandeld bij de vegetatietypen. Overige biotische kenmerken van een goede structuur en functie: Kinderkamerfunctie

Het habitattype heeft een “kinderkamerfunctie” voor jonge vis. In het profiel/doelendocument staat niet nader uitgewerkt om welke soorten het gaat. Wanneer uitgegaan wordt van soorten die ook als typische soort zijn aangewezen, en waarvoor de Waddenzee een opgroeifunctie heeft, is dit met name schol.

Tabel 8. Relevante monitoringsprogramma’s voor H1140A in de Waddenzee

Meetnet Parameters

MWTL Lodingen Diepte en hoogtemetingen worden 6-jaarlijks door

middel van vaklodingen bepaald. Voor

droogvallende platen in de Wadden wordt gebruik gemaakt van laseraltimetrie.

WOT schelpdieren/benthosbemonstering Door middel van bestandsopnamen met vaartuigen en in sommige gevallen luchtobservaties worden jaarlijks de hoeveelheden, ruimtelijke verspreiding en

samenstelling van een aantal schelpdierbestanden in de Nederlandse kustwateren en estuaria vastgelegd. Het betreft mosselbestanden (Mytilus edulis), kokkelbestanden (Cerastoderma edule) en oesterbestanden (Crassostrea gigas) in

Waddenzee en Deltawateren. Ook worden contouren van mosselbanken en oesterbanken (Crassostrea gigas) bepaald. Tijdens deze bemonsteringen worden ook alle andere

schelpdieren, die worden aangetroffen, op naam gebracht en geteld.

MWTL benthos bemonstering Waddenzee Eens in de drie jaar wordt in zomer en winter in de Nederlandse Waddenzee (de Piet Scheveplaat onder Ameland, het Groninger Wad bij Noordpolderzijl) het macrozoöbenthos op droogvallende wadplaten bemonsterd. Het Balgzand wordt eens in de drie jaar in voor- en najaar bemonsterd. In de Eems-Dollard

(Heringsplaat) wordt jaarlijks in zomer en winter een bemonstering uitgevoerd.

WOT Visserij: DYSF (Demersal Young Fish Survey), ook wel DFS genoemd.

Doelsoorten van de survey zijn juveniele schol en tong (0- en 1- jarig), overige demersale

vissoorten, epibenthos en garnalen in de nabije kustzone en estuaria.

Gemeten van alle soorten: aantallen, lengte- frequentie verdeling (cm).

Aanvullend gemeten van doelsoorten: lengte (mm) en op één van de schepen gewicht, leeftijdsbepaling aan de hand van otolieten. DFS komt voor in kustzone, Wadden en Ooster- en Westerschelde en wordt jaarlijks in

september/oktober uitgevoerd. Registratie migrerende en diadrome vis,

kader: WOT

De ‘registratie migrerende en diadrome vis’ is eigenlijk een samenvoeging van de ‘diadrome vis monitoring Kornwerderzand’ en de ‘zeldzame vis monitoring IJsselmeer’. Dit is ook een passieve vorm van monitoring aangezien het gaat om ‘staande’ bemonsteringsmethodiek (fuiken).

Aan de Waddenzeekant van de Afsluitdijk ter hoogte van Kornwerderzand wordt met behulp van fuiken gemonitord.

Gemeten van alle soorten: aantallen en visserij- inspanning.

Van zeldzame migrerende soorten (fint, houting, grote marene, rivierprik, zeeprik, zalm en zeeforel) wordt lengte, gewicht, geslacht en rijpheidsstadium geregistreerd. Van zalm en zeeforel worden ook schubbenmonsters genomen en otolieten verzameld om leeftijden vast te kunnen stellen (Tulp et al., 2011; van Beek, 2011).

MWTL zeegrasmeetnet De MWTL zeegraskarteringen brengen de

verspreiding en veranderingen van zeegras en snavelruppia in de Waddenzee en Oosterschelde in kaart.

7.2 Grootheden

Verspreiding/oppervlakte

Voor verspreiding en oppervlakte zijn data noodzakelijk van hoogteligging, waterdiepte en waterstanden. Informatie over waterdiepte en hoogteligging van de platen worden ingewonnen door middel van

vaklodingen en laseraltimetrie binnen het “Vaklodingen programma” van Rijkswaterstaat. Waterstanden worden gemeten binnen het Landelijk meetnet Water van Rijkswaterstaat.

Waterstandsdata kunnen ook worden verkregen door middel van modellering. Hiermee zijn de grootheden relevant voor de verspreiding/oppervlakte in de huidige monitoring voldoende afgedekt. Structuur en functie

Abiotische randvoorwaarden

Landelijk en gebiedsmatig: zoutgehalte, nutriënten en doorzicht worden binnen de MWTL gemeten. Stroomsnelheid en verticale waterstandsverschillen worden gemeten binnen het (LMW) Landelijk Meetnet Water. Morfologische dynamiek kan worden bepaald op basis van hoogteligging en waterdieptes. Deze worden binnen het “Vaklodingen programma” gemeten.

Hiermee zijn de grootheden relevant voor de abiotiek in de huidige monitoring voldoende afgedekt. Vegetatietypen

De MWTL zeegraskarteringen brengen de verspreiding en veranderingen van zeegras en snavelruppia in de Waddenzee in kaart. Hiermee zijn de grootheden voor vegetatietypen in de huidige monitoring voldoende afgedekt.

Typische soorten: benthos

Van de typische soorten is informatie nodig over aan- of afwezigheid van de soort en over de verspreiding. Voor beide parameters volstaat de huidige meetinspanning van de MWTL en WOT benthosbemonstering.

Typische soorten: vis

Soorten worden aangetroffen in de reguliere monitoring. Aan- en afwezigheid is hiermee te bepalen, met enkele beperkingen binnen het meetnet (zie paragraaf ‘Ruimtelijke dekking’ en ‘Methodiek’).

Typische soorten: planten

Monitoring vindt plaats binnen het MWTL zeegrasmeetnet. Verspreiding en aan- dan wel afwezigheid worden daarin gemonitord.

Overige biotische kenmerken van een goede structuur en functie: Biogene structuren Landelijk en gebiedsmatig: De aanwezigheid en omvang van de harde biogene structuren op droogvallende platen wordt gemonitord in het kader van de WOT mosselbankopnames. Litorale mosselbanken worden te voet bezocht en met behulp van GPS ingetekend.

Dit is voldoende om aan de rapportageverplichting te kunnen voldoen. De huidige meetinspanning volstaat daarmee voor dit onderdeel.

Lanice conchilega wordt aangetroffen in de WOT en MWTL monitoring. Voor Lanice kan op basis van de huidige bemonstering een inschatting worden gemaakt van de dichtheden waarin deze soort voorkomt. Hoewel de precieze contouren van de Lanice-velden niet kunnen worden aangegeven, is het wel mogelijk een indicatie van de ligging van eventuele velden te kunnen bepalen; dit is voor dit doel voldoende. De monitoring van snavelruppia en zeegras, wordt behandeld bij de vegetatietypen.

Overige biotische kenmerken van een goede structuur en functie: Kinderkamerfunctie

Het habitattype heeft een “kinderkamerfunctie” voor jonge vis. De DFS geeft over juveniele platvissen veel informatie; deze monitoring is primair opgezet om abundantie indices te krijgen voor 0- en 1-groep schol en tong. Hoe de kinderkamerfunctie van jaar tot jaar schommelt, kan voor platvis worden gezegd op basis van de DFS.

7.3 Ruimtelijke dekking

Verspreiding/oppervlakte

De waterdiepte in de Waddenzee wordt bepaald binnen het “Vaklodingen programma” van

Rijkswaterstaat. Deze vaklodingen worden in de Waddenzee uitgevoerd met een raaiafstand van 200 m. De hoger gelegen delen, worden met behulp van laseraltimetrie gemonitord. De waterdiepte en

hoogteligging-gegevens worden bewerkt en opgeslagen in de vorm van een gebiedsdekkend raster. De ruimtelijke dekking volstaat. Waterstandsgegevens worden op enkele locaties in de Waddenzee ingewonnen voor het Landelijk Meetnet Water. Door gebruik te maken van hydrodynamische modellen kunnen gebiedsdekkende kaarten met waterstanden worden verkregen. De ruimtelijke dekking van de huidige monitoring volstaat voor dit onderdeel.

Structuur en functie

Abiotische randvoorwaarden

Het MWTL oppervlaktewater metingen worden op 8 locaties in de Waddenzee (inclusief Eems-Dollard, zie Figuur 1). Stroomsnelheid en verticale waterstandsverschillen worden gemeten binnen het Landelijk Meetnet Water (LMW).

Veranderingen in saliniteit kunnen lokaal een probleem opleveren voor de kwaliteit van H1140 (Rijkswaterstaat Waterdienst en Rijkswaterstaat Noord Nederland, 2011). Bij de spuipunten in de Afsluitdijk wordt periodiek zoet water geloosd. Wanneer er ondiepe gebieden en wadplaten aanwezig zijn in de nabijheid van een groot spuipunt kan soms sterfte optreden van bodemdieren. Geleidelijke zoet- zoutgradiënten zijn tevens van groot belang voor een goede vis in- en -uittrek.

Saliniteit wordt gemeten bij de oppervlaktemetingen in het kader van de MWTL. De MWTL

oppervlaktewater metingen worden op 8 locaties in de Waddenzee (inclusief Eems-Dollard) uitgevoerd (zie Figuur 1). Bij de spuisluizen van Den Oever en Kornwerderzand, vinden er geen saliniteitsmetingen

plaats. Wanneer er maatregelen worden genomen met betrekking tot het herstel van de zoet-

zoutgradiënten, wordt geadviseerd om voor de betreffende locatie aanvullende saliniteitsmetingen uit te voeren.

Voor de kwaliteit van het habitat is tevens het behoud van de morfologische variatie van belang. De platen in dit gebied kennen een variatie in hoogteligging, dynamiek en sedimentsamenstelling. Morfologische dynamiek kan worden bepaald op basis van hoogteligging en waterdieptes. Deze worden gemeten binnen het “Vaklodingen programma” van Rijkswaterstaat.

Monitoringsdata met betrekking tot waterdiepte en hoogteligging worden bewerkt en opgeslagen in de vorm van gebiedsdekkende rasters.

Bij het MWTL macrozoobenthosonderzoek in de Waddenzee, worden aanvullend monsters voor sedimentanalyse genomen. Binnen het MWTL worden droogvallende wadplaten in de Waddenzee bemonsterd. De locaties zijn het Balgzand bij Den Helder, de Piet Scheveplaat onder Ameland, het Groninger Wad bij Noordpolderzijl en de Heringsplaat in de Dollard. De ruimtelijke dekking van de huidige monitoring volstaat.

Vegetatietypen

De MWTL zeegraskarteringen worden uitgevoerd in de Waddenzee. De gebieden zijn te groot om systematisch volledig af te lopen. De kartering wordt daarom uitgevoerd op basis van een kanskaart waarmee een beeld wordt verkregen van het mogelijke verspreidingsgebied. Locaties voor

zeegraskartering worden ook afgestemd op waarnemingen die via het Meldpunt Zeegras gemeld zijn. Het gaat hierbij meestal om nieuwe locaties. Het Meldpunt Zeegras geeft daarmee een indicatie van

geschiktheid voor de soort en mogelijke nieuwe vestigingslocaties (uitbreiding) en daarmee informatie over de kwaliteit van het gebied voor zeegras.

Dekking in ruimte volstaat voor aanwezigheidsbepaling en verspreiding. Typische soorten: benthos

Binnen het MWTL worden droogvallende wadplaten in de Waddenzee bemonsterd. De locaties zijn het Balgzand bij Den Helder, de Piet Scheveplaat onder Ameland, het Groninger Wad bij Noordpolderzijl en de Heringsplaat in de Dollard. De WOT kokkel-mossel survey kent ongeveer 1200 monsterpunten. Hiermee wordt dit habitattype in de Waddenzee voldoende gemonitord om de aan- of afwezigheid en verspreiding te bepalen van de typische soorten.

Typische soorten: vis

Monitoring (DFS) is beperkt tot diepere delen van de Waddenzee (vanaf 3 m) vanwege de diepgang van het gebruikte vaartuig. Monsterpunten liggen niet op de platen. Dit betekent dat monitoring niet per definitie plaatsvindt binnen H1140A (maar wel in de directe omgeving). Voor bot en schol is dit geen beperking maar voor harders kan dit ertoe leiden dat deze in kleinere aantallen of zelfs niet worden aangetroffen in de monitoring. In de vroege zomer trekken volwassen harders (Mugil sp.) de Waddenzee binnen en deze foerageren specifiek op de wadplaten waar ze de film van blauwwieren en diatomeeën begrazen. Deze soort zal specifiek bij hoogwater op de getijdenplaten voorkomen en daardoor mogelijk worden gemist in de monitoring (die niet op de getijdenplaten komt). In 2010 en 2011 is de soort inderdaad niet aangetroffen in de DFS (Bolle et al., 2011) (Bolle et al., 2012).

