• No results found

I.2. Materiaal en methoden

I.2.1. Habitatgebruik, migratie en foerageergedrag van de gewone zeehond

I.2.3.1 Overlap in zeehonden foerageerlocaties en visverspreiding

Uitgaande van de zeehond als opportunistische viseter (Tollit et al., 1998) zal men verwachten dat de zeehonden in die gebieden zullen foerageren waar de hoogste of hogere dichtheden van hun preferente soort(en) voorkomen. Deze hypothese werd

getoetst voor de visbemonstering in het kader van dit onderzoek in 2003 en de verspreiding van de zeven in februari gezenderde zeehonden.

Uitgaande van een rooster van 5 x 5 km werd voor elk vak gescoord hoe frequent dit bezocht werd door de (foeragerende) zeehonden en werd de visdichtheid bepaald (indien in dit vak bemonsterd werd). Wanneer meer dan éénmaal in een vak bemonsterd werd, zijn de data voor dit vak gemiddeld. Onderzocht werd of zeehondendichtheden en visdichtheden gemeten in die vakken gecorreleerd zijn. Met behulp van een Principale Componenten Analyse (Jongman & Ter Braak, 1995) zijn de dichtheden van de verschillende vissoorten en de dichtheden van zeehonden in de 5km2 hokken geanalyseerd. Met deze methode is het mogelijk te onderzoeken

of zeehonden vooral voorkomen in hokken waar veel van een bepaalde (of meerder) vissoorten zitten. De ordinatie is uitgevoerd met behulp van Canoco 4.5 (ter Braak & Šmilauer, 2002).

Een eerste analyse van de overige bemonsteringen werd uitgevoerd om de overlap tussen de foeragerende zeehonden en de visdichtheden te bepalen voor de DFS, de BTS en de akoestische survey. Hiervoor is voor elk monsterpunt en elke soortengroep bepaald hoe de gevonden dichtheden zich verhouden tot de gemiddelde waarde voor alle punten in die survey. Een resultaat van 1 zou betekenen dat op dat punt gemiddeld gevangen werd, daarboven is de vangst bovengemiddeld. Deze index werd uitgezet tegen de zeehondendichtheid.

I.2.3.2. Prooikeuze

Faeces analyse

Gangbare methodes om het dieet van zeehonden te achterhalen zijn vooral gericht op maaginhoud- en faecesanalyse. In de Nederlandse Waddenzee is tot op heden weinig onderzoek op dit gebied uitgevoerd. In de begin dertiger jaren van de vorige eeuw werd door Havinga (1933) een groot aantal geschoten dieren gebruikt om de maaginhoud te achterhalen. Dit was tevens het laatste onderzoek naar voedsel van zeehonden in Nederland. Huidige kennis over het dieet van de gewone zeehond in naburige landen is vooral gericht op de analyse van faecesmonsters die op de ligplaatsen gevonden worden.

In de Nederlandse Waddenzee zijn uitwerpselen van zeehonden moeilijk te vinden. Mogelijk omdat de zeehonden op getijde-banken op de kant komen en dat deze elk getijde overstroomd worden. Deze veronderstelling is des te aannemelijker aangezien op hoger gelegen banken soms wél faeces wordt gevonden. Deze banken worden echter doorgaans ook door de grijze zeehonden gebruikt, wat een nieuw probleem met zich meebrengt: het vaststellen van de herkomst van het monster. Er zijn een aantal nadelen verbonden aan de analyse van de monsters en de interpretatie van de resultaten (da Silva & Neilson, 1985, Pierce et al., 1991, Gales & Cheal, 1992). Hiertoe behoren onder andere de soortspecifieke verschillen in slijtage van herkenbare visresten en het feit dat vooral prooi gevonden zal worden die dicht in de

buurt van de ligplaats werd geconsumeerd. Men kan hiermee wel bepalen welke soorten zeker gegeten worden maar niet eenduidig alle gegeten soorten. Verder kunnen metingen van de visresten dus ook een schatting van de grootte van de vissen opleveren. Andere methodes om dieet te bepalen worden in de discussie besproken.

In de jaren 2001-2003 werden 43 monsters verzameld, op zandplaten in de omgeving van Texel. Slechts in een enkel geval was met zekerheid vast te stellen van welke zeehondensoort deze afkomstig was. Elk monster werd na de vondst bij -20 C ingevroren. Voor analyse werden de monsters verder vervolgens uitgespoeld of in een wasmachine gewassen. Dit laatste is een recent op Alterra ontwikkelde methode (Brasseur & Jansen, ongepubliceerde data). Harde delen, met name otolieten werden uit het monster verzameld en gemeten. Voor het berekenen van vislengte werden regressielijnen uit Leopold et al. (2001) gebruikt. De verkregen gegevens werden vergeleken met data van Havinga (1933) en data uit andere gebieden.

Vetzuur analyses

Vetzuren in mariene organismen worden gekarakteriseerd door een grote diversiteit in lengte en door hoge concentraties van lange en onverzadigde vetzuren. In tegenstelling tot andere nutriënten zoals eiwitten en koolhydraten, worden vetzuren in voedsel maar ten dele afgebroken tijdens de vertering en vrijwel onveranderd ingebouwd in weefsels. Daardoor geeft de vetzuursamenstelling van de speklaag een afspiegeling van de belangrijkste prooissoorten (Iverson, 1993, Pomeroy et al., 2000). Wanneer de vetzuursamenstelling van de prooisoorten bekend is, kan in theorie uit de vetzuursamenstelling van de speklaag de prooisoortsamenstelling vastgesteld worden. Naarmate in een systeem minder prooisoorten voorkomen wordt de analyse eenvoudiger. Een directe link tussen vetzuurprofiel van zeehonden en hun dieet is moeilijker als het dieet gevarieerder is. Er is echter weinig bekend over de verandering in vetzuursamenstelling van prooisoorten in de tijd. In de meeste studies worden vetzuurprofielen gebruikt op een kwalitatieve manier: het onderzoeken van verschillen in prooikeuze tussen kolonies/populaties, tussen leeftijdsgroepen of tussen jaren (Walton & Pomeroy, 2003, Smith et al., 1997).

In deze studie is gebruik gemaakt van een eenvoudige vetextractie met chloroform en methanol (Bligh & Dyer). Het geëxtraheerde vet wordt eerst verzeept, waarna de vrije vetzuren gemethyleerd worden. Deze vluchtige, apolaire verbindingen worden opgenomen in iso-octaan en geanalyseerd op de GC met Flame ionisation detection (FID). Er zijn 2 temperatuurprogramma’s gebruikt om een zo volledig beeld te krijgen van alle aanwezige vetzuren, hierdoor is de scheiding van zowel de korte keten als de lange keten vetzuren optimaal. Uitgebreide technische beschrijvingen van de methode om vetzuren te analyseren zijn te vinden in o.a. Grahl-Nielsen & Mjaavatten (1991), Iverson et al. (1997), Grahl-Nielssen et al. (2000), Walton et al. (2000).

I.3. Resultaten