• No results found

Overige overwegingen

In document BIJLAGE D BIJ METHODEBESLUIT (pagina 64-67)

2.6 WACC

2.6.10 Overige overwegingen

Correcties op de WACC

256. Volgens drie respondenten160 dient bij het bepalen van de parameters van de WACC rekening te worden gehouden met illiquiditeit in de verhandelbaarheid van aandelen, met het small firm effect en met regulatorisch risico. Deze drie effecten zouden moeten leiden tot een verhoging van de WACC.

257. Met betrekking tot het small firm effect is een respondent161 van mening dat het realiseren van de optimale schaalgrootte wordt beperkt door de illiquiditeit van de aandelen van andere netbeheerders, door de splitsing van de energiebedrijven en door

160 EnergieNed, TenneT en DNWB.

de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) die overheden verbiedt een gespreide beleggingsportefeuille aan te houden. Tevens merkt deze respondent op dat een klein bedrijf meer risico’s kent dan een groter bedrijf.

258. Ten aanzien van de illiquiditeit in de verhandelbaarheid van aandelen merkt deze respondent op dat een overheidsorgaan die zijn belang in een netbeheerder wil verkopen geconfronteerd wordt met de beperkte verhandelbaarheid van aandelen, aangezien de netbeheerders niet beursgenoteerd zijn en de groep kopers wettelijk beperkt is. Een andere respondent162 stelt dat vanwege de illiquiditeitspremie de kostenvoet van het eigen vermogen met 20 procent dient te worden verhoogd.

259. Ten aanzien van het regulatorische risico worden door twee respondenten163 een aantal ontwikkelingen genoemd die van invloed zouden zijn op de hoogte van de WACC. Onder meer wordt genoemd de regulering van de metermarkt voor het kleinverbruik, de op nulstelling van het LUP en wijzigingen in de categorieën aansluitingen. Tevens wordt de invoering van het marktmodel genoemd.

Reactie

260. Ten aanzien van het small firm effect merkt de Raad op dat respondenten dit effect niet definiëren en tevens niet aangeven tot welke extra premie bovenop de WACC dit zou moeten leiden. Zo is bijvoorbeeld onduidelijk of de respondent van mening is dat een relatief kleine netbeheerder (zoals ONS Netbeheer) een hogere WACC zou moeten hebben dan een relatief grote netbeheerder (zoals Essent).

261. In randnummer 68 van Bijlage C van het ontwerp-methodebesluit is neergelegd dat een small firm premie wordt beargumenteerd door het bestaan van transactiekosten. Toegang tot de kapitaalmarkt gaat gepaard met transactiekosten. Transactiekosten betreffen vaste kosten (bijvoorbeeld per lening of emissie), wat betekent dat

schaalvoordelen bestaan. Transactiekosten zijn (procentueel) dus omvangrijker voor relatief kleine ondernemingen. De Raad houdt in de regulering echter geen rekening met schaalgrootte van de netbeheerders. Het is aan de netbeheerders om hun optimale schaalgrootte te bepalen. Daarbij dienen netbeheerders de voor- en nadelen van een bepaalde schaalgrootte te overwegen. Het hebben van hogere transactiekosten bij het aantrekken van vermogen is onderdeel van die overweging. Overigens is het effect van transactiekosten op de totale kosten bij het aantrekken van vermogen vrij beperkt. Bovendien wordt bij het bepalen van de rente-opslag rekening gehouden met transactiekosten.

162 EnergieNed.

262. De Raad deelt niet de zienswijze dat het realiseren van de optimale schaalgrootte wordt beperkt door de illiquiditeit van de aandelen van andere netbeheerder en door de splitsing van de energiebedrijven, in ieder geval niet zodanig beperkt dat een optimale schaalgrootte niet bereikt zou kunnen worden. Zo zijn bijvoorbeeld de huidige netbeheerders ontstaan door fusies in het verleden. Ook toen waren deze partijen niet beursgenoteerd. De splitsing van de energiebedrijven heeft nog niet plaatsgevonden en is derhalve voor dit besluit niet relevant. Verder merkt de Raad op dat de overheid door participatie in verschillende deelnemingen (bijvoorbeeld in een waterbedrijf) vaak reeds een gespreide beleggingsportefeuille heeft opgebouwd. De wet FIDO stelt grenzen aan participatie, maar verbiedt geenszins het aanhouden van een “ gespreide

beleggingsportefeuille” . Op basis van bovenstaande is een extra premie als gevolg van het small firm effect niet noodzakelijk.

263. In randnummer 67 van Bijlage C van het ontwerp-methodebesluit is reeds neergelegd dat het CAPM uitgaat van veronderstellingen die in werkelijkheid niet altijd volledig opgaan. Zo veronderstelt het CAPM bijvoorbeeld dat beleggers altijd over alle informatie beschikken (en informatie op dezelfde wijze interpreteren) en dat aandelen van

ondernemingen vrij verhandelbaar zijn. Het feit dat veronderstellingen, zoals vrije verhandelbaarheid van aandelen, niet volledig opgaan betekent niet dat de uitkomsten onjuist zijn. De Raad houdt reeds rekening met de onzekerheid ten aanzien van de hoogte van de kostenvoet van het eigen vermogen door de onderliggende parameters voldoende conservatief in te schatten en een bandbreedte te hanteren.

264. Verder merkt de Raad op dat de netbeheerders in overheidshanden zijn. Dit zou, naast een mogelijk nadeel als verminderde toegang tot de markt voor eigen vermogen, ook kunnen leiden tot een relatief lage rente-opslag. De Raad corrigeert ook niet voor dit effect. Op basis van bovenstaande is de Raad van mening dat een extra premie voor illiquiditeit dan ook niet noodzakelijk is.

265. Met betrekking tot het regulatorische risico stelt de Raad vast dat de door respondenten genoemde ontwikkelingen geen betrekking hebben op systematische risico’s. Bovendien is de Raad van mening dat deze ontwikkelingen, voor zover relevant, geen (grote) invloed hebben op het risicoprofiel van de netbeheerders. De Erasmus Universiteit merkt op dat:

“ Op basis van het bovenstaande stellen we dat de […] genoemde veranderingen niet van

invloed zijn op het risicoprofiel van de regionale netbeheerders in de komende reguleringsperiode en dus op de hoogte van de vermogenskostenvergoeding.”164

Conclusie

266. De zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het ontwerp-methodebesluit.

In document BIJLAGE D BIJ METHODEBESLUIT (pagina 64-67)