Harders, maar ook bot en schol, worden wel aangetroffen bij de Registratie migrerende en diadrome vis. Trends van bot en diklipharders zijn echter onzeker door wisselende vangsten (Kuijs et al., 2012). De monitoring komt op 1 locatie voor in de Waddenzee, bij Kornwerderzand. Gegevens kunnen aanvullend gebruikt worden om aanwezigheid te bepalen.

Dekking in ruimte volstaat om aan- of afwezigheid van typische soorten te bepalen, hoewel de meetlocaties niet altijd in het gebied vallen waar H1140A voorkomt.

Eventueel kan voor de diklipharder gebruik worden gemaakt van meetdata van het NIOZ in het Marsdiep. Zij hebben op de zuidpunt van Texel (bij de Mokbaai) een komfuik staan die ’s zomers zeer regelmatig geleegd wordt. Dit is eigenstandig monitoringsprogramma, en wordt daarom verder niet beschouwd in de analyse.

Typische soorten: planten

Zie hierboven bij ‘Vegetatietypen’.

Overige biotische kenmerken van een goede structuur en functie: Biogene structuren

De mosselbanken op de droogvallende platen worden te voet bezocht en met GPS ingemeten. In de praktijk lukt het niet om alle mosselbanken in te meten. Een deel van de banken moet worden gereconstrueerd.

De ruimtelijke dekking van de huidige monitoring volstaat voor de schelpdierbanken.

Voor Lanice kan op basis van de WOT mossel/kokkelsurvey een inschatting worden gemaakt van de dichtheden waarin deze soort voorkomt. Hoewel de precieze contouren van de Lanice-velden niet kunnen worden aangegeven, is het wel mogelijk een indicatie van de ligging van eventuele velden te kunnen bepalen; dit is voor dit doel voldoende.

De monitoring van snavelruppia en zeegras, wordt behandeld bij de vegetatietypen. Overige biotische kenmerken van een goede structuur en functie: Kinderkamerfunctie

De DFS is specifiek opgezet om informatie te verzamelen over jonge platvis (voor 0- en 1-groep tong en schol). Ondiepe delen worden echter niet bevist in deze survey, waardoor bepaalde leeftijdsklassen van andere soorten gemist kunnen worden. De droogvallende platen vormen bij hoogwater een belangrijk voedselgebied voor jonge vis. In het voorjaar komen grote hoeveelheden vislarven (o.a. schol) met de getijstroming naar binnen. De 1-2 cm grote larven van platvissen foerageren bij hoog water op de platen, maar trekken later in het jaar naar dieper water. Omdat de DFS juist op dat moment monitort, is de ruimtelijke dekking voldoende voor juveniele platvis (schol en tong).

7.4 Temporele dekking

Verspreiding/oppervlakte

De vaklodingen worden gefaseerd uitgevoerd, waarbij de opnamefrequentie varieert, afhankelijk van de dynamiek van het gebied, van eenmaal per jaar tot eens in de zes jaar. Laseraltimetrie wordt jaarlijks uitgevoerd in het voorjaar. Laseraltimetrie dient zo veel mogelijk plaats te vinden voor 1 mei (om ruis door vegetatie te verminderen), maar na het stormseizoen (15 maart). Waterstandsdata worden binnen het LMW voor enkele locaties continue gemeten. Verder worden waterstandsdata met behulp van hydrodynamische modellen verkregen. De temporele dekking van de bestaande monitoring volstaat om het areaal en de verspreiding van H1140 te monitoren.

Structuur en functie

Abiotische randvoorwaarden

Wanneer er maatregelen worden getroffen voor het herstel van de zoet-zout gradiënt bij de spuisluizen in de Afsluitdijk, wordt er geadviseerd om op deze locatie(s) aanvullende saliniteitsmetingen uit te voeren.

Bij de spuisluizen wordt periodiek zoet water geloosd aan de Waddenzee zijde. Geadviseerd wordt om de frequentie voor de saliniteitsmetingen af te stemmen op deze spuimomenten.

De vaklodingen worden gefaseerd uitgevoerd, waarbij de opnamefrequentie varieert, afhankelijk van de dynamiek van het gebied, van eenmaal per jaar tot eens in de zes jaar. Laseraltimetrie wordt jaarlijks uitgevoerd in het voorjaar. De MWTL macrozoobenthosbemonstering op de platen in de Waddenzee wordt een keer in de drie jaar uitgevoerd, en in de Eems-Dollard jaarlijks.

De temporele aspecten van de huidige monitoring volstaat voor de monitoring van de morfologische variatie in H1140.

Vegetatietypen

De Waddenzee wordt eens in de drie jaar in zijn geheel gekarteerd. Een beperking van de temporele