• No results found

Overigens hebben wij in de 3 jaren dat wij hier wonen slechts eenmaal huisbezoek ontvangen.

Enkele voorzichtige conclusies zijn:

1) Grosso modo heeft men geen helder of compleet beeld hoe het pastoraat geregeld is. 2) Bij vijf á zes respondenten klinkt in de hier gegeven antwoorden door dat men in meer of

mindere mate ontevreden/oneens of teleurgesteld is met betrekking tot de uitvoering van het pastoraat.

3) Vanuit de gegeven antwoorden, met name de concreet genoemde zaken, valt op te maken dat de meeste, zo niet alle respondenten ervaren dat pastoraat niet alleen een zaak is van kerkenraad en predikant, maar óók van gemeenteleden cq. de gemeente zelf.

b) Wat ervaart u als goed of positief m.b.t. het functioneren van het pastoraat in de gemeente?

Drie respondenten geven aan dit niet te weten, dit niet goed te kunnen beoordelen of er weinig van te merken. Eén van hen behoort tot de drie respondenten die bij vraag 3a) expliciet aangeven geen idee of zicht te hebben op hoe het pastoraat geregeld is.

Zeven respondenten noemen goede of positieve zaken.

Van deze respondenten zijn er twee die elk naast één positieve zaak ook elk één negatieve zaak noemen, terwijl hier niet naar negatieve zaken wordt gevraagd (blijkbaar zijn deze zaken voor deze respondenten belangrijk genoeg om te vermelden).

Zeven keer worden zaken genoemd als onderlinge belangstelling of warmte, omzien naar elkaar en voor elkaar openstaan.

Drie keer wordt de wijkavond genoemd.

De volgende zaken worden elk één keer genoemd: koffiedrinken na afloop kerkdienst, huisbezoek en de evangeliserende werking van het pastoraat.

Opvallend is dat er nauwelijks naar het formele of ambtelijk pastoraat wordt verwezen: één keer wordt huisbezoek genoemd en één keer wordt als voorbeeld van omzien naar elkaar genoemd de aandacht die hiervoor in de kerkdienst wordt gegeven of gevraagd.

76

Hoewel drie keer de wijkavond wordt genoemd -en een wijkavond zeker een pastoraal element kan bevatten- is de wijkavond geen vorm van formeel of ambtelijk pastoraat, maar valt deze onder het omzien naar elkaar.

Overigens betreft één van de twee negatieve reacties het bezoekwerk van de kerkenraad/dominee richting het desbetreffende gezin.

Vraag 4:

a) Zou volgens u het pastoraat in de gemeente, of onderdelen daarvan, anders moeten of kunnen?

b) En zo ja, wat zou er dan anders moeten of kunnen?

Slechts één respondent geeft aan het niet te weten. De negen andere respondenten beantwoorden vraag 4a) bevestigend en geven zowel bij vraag 4a) als bij 4b) verschillende veranderpunten. De antwoorden op deze vragen worden daarom samengenomen.

Drie respondenten noemen meer aandacht voor of een grotere rol van pastoraat op wijkniveau (op wijkavond; meer wijkteams).

Twee respondenten geven aan dat pastoraat niet alleen een zaak van de kerkenraad is, maar dat ook gemeenteleden ingezet kunnen/moeten worden (voorkomen overbelasting kerkenraad én scherpe kanten af van het formele karakter van pastoraat).

Twee respondenten refereren aan het veranderen van houding: pastoraat moet veel meer een manier van leven zijn, pastoraat moet tussen de oren gaan zitten (cultuuromslag in het met elkaar aangaan van de dialoog).

Twee respondenten wijzen op de behoefte aan hogere frequentie van het pastorale bezoekwerk (schiet tekort met betrekking tot de eigen situatie). Onder hen zit níet de respondent van de opmerkelijke reactie bij vraag 3a).

Daarnaast worden nog genoemd: meer zichtbaarheid van het pastoraat ín kerk en diensten en grotere bekendheid (bij wie je moet zijn) én een kleinere kerkenraad (bezettingsprobleem).

Vraag 5:

a) Dient de uitoefening van pastoraat volgens u aan het ambt gebonden te zijn, m.a.w. voorbehouden aan predikant, ouderling en diaken? Waarom wel of niet?

Eén respondent geeft aan hier geen mening te hebben.

Eén respondent ziet het pastoraat als één van de taken van de ambtsdrager.

Acht respondenten achten het pastoraat níet gebonden aan het ambt: het kan ook gedaan worden door gemeenteleden, pastoraal bezoekers, de wijk, het wijkteam etc.

Aangedragen argumenten: pastoraat gaat de hele gemeente aan, pastoraat is een taak of roeping voor iedereen, waarborgen continuïteit/langdurige begeleiding, noodzaak van professionaliteit, kerkenraad niet overbelasten, spontaniteit en verantwoordelijkheidsgevoel gemeenteleden, bezettingsprobleem kerkenraad, pastoraat is een gave, in de utopische situatie zorgt de gemeente voor zichzelf en voert de kerkenraad geen pastorale gesprekken.

b) Wat is volgens u het onderscheid (verschillen) tussen het pastoraat en bezoekwerk door een predikant, door een ouderling, door een diaken of eventueel door een pastoraal bezoeker? Of is er geen onderscheid of verschil?

Twee respondenten geven expliciet aan géén onderscheid te zien. Eén respondent geeft impliciet aan geen onderscheid te zien binnen de categorie ambtsdragers; dit is de respondent uit vraag 5a) die pastoraat ziet als één van de taken van de ambtsdrager.

77

Zeven respondenten zien wél een onderscheid of verschil. De genoemde verschillen in het pastoraat vanwege de hierboven genoemde personen zijn aan de volgende thema’s te refereren: mate van formaliteit, frequentie, openheid van het gesprek, nemen van initiatief, gevoelsmatige ervaring, mate van professionaliteit, ernst of soort van problematiek en tot slot zou het verschil vooral ervaren worden door ouderen.

Vraag 6:

Is volgens u toerusting en/of scholing nodig of gewenst voor hen die in het pastoraat actief zijn?

Twee respondenten antwoorden onomwonden “ja” (maken daarbij geen enkel onderscheid). Eén respondent vindt het wel gewenst, maar niet strikt noodzakelijk.

Eén respondent vindt het goed als er af en toe thema-avonden worden georganiseerd.

Vier respondenten maken onderscheid in het soort of niveau van pastoraat: bij eenvoudig of “licht” pastoraat is geen toerusting of scholing nodig/gewenst, bij meer professioneel of zwaarder pastoraat wél.

Volgens twee respondenten is toerusting of scholing niet respectievelijk niet direct nodig of gewenst. De eerste respondent van deze twee maakt wel impliciet onderscheid door te stellen dat “licht” pastoraal werk ook door anderen gedaan kan worden.

Twee respondenten refereren tevens aan de aanleg of kwaliteit welke een gemeentelid kan hebben met betrekking tot pastoraat (deze is gewenst of men dient er gebruik van te maken).

Vraag 7:

a) Hoe vaak heeft u de afgelopen twee jaar de tweemaandelijkse wijkavonden in de eigen wijk bezocht?

U kunt hier alléén kiezen uit een van de volgende drie antwoorden:

1) altijd of zeer vaak 2) geregeld 3) zelden of nooit.

Zeven respondenten geven aan altijd of zeer vaak de wijkavonden te bezoeken.

Eén respondent geeft aan deze avonden geregeld te bezoeken en twee respondenten geven aan dit zelden of nooit te doen.

b) Wat of welke zijn uw ervaringen met pastoraat binnen uw eigen wijk en hoe zou u die ervaringen willen waarderen?

De grote verscheidenheid in antwoorden maakt het lastig een en ander samen te vatten. Twee respondenten noemen uitsluitend positieve ervaringen.

Zeven respondenten noemen zowel positieve als minder positieve of negatieve ervaringen. Eén respondent geeft aan weinig ervaring met het pastoraat in de wijk te hebben.

Zes respondenten relateren het pastoraat in eigen wijk aan de tweemaandelijkse wijkavond. Bij vijf van deze respondenten valt af te leiden dat zij deze avonden als positief ervaren. De zesde respondent stelt: “

een wijkavond is eigenlijk meer een plicht dan een verlangen om weer bij elkaar te

komen

”.

Vier respondenten relateren het pastoraat niet aan de wijkavond. Twee van hen vermelden het

omzien naar elkaar in de wijk als positief te ervaren. Eén respondent vermeldt alleen het

78

weinig ervaring met het pastoraat in de wijk koppelt dit aan “eens in de zoveel jaren komt wel eens een ouderling op bezoek”. Alleen deze laatste twee respondenten relateren het pastoraat in de wijk aan het formele of ambtelijke pastoraat.

Bij vier van de zes respondenten die het pastoraat in de eigen wijk aan de wijkavond relateren, valt óók te concluderen dat de onderlinge band in de wijk of de aanvullende contacten naast de wijkavonden als moeizaam, oppervlakkig of niet-aanwezig wordt ervaren.

c) Wat mist u eventueel m.b.t. het pastoraat in uw eigen wijk?

Vier respondenten missen niets, weten het niet of geven hier niets aan. Drie van hen behoren tot de zeven respondenten uit vraag 7b) die zowel positieve als minder positieve of negatieve ervaringen noemen. Eén respondent behoort tot de twee respondenten uit vraag 7b) die uitsluitend positieve ervaringen noemen.

Zes respondenten geven aan wél iets te missen. Drie van hen noemen zaken van min of meer organisatorische aard: duidelijkheid waar welke pastorale taken én verantwoordelijkheden liggen, betere onderlinge afstemming en beter georganiseerde wijkteams.

Twee van hen noemen zaken met betrekking tot houding en gedrag: het ongedwongen bij elkaar binnenlopen en het spontane contact.

Eén respondent mist, vanwege persoonlijke omstandigheid, wél passende activiteiten met gemeenteleden.

Opmerkelijke reactie:

Alles is afgepast en geregeld. Er zou meer spontaan contact moeten/kunnen zijn. Een naar elkaar omkijken dat