• No results found

7. Begrenzing oostelijke bufferzone

7.3 Overgang bufferzone en landbouwgebied

De Commissie is zich er van bewust dat er vanuit de buffer water naar de naastgelegen landbouwgebieden kan stromen vanwege de vernatting van de buffer. Het vigerende provinciale beleid is dat effecten van vernatting de grenzen van de Ecologische

Hoofdstructuur niet mogen overschrijden. De Commissie gaat er dan ook vanuit dat via compartimentering in het noordelijk deel van de door haar begrensde buffer deze uitstraling zal worden tegengegaan. Mocht desondanks toch nog enige uitstraling optreden, dan beveelt de Commissie aan op de betreffende landbouwgronden

mitigerende maatregelen te treffen, bijvoorbeeld ophoging van percelen of peilgestuurde drainage.

De Commissie adviseert verder de leggerwatergang ten zuiden van de noordoostelijke bufferzone te verondiepen voor zover deze langs het reservaat loop of eventueel te verleggen. Deze watergang hoeft door de afkoppeling van de bufferzone veel minder water af te voeren en kan daarom kleinere dimensies krijgen. Dit zorgt voor minder drainage van het reservaat, dat hier geen buffer (meer) heeft. De Commissie verzoekt te overwegen of hier in plaats van akker grasland kan worden gerealiseerd. Grasland stelt minder kritische eisen aan de waterstanden dan akkerland.

Figuur 9: Zuidelijk deel van de Engbertsdijksvenen. Rood omlijnd de delen die vernat zullen worden vanwege peilopzet in het Geesterens Stroomkanaal en het instellen van de zuidoostelijke buffer. Conform de PAS-analyse (DLG & Staatsbosbeheer, 2012) zijn deze gronden als bufferzone aangewezen.

Voor het op voldoende hoogte houden van de waterpeilen in de zuidoostelijke buffer is aanvoer van oppervlaktewater uit Geesterens Stroomkanaal noodzakelijk14. Het Geesters Stroomkanaal ligt aan de zuid- en zuidwestzijde van het N2000-gebied, deels direct tegen het natuurgebied aan (figuur 9). Het vaste peil van het Geesters Stroomkanaal, bovenstrooms van de Paterswal is recent opgezet (van 9,85 m+NAP tot 10,35 m+NAP ). Tevens is er een gemaal aangelegd bij de stuw Paterswal om van benedenstrooms water aan te kunnen voeren als er onvoldoende gebiedseigen water beschikbaar is om het peil in het Geesters Stroomkanaal te kunnen handhaven. Om de bufferzone van water te voorzien en wegzijging vanuit het natuurgebied te voorkomen moet het peil in het Geesters Stroomkanaal verder opgezet worden (tot circa 11,5 m+NAP), conform het maatregelenpakket uit de PAS analyse. Omdat het peil in het Geesters Stroomkanaal wordt opgezet tot aan maaiveld is aanleg van een kleine bufferzone aan de westzijde van het natuurgebied noodzakelijk (zie PAS analyse; DLG & Staatsbosbeheer, 2012). De gronden langs de watergang zullen sterk vernatten, waardoor landbouwkundig gebruik niet meer mogelijk is. Door aanleg van de bufferzone aan de oostzijde en peilopzet in het Geesters Stroomkanaal is er ook sprake van sterke vernatting ter plaatse van

landbouwpercelen binnen de N2000-begrenzing ten noorden van de Bavesbeekweg en Oude Hoevenweg. Vanwege de vernatting en om uitspoeling van meststoffen door vernatting te voorkomen, is regulier landbouwkundig gebruik in deze percelen niet meer mogelijk. Ter plaatse van gebouwen, erven en landbouwpercelen buiten de N2000

14

De Commissie heeft zich hier gebaseerd op een tekst die ir. C. de Leeuw (DLG) op haar verzoek heeft opgesteld.

begrenzing ten noorden van Bavesbeekweg en Oude Hoevenweg, moeten maatregelen genomen worden om vernatting te voorkomen.

Om het zuidelijk deel van de bufferzone aan de oostzijde sterk te vernatten is

wateraanvoer vanuit het Geesters Stroomkanaal noodzakelijk. Na peilopzet conform de PAS-analyse kan het water onder vrij verval in het laagste deel van de bufferzone worden ingelaten (het maaiveld ligt hier rond 11 m+NAP). Naar het noorden toe neemt de hoogte van het maaiveld toe tot circa 13 m+NAP. Om de gehele bufferzone te vernatten is het oppompen van water en compartimentering van de bufferzone daarom noodzakelijk. Een aandachtspunt is de waterkwaliteit van het aangevoerde water, aangezien water vanuit het landbouwgebied direct ten oosten van de bufferzone wordt afgevoerd via het Geesters Stroomkanaal. Voorkomen moet worden dat dit water oppervlakkig het natuurgebied binnen stroomt.

Tekstkader 1

Zandwinplassen bij de Dooze

Door zandwinning zijn ten noorden van het landbouwgebied de Dooze meerdere plassen ontstaan. De zandwindfirma Anker heeft vergunning om in een landbouwperceel tussen een van de bestaande plassen en de watergang de Dooze een nieuwe zandwinning uit te voeren. De zandbehoefte, die momenteel beperkt is, bepaalt wanneer de firma Anker hier met de ontgronding begint.

De Commissie heeft met behulp van Dienst Landelijk gebied (ir. C. de Leeuw, zie bijlage x) en het Waterschap Velt en Vecht (T. Grobbe, zie bijlage y) de (on)mogelijkheden verkend van wateraanvoer uit de bestaande zandwinplas van de Combidooze en de op termijn geplande uitbreiding daarvan. Wateraanvoer is mogelijk noodzakelijk (Arcadis, 2012) voor hydrologisch herstel van het noordelijk deel van de EDV. De uitgangspunten bij de inzet van de zandwinplassen zijn de volgende:

1. het versterkt de mogelijkheden om via verdichting in het noordelijk deel van de EDV de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren;

2. het gaat uit van het principe van meervoudig ruimtegebruik – een ruimte kan voor meerdere functies tegelijk worden gebruikt i.c. voor zandwinning en hydrologisch herstel van een natuurgebied;

3. het maakt gebruik van gebiedseigen water. Wateraanvoer over grote afstand is daarom niet noodzakelijk. De kwaliteit van het water is systeemeigen, hoewel het vervuild kan zijn met meststoffen. Toevoer naar de noordzijde van het

natuurgebied kan grotendeels onder vrij verval gebeuren, wat in vergelijking met aanvoer over grote afstand tegen de hoogtegradiënt in veel kunstwerken en energie scheelt. Het water hoeft niet over grote afstand te worden aangevoerd en via complexe en dure technische voorzieningen te worden aangevoerd;

4. het oppervlak benodigde landbouwgrond is beperkt.

Het oppervlaktewater in de plassen kan worden ingezet voor het verhogen van de stijghoogte van het grondwater ter hoogte van de noordzijde van het natuurgebied door de bestaande plas (en de nog te zuigen plas) te via een of meerdere watergangen te verbinden met de watergang de Dooze. Aldus kan water naar de Engbertsdijksvenen worden gebracht., waar het aan de rand in een hoogwaterbuffer kan worden

geïnfiltreerd en een bijdrage leveren aan het verhogen van de stijghoogte van het grondwater. Dat hoogwaterbuffer wordt gevormd door enkele zeer laag gelegen

landbouwpercelen. Naast het nemen van de hydrologische maatregelen in het noordelijke deel van de oostelijke bufferzone zal het infiltreren van het aangevoerde water uit de zandwinplassen bijdragen aan een permanente aanwezigheid van grondwater in de

veenbasis in het noordelijk deel van de EDV. De grootte van de bijdrage van de wateraanvoer aan water in de veenbasis is afhankelijk va de hoeveelheