‘Ik heb van je oom gehoord hoe jij je vader bericht hebt gebracht over de geboorte
van je zusje,’ zei Daetselaar. ‘Dat was een knap stukje werk. En nu wilde je mij
spreken over een ander plan?’
Klaas knikte.
‘Je hebt hier met niemand over gesproken?’
‘Alleen met oom Jan,’ zei Klaas.
‘Goed zo, laat dan nu maar eens horen.’
Klaas keek om zich heen voor hij begon.
Daetselaar lachte en zei: ‘Wees maar niet bang, niemand kan ons horen.’
Toen vertelde Klaas wat hij bedacht had. ‘We moeten wachten,’ zei hij, ‘tot er
weer een feest is. Dan wordt er veel lawaai gemaakt en horen ze ons niet. Op de dijk
lopen 's nachts twee soldaten. We varen met vier of vijf man naar Loevestein. We
overvallen de schildwachten en twee mannen trekken de kleren van de soldaten aan.
Ze gaan verkleed als soldaten heen en weer lopen en niemand ziet dat de
schildwachten verdwenen zijn. Met de boot waarmee we naar Loevestein varen,
nemen we een kleine roeiboot of een vlot mee om de slotgracht over te steken. We
gooien een touw omhoog, dat vader vastbindt aan het raam of aan een van de tralies.
Dan klimt er een man naar boven die zoveel tralies stukmaakt, dat mijn vader uit het
raam kan klimmen, en dan gaan we er vlug vandoor.’
‘Wat zei je oom ervan?’ vroeg Daetselaar.
Klaas haalde de schouders op. ‘Hij zegt dat het niet kan. Maar u weet wel beter,’
voegde Klaas er fel aan toe.
Daetselaar keek hem onderzoekend aan. ‘Weet jij iets van...?’ ‘U hebt Hugo de
Groot helpen ontsnappen,’ riep Klaas.
‘Sssst, zachtjes alsjeblieft,’ zei Daetselaar. ‘We hoeven niet aan de grote klok te
hangen hoe De Groot ontsnapt is. Iedereen weet wel van de boekenkist, maar we
proberen geheim te houden wie hem uit Gorkum heeft helpen ontsnappen.’
‘Dat weet toch iedereen!’ riep Klaas uit.
Daetselaar knikte. ‘Daar heb je gelijk in. Maar grote mensen doen wel eens heel
vreemd. Het stadsbestuur weet heel goed wat ik gedaan heb. Hugo de Groot is hier
in huis gekomen,
we hebben hem andere kleren gegeven en hier vandaan is hij over Dordrecht naar
Frankrijk gereisd. Dat weten ze allemaal, maar nu komt waar het om gaat, Klaas:
het stadsbestuur en de regering doen alsof ze van niets weten, omdat we geen geweld
hebben gebruikt. En dat is precies de reden waarom jouw plan niet door kan gaan.
Ik zou een heleboel punten kunnen noemen die in jouw plan kunnen mislukken, maar
daar gaat het niet om. Het grootste bezwaar is dat we minstens twee soldaten moeten
ontwapenen. Als ze zich verzetten, moeten we ze misschien wel doden. Als men ons
ontdekt, moet er gevochten worden en dan vallen er doden en gewonden. Zelfs als
we er dan in slagen je vader te bevrijden, hebben we nog niets gewonnen, want de
vervolging zal alleen maar erger worden en het kan uitlopen op een burgeroorlog.’
Klaas keek heel ernstig. ‘Dus u wilt mijn vader niet bevrijden?’ zei hij zacht, en
zijn stem trilde even.
‘Niet als we er geweld bij moeten gebruiken, Klaas,’ antwoordde Daetselaar, ‘dat
zou je vader ook niet willen.’
‘Maar wat moeten we dan doen?’ vroeg Klaas.
‘Het moeilijkste wat er is: geduld hebben. Er komt een tijd dat de mensen in dit
land elkaar weer zullen verdragen. Tot die tijd moeten we geduld hebben, de moed
niet opgeven en de andere mensen ervan overtuigen dat we niets kwaads in de zin
hebben.’ Daetselaar had rustig en ernstig gesproken en het bleef een tijdlang stil in
de kamer. Alleen het knappen van het vuur werd gehoord.
‘In Den Haag was het bijna gelukt,’ zei Klaas.
Daetselaar knikte. ‘We moeten wachten tot er weer eens zo'n gelegenheid komt.
Misschien vallen de Spanjaarden Loevestein wel een keer aan, dan moeten ze de
gevangenen wel ergens anders heenbrengen en wie weet...’
Klaas begreep dat er nu niets gedaan kon worden, maar het was wel een teleurstelling.
Zonder er iets van te vertellen, schreef Klaas een lange brief aan zijn vader. Hij hield
het maar stil, want hij wist niet of hij de brief ooit zou kunnen versturen. Hij schreef
wat hij van plan was geweest en waarom het niet door kon gaan. Hij had tijd genoeg,
want zijn vrienden waren weer naar school en meester Lambert zei dat er voor Klaas
nog geen plaats was. Klaas had al leren lezen en schrijven en rekenen, maar door het
vele reizen en trekken van de laatste jaren had hij niet veel les gehad. Vader had hem
nog wel wat geleerd, maar dat ging nu ook niet meer.
De brief werd elke dag dikker. Klaas bewaarde hem boven op zijn kamertje.
De gelegenheid om hem te laten bezorgen kwam eerder dan Klaas gedacht had.
Eind februari moest hij een pak wegbrengen naar Woudrichem. Oom Jan vertelde
hem bij welk huis hij het af moest geven. Klaas kon 's ochtends overvaren met een
schip dat 's middags terugkwam. Voor alle zekerheid stak hij de dikke brief bij zich.
Woudrichem is zo dicht bij Loevestein, je kon nooit weten...
Al een half uur voor de boot zou vertrekken, stond Klaas klaar op de Punt buiten
In document
Nanne Bosma, In de schaduw van Loevestein · dbnl
(pagina 89-92)