• No results found

7 Gefaseerde (laat)middeleeuwse bebouwing

7.3 Overige gebouwen

In een nog latere fase wordt het centrale gebouw zowel aan de noordoost- als aan de zuidwestzijde gedeeltelijk oversneden door stratigrafisch recentere muren die in beide gevallen slechts gedeeltelijk binnen de opgegraven zone vallen (respectievelijk donker (9)- en lichtoranje (10) op fig. 5.8 en fig. 7.30). Mogelijk zijn deze wel vrij gelijktijdig met de kelder ten oosten van het rechthoekig gebouw, maar dat kan niet stratigrafisch aangetoond worden.

S31

S34

104

Fig. 7.30: Overzicht vanuit het noordwesten met de rechthoekige structuur (groen), de noordoostelijke ruimte (rood) en de zuidwestelijke (geel) kelder.

7.3.1 Noordoostelijk gebouw

In het noordoosten van de opgegraven binnenkoer werden drie in verband staande (funderings)muren opgegraven met een binnenmuurse oppervlakte van ca. 6,7 op 2,8 m. De noordelijke muur situeert zich onder de niet-opgegraven noordelijke gaanderij rond de binnenkoer. Deze ca. 45 cm brede muren (S401, S14 en S8) zijn opgebouwd uit bakstenen (22,5x10,5 cm), gelegd in een harde, lichtgele kalkzandmortel (fig. 7.31). De muren bleven ca. 0,52 m hoog bewaard; de bovenzijde bevond zich op ca. 50 cm onder de bakstenen vloer op de binnenkoer.

In de zuidoosthoek van deze ruimte werd een bakstenen vloereiland in elleboogverband opgegraven met een onderliggende gele zandleemlaag (S12, op 6,6 mTAW, fig. 7.26). Aangezien de vloer nergens aansloot bij de funderingsmuren, wordt verondersteld dat deze stratigrafisch ouder is en doorbroken werd bij de bouw van deze muren.

Tegen de zuidmuur is een kelder (S312/S313/S314) aangebouwd met een toegang vanuit het westen (fig. 7.32 en 7.33). Deze oversnijdt de muren ten noorden van kelder S39/40/41/620 en is bijgevolg stratigrafisch recenter. De toegang tot de diepere kelder is zichtbaar in de uitgespaarde traptredes in het pleisterwerk tegen de de zuidwand van de kelder. Ook de onderste trede en een deel van een trapmuur (S316) is bewaard gebleven. In tegenstelling tot de overige kelders waar geen vloer(niveau) werd aangetroffen, was de diepere kelder voorzien van een vloer (S320) uit bakstenen (24x11,5x3,5 cm) gelegd in een harde, bruingele kalkzandmortel. De vloer werd aangetroffen op een diepte van 4,8 m TAW. De keldermuren waren aan de binnenzijde bepleisterd.

In de noordoosthoek van deze kelder (S312/S313/S314) was een kom (S318) in rood aardewerk in de vloer ingewerkt. De kom was in een ander recipient (S317) ingewerkt (fig. 7.34 en fig. 7.35). Beide

105

recipiënten fungeerden als veegpotten. Het recentste recipiënt (S318) is een nog volledig intacte kom in rood geglazuurd aardewerk op een gedraaide standring. Het glazuur aan de binnenzijde en op de rand is sterk afgesleten. De buitenzijde van de kom zit vervat in een kalkzandmortellaag waarmee de kom in een oudere pot ingewerkt en vastgezet werd. In deze mortellaag zitten enkele scherven van de oudere, stukgemaakte recipient (S317). Dit betrof een onvolledig bewaard recipient in rood, gedeeltelijk geglazuurd aardewerk met één bewaard oor en een bodem op niet-bijgewerkte massieve pootjes. Wellicht gaat het om een grape. De bodem aan de binnenkant is geglazuurd. De grootste bewaarde randscherf zit eveneens in een mortellaag ingewerkt.

Bodemvormen op pootjes komen (in de regio Oudenaarde) veelvuldig voor in de 14de eeuw75. In de 15de en 16de eeuw zijn enkel nog massieve pootjes in gebruik in deze regio bij het grijs en rood aardewerk.

Fig. 7.31: Het noordoostelijke gebouw.

106

Fig 7.32: Uitgespaarde tredes van een trap in de bepleistering tegen muur S14.

107

Fig. 7.34: Veegpot S318 en S317 in situ

Fig.7.35: Kom in rood aardewerk (S318), hergebruikt als veegpot.

Ten westen van de kelder en haaks op en tegen muur S14 aan bevonden zich twee bakstenen muren (S402 en S468). Muur S402 is 46 cm breed en bleef 1,40 m lang en 20 cm hoog bewaard. Muur S468 is 52 cm breed en opgebouwd uit bakstenen (22,5x11,5x4 cm) met een harde, licht grijsgele kalkzandmortel. Muur S486 is stratigrafisch ouder dan muur S28.

Bij het gebouw met kelder in het noordoosten (S8/S14/S401) hoort wellicht ook beerkelder S665 enerzijds die de aanbouw ten noorden van de centrale kelder oversnijdt (fig. 2.11) en die ook de twee muren haaks op muur S14 lijkt te oversnijden en een bakstenen waterput (S407) anderzijds.

S318

108 Beerkelder S665

Het betreft een rechthoekige (1,6 x 1,3m) beerkelder opgebouwd met bakstenen (18x9x4 cm), gelegd in een harde, lichtgrijze kalkzandmortel. De bovenzijde ervan bleef niet bewaard. Deze beerkelder bevindt zich stratigrafisch op de insteekvulling van de houten waterput S957.

Er werden 3 lagen in de vulling onderscheiden: S666, S762 en S763 (fig. 7.36), bovenaan een lichtbruingele laag, gevolgd door een bruinrode puinige laag en onderaan een meer humeuze laag.

Fig. 7.36: Beerkelder S665

Laag S666 bevat naast enkele scherven in oxyderend gebakken aardewerk ook 4 fragmenten van dak- en 2 fragmenten van kacheltegels en een scherfje in blauw hol glas. Tevens bevatte deze laag een

S666

S762

109

klein fragment van een bewerkte natuursteen met resten van een pleisterlaag met sporen van minstens twee beschilderingen en een bewerkte natuursteen.

Laag S762 bevat een randfragment en een wandfragment met een oor in oyderend gebakken aardewerk, een metalen voorwerp en een fragment van een met pleister bezette baksteen.

Het aardewerk uit de onderste vulling (S763) omvat enkel scherven in rood aardewerk, die tot minstens drie verschillende recipienten lijken te behoren. Er werden drie lensvormige bodemscherven aangetroffen met telkens een uitgeknepen standvin. De standvinnen zijn aangebracht door aan de zijkant van boven naar beneden met enkele overlappende vingers de nog vochtige klei uit te knijpen. Dit bodemtype verschijnt vermoedelijk voor het eerst bij kannen en kruiken76. In de regio Oudenaarde zouden de oudste geattesteerde voorbeelden in de late 12de en eerste helft 13de eeuw te dateren zijn. Vanaf de 16de eeuw zou de standvin geleidelijk vervangen worden door vlakke bodems of standringen.

Wellicht horen deze scherven tot eenzelfde recipiënt als enkele wandscherven met opgelegde versiering in hoogversierd aardewerk. Mogelijk zijn het scherven van een kan of kruik.

Verder bevat vulling S763 naast enkele wandscherven in rood aardewerk tevens enkele randscherven en twee bodemscherven met telkens een massief niet-bijgewerkt pootje. Mogelijk betreft het scherven van minstens 2 niet-volledige grapes (fig. 7.37 en fig. 7.38). De scherven zijn aan de buitenzijde volledig geglazuurd, aan de binnenzijde slechts ten dele. Enkele scherven vertonen roetsporen.

Een kleine, dikwandige aan de buitenzijde beroete en aan de binnenzijde geglazuurde randscherf is mogelijk afkomstig van een vetvanger.

Aan de bovenzijde van de onderste, humeuzere opvulling (S763) werden 8 zilveren stuivers aangetroffen. Deze werden geconsolideerd (beschrijving van de werkwijze en foto’s voor en na conservatie in conservatiefiche in bijlage77). Deze munten vertonen onderling sterke gelijkenissen en lijken terug te gaan op een 8ste uitgave van munten (1500-1506) geslagen onder Filips de Schone78. Munten van Filips de Schone zouden algemeen aanvaard geweest zijn tot 161979

Munt Diameter datering muntteken atelier referentie

1 26,65 1500-1506 Leeuw? Antwerpen of mechelen? Vh H154 2 27,16 1499-1503 Vuurijzer Namen Vh H154 3 28,23 1503 Ster Maastricht Vh H155 4 28,20 1499-1506 Roos Dordrecht Vh H154

5 26,68 1499 Roos of bloem Dordrecht Vh H154

6 28,28 1499 Roos of bloem Dordrecht Vh H154

7 29,19 1499-1506 lelie Brugge? Vh H154

8 27,85 1499-1503 vuurijzer Namen Vh H154

Nog in vulling S763 werden scherven van (partieel tot zeer partieel bewaarde) glazen voorwerpen gevonden. Het gaat om 4 bekers, een mogelijke kan, een scherf van de overgang van kelk naar stam van een wijnglas met gegolfde glasdraad, 2 flessen, scherve donkergroen vlakglas en losse scherven blauw hol glas. Een selectie hiervan, namelijk de 4 bekers en de kan, werd geconserveerd

76 De Groote 2008: 134.

77 Conservatie en foto : Natalie Cleeren Archeologische conservatie 78 Vanhoudt 1996: 131.

110

(beschrijving en foto’s van deze voorwerpen voor en na conservatie in conservatiefiche in bijlage80). De categorie beker omvat een groene koolstronk van 7,5 cm hoog met een diameter van de getande voetring van eveneens 7,5 cm. De diameter van de mondrand is niet te bepalen wegens de onvolledige bewaardheid. De koolstronk is versierd met twee rijen van telkens 8 vlakke noppen waarvan de doorn naar boven is gericht. Een glasdraad is aanwezig boven de noppen. Dergelijke bekers zijn te dateren in de periode 1450-155081.

De overige groene bekers zijn twee redelijk identieke maigeleins en een maigelbecher. Beide maigelains hebben een hoogte van ca. 5 cm en een bodemdiameter van ca. 7 cm. De diameter van de mondrand kon bij één van de maigelains op 8,5 cm worden vastgesteld. Deze maigelein heeft een spits opgestoken bodem, de andere een afgerond opgestoken bodem. De maigelbecher heeft een hoogte van 7,5 cm en een bodemdiameter van 5,5 cm. De bodem is spits opgestoken.

Dergelijke voorwerpen behoorden in de 15de en 16de eeuw tot de gewone drinkglazen82. In een beerput in Dendermonde werden gelijkaardige exemplaren aangetroffen die dateren tussen het laatste kwart van de 15de en de eerste helft van de 16de eeuw83.

Er werden verder scherven gevonden van een hals een middendeel en een voet van een kan. Gelet op de afwezigheid van verdere kenmerken is het moeilijk om te bepalen of het om een tuitkan, een karaf of een schenkfles te maken hebben84. De datering is moeilijk volgens Henkes: glaswerk voor het uitschenken aan tafel zou in de periode tot 1550 weinig voorkomen omdat het buiten het gebruik van de gewone burgers lag. Bovendien zou dergelijk materiaal lang in gebruik blijven volgens dezelfde auteur. De scherven uit laag S763 zijn blauw. De bovenzijde heeft eendiameter van 8 cm. Het recipient heeft een conische rand; de buik lijkt een geknikte vorm te hebben .Om de hals is een gegolfde sierdraad aangebracht.

Nog in vulling S763 tenslotte bevond zich een klein ivoren dobbelsteentje. De dierlijke botresten bevatten o.m. resten van vogels85.

Fig. 7.37: Grape uit S763.

80 Conservatie en foto : Natalie Cleeren Archeologische conservatie 81 Henkes 1994: 65.

82 Henkes 1994: 54.

83 Beeckman & Van Hecke 2017: 110. 84 Henkes 1994: 223.

111

Fig. 7.38: Grape uit S763. Bakstenen waterput S407 (= “waterput 4”)

Wegens de stabiliteit kon deze waterput pas na afronding van de opgraving zelf onderzocht worden. Ook hierbij kon slechts de helft worden onderzocht gelet op de ligging van de waterput deels onder (een pijler van) de gaanderij rond de binnenkoer van de handelsbeurs. Bovendien kon de kraan de bakstenen schacht niet volledig doorbreken, deze bleek namelijk te sterk te zijn om deze practisch en gelet op de stabiliteit en de ligging van de waterput te doorbreken.

Na uitvoer van de stabiliteitswerken en ondergraving van de gaanderij werd door de hoofdaannemer Denys een melding aan Studiebureau Archeologie gedaan wanneer deze waterput opnieuw werd aangetroffen. De waterput werd bij deze interventie geregistreerd als ‘waterput 4’, maar het betreft dus wel degelijk dezelfde waterput S407.

Het is een ronde (diameter bovenaan ca. 1,2 m) waterput, opgebouwd uit bakstenen (17,5x8x4 cm), gelegd in een harde, gele kalkzandmortel. De bovenzijde van de bakstenen schacht (S407) werd aangetroffen op een diepte van ca. 80cm onder maaiveld (ca. 6,3 mTAW). De bovenzijde van de bakstenen muur van de waterput bevindt zich net onder de bakstenen verwarmingsschacht en wordt doorbroken door de insteek van de pilaren van de handelsbeurs op deze plaats.

De ronde insteek (S405) is zeer scherp afgelijnd en de insteekvulling in het vlak is gevlekt donkergeel met donkergrijs (S406). De insteek van de waterput oversnijdt de stratigrafisch oudere muur S. In de schacht zelf werd bovenaan een puinige vulling (S408) geregistreerd, die voor zover zichtbaar en blootgelegd geen verdere gelaagheid leek te hebben. In deze vulling werden twee wandscherfjes in stengoed gevonden, twee in rood, geglazuurd aardewerk, een fragment van een daktegel en drie klompen metaal die mogelijk afkomstig zijn van een brand. In een klomp zit namelijk een glasscherf ingesmolten en een andere hangt vast aan een baksteenfragment.

Onderaan de bakstenen schacht werd in coupe een houten beschoeiing opgemerkt (fig. 7.39 en 7.40). In de onderste vulling (S958) binnen deze houten beschoeiing die uit één laag leek te bestaan, werden 10 kleine glasscherven aangetroffen. Het betreft 3 groene bodemscherven (2 getande bodems en één op standring), een kleurloze bodemscherf, twee randscherven in groen glas en één uit kleurloos glas, een nop in groen glas en twee scherfjes in wit glas.

Deze waterput werd zoals vermeld dus opnieuw aangesneden bij een latere interventie (als waterput 4). Deze bevond zich in de kelder op niveau -2 van de ondergrondse parking en deels ingewerkt in een groutpaal (G.03) op een diepte tussen 1,37mTAW (vloer kelder niveau -2) en 3,32m TAW (plafond kelder niveau -2). De onderkant van de waterput eindigde vermoedelijk ongeveer 70cm hoger dan de vloer van de kelder van niveau -2.

Waterput 4 zoals waargenomen tijdens de vondstmelding is een bakstenen waterput opgebouwd uit bakstenen van 18x9x4 cm en een beige kalkmortel. De onderste 80 cm van de waterput bestaat uit hout. Deze is opgebouwd uit houten planken van ongeveer 12 cm breed. De geschatte diameter is ongeveer 130 cm.

De vulling binnen het houten gedeelte vertoont, op welzand onderaan na, een zeer plotse opvullingsfase waarbij zowel bouwpuin als afval in de waterput werd gegooid. De gelaagdheid moet dan eerder gezocht worden in de verschillende ladingen van afval die gedumpt werden. Uit deze laag werden zowel stalen (macro en pollen) genomen als vondsten ingezameld. De vondsten omvatten 53

112

(kleinere) glasscherven, voornamelijk kleine scherfjes groen, hol glas en 2 scherfjes in kleurloos vlak glas.

Verder bevatte deze laag (S95886) drie wandscherven in rood, geglazuurd aardewerk, 5 wandscherven en een voetje, naast een kleine wandscherf in steengoed, een fragment van een majolica/faience tegeltje, twee bodemscherfjes in majolica/faience en een zotskap uit steengoed (fig. 7.41). Deze zotskap bevatte een gaatje bovenaan en een afgebroken steel achteraan, zodat het als een fluitje kon gebruikt worden. Dergelijke antropomorfe fluitjes met zotskap zouden vrij zeldzaam zijn en zouden enkel in Raeren en Aken gefabriceerd zijn. Een vergelijkbaar fragment uit Raeren wordt in de periode 1500-1550 gedateerd87.

De insteekvulling S406 bevat 2 scherven in rood aardewerk van een pan (fig. 7.42), 2 kleine wandscherven in rood aardewerk, 6 nagels en een brok en 3 wandscherven in grijs aardewerk. De bodem van de pan is geglazuurd, de rand niet; aan de buitenzijde is de scherf beroet. Het type pan vertoont overeenkomsten met type 3 van De Groote88. Wegens de gefragmenteerdheid van de bodem en het ontbreken van een steel is het echter niet mogelijk dit met zekerheid te stellen of er een datering aan te koppelen.

Fig. 7.39: Waterput S407 in coupe.

86 Hier ook spoornummer S958 gegeven, want dezelfde waterput en vulling als eerder reeds was aangetroffen.

87 Hurst e.a. 1986: 207. 88 De Groote 2008: 251.

113

Fig. 7.40: Waterput S407 in coupe: detail onderzijde.

114

Fig. 7.42: Pan uit S406

7.3.2 Zuidwestelijke kelder

Bij de zuidwestelijke kelder (S873) was de aanzet van de overwelving nog net bewaard in de zuidoosthoek van de kelder. De overwelving zelf was echter weggebroken samen met een deel van de keldermuren en de kelder was opgevuld. De keldermuren, aangetroffen op 6,5 mTAW, zijn ca. 48 cm dik en opgebouwd uit bakstenen, gelegd in een harde, licht grijsgele kalkzandmortel. Op de zuidoosthoek na waren de keldermuren vrij diep uitgebroken. De afstand tussen de noord- en de zuidmuur bedraagt 4,5 m. De bewaarde oost-west afstand van de kelder in de opgegraven ruimte bedraagt 4,8 m; de westmuur van de kelder viel buiten de opgegraven zone. De noordoosthoek van de kelder oversnijdt de zuidwesthoek (S755 en S930) van de aldus stratigrafisch oudere rechthoekige baksteenbouw.

Tegen de zuidwand van de kelder (S873) was een rechthoekige (3,4x1,3 m) gewelfde beerkelder (S433) aangebouwd (fig. 7.43 tem 7.45). Deze was opgebouwd uit bakstenen (22,5x10x4,5 en 22,5x10x5 en 20x9x4 cm), gelegd in een harde, licht grijsgele kalkzandmortel. De bovenzijde ervan bevond zich op ca. 70 cm onder de bakstenen vloer op de binnenkoer.

Ten oosten van de zuidwestelijke kelder (S873) en tegen de kelder en de beerkelder aan, werd nog een hoek van twee muren (S845) aangesneden met een bijhorende baksteenvloer (22x9x4 cm, S846). De ca. 22 cm brede muren waren opgebouwd uit bakstenen (22 x 9,5x 5 cm).

Op de beerkelder was nog een O-W-georiënteerde muur gebouwd met een in verband staande muur naar het noorden toe (S431). Tegen deze muur en op de beerkelder bevond zich het stortgat. Ten zuiden van en tegen de beerkelder liep tevens een ca. 60 cm brede, N-Z-georiënteerde bakstenen (22x10,5x4 cm) muur (S466), die in het zuiden weggebroken was door een recentere riolering (S436). De zuidwestelijke kelder zelf leek in één fase opgevuld te zijn met een puinrijke laag tot op de natuurlijke bodem. Deze vulling (S872) was vondstenarm, er werd een wandscherf in grijs aardewerk aangetroffen, een wandscherf in steengoed uit vermoedelijk Langerwehe, twee kleine wandscherven in rood aardewerk, een randscherf van een kom of teil in rood en aan de binnenzijde geglazuurd aardewerk en twee randscherven van vermoedelijk kommen in rood aardewerk en een bodemscherf in rood aardewerk op vrij brede, met een hulpstuk uitgeknepen standvinnen.

115

Fig. 7.43: Beerkelder S433 en aflijning zuidwestelijke kelder.

Fig. 7.44: Beerkelder S433

S845

S846

S433

116

Fig. 7.45: Beerkelder S433 met muur S466.

Beerkelder S433

Er werden drie lagen in de vulling geregistreerd: S908, S920 en S921 (fig. 7.46). De bovenste laag (S908) was een grijsbruine, puinrijke laag met veel baksteen- en mortelbrokken en leien, gevolgd door een zwart-donkergrijze laag (S920) en een meer humeuze grijsbruine laag (S921).

117

Fig. 7.46: Beerkelder S433. Laag S908

De stratigrafisch recentste laag S908 bevat overwegend scherven in rood aardewerk (114; tov. 9 scherven in reducerend aardewerk, 7 in majolica/faience, 3 in steengoed en 1 in maaslands).

Drie randscherven met telkens een doorboring, twee bodemscherven met een uitgeknepen standring waarvan 1 met doorboring en mogelijk 8 wandscherven behoren tot een bloempot in rood, ongeglazuurd aardewerk (fig. 7.47). Twee passende, aan de binnenzijde geglazuurde lensvormige bodemscherven op een uitgeknepen standring behoren allicht tot een pot (fig. 7.48). De standring is van aan de onderzijde naar boven toe uitgeknepen.

Negen scherven behoren wellicht tot éénzelfde aan de binnenzijde groen geglazuurde kom op standvinnen.

Verder bevatte de laag 53 wandscherven en 18 redelijk keine tot grotere randscherven in rood aardewerk. Eén randscherf heeft een horizontaal geplaatst worstoor. Dit zou een nieuwigheid vanaf de 15de eeuw zijn en zou voorkomen op open vormen zoals kom, vergiet en bloempot89. Twee andere randscherven hebben eerder een diagonaal geplaatst worstoor.

Bij de bodemscherven waren er 3 bodemscherven op pootjes waarvan 1 met een massief pootje en 2 fragmenten, 1 scherf met uitgeknepen bodem, 1 met gedraaide bodem, 3 fragmenten van vermoedelijk bodemscherven op standring en één grotere bodemscherf op standring.

Verder werd een massieve steel of poot gevonden (mogelijk van een vuurpan).

Ook bevatte de laag een bodemscherfje in majolica en twee passende bodemscherven en 4 randscherven van mogelijk één bord in majolica/faience (fig. 7.49).

118

Nog in deze laag werd een fragment van een bewerkte blok natuursteen aangetroffen, enkele fragmenten van daktegels en 5 fragmentjes van pijpenstelen. Bij de faunaresten werd een sterk afgesleten fragment van een hoornpit aangetroffen en enkele oesterschelpen.

Fig. 7.47: Bloempot in rood aardewerk uit S908.

Fig. 7.48: Pot met uitgeknepen standring uit S908.

119 Laag S920

In S920 werd een dubbelorig vaasje in majolica aangetroffen met een IHS-monogram (fig. 7.50). Een vergelijkbaar recipient werd samen met o.m. steengoed uit Raeren in het Engelse Norwich aangetroffen in een verbrande inboedel uit 150790. Gelijkaardige vazen werden op diverse plaatsen in Engeland aangetroffen en worden in de eerste helft van de 16de eeuw gedateerd91.

Volgens Hurst zou dit type recipient bloemenvazen zijn, hoewel ook aan een functie op een altaar of in de private devotie wordt gedacht92. Volgens Blake werden de dubbelorige exemplaren vermoedelijk als beker gebruikt en kreeg het recipient slechts secundair een rol als bloemenvaas93. Deze auteur acht het onwaarschijnlijk dat het recipient op een altaar zou gestaan hebben. Een vergelijkbaar recipient wordt op schilderijen van Hans Memling (ca. 1430/40-1494) wel gebruikt als vaas afgebeeld (fig. 7.51).

Verder werden fragmenten aangetroffen van een kan in oxiderend gebakken aardewerk met loodglazuur aan de binnenzijde en gedeeltelijk op de rand aan de buitenzijde (fig. 7.52). Het betreft een randscherf, 9 wandscherven en 5 lensvormige bodemscherven op standvinnen die van boven naar beneden uitgeknepen zijn met overlappende vingerindrukken.

Nog in vulling S920 werden 2 randscherven, drie bodemscherven en drie wandscherven van een aan de binnenzijde geglazuurde kom in oxyderend gebakken aardewerk met een uitgeknepen standring aangetroffen (fig. 7.53). In de bovenliggende laag S908 werden 2 passende randscherven van dezelfde kom gevonden.

Vulling S920 bevatte verder 11 wandscherven, twee randscherven waarvan 1 met oor en een bodemscherf met bewaard pootje van een aan beide zijden geglazuurde pot (?).

Verder werden twee randscherven gevonden van een (tuit)pot in rood geglazuurd aardewerk. De scherven zijn aan de buitenzijde volledig voorzien van, weliswaar afgesleten, glazuur. De binnenzijde is niet volledig geglazuurd (fig. 7.54). Een grape met een vergelijkbare rand in rood geglazuurd aardewerk wordt in een publicatie van Gawronski in de periode 1350-1425 gesitueerd94.

Ook werd een aan de binnenzijde geglazuurde randscherf in rood aardewerk van een kom/teil aangetroffen en 4 wandscherven waarvan 1 met aanzet van een oor.

Nog in deze vulling bevond zich een fragmentje van een kacheltegel met groenkleurige glazuur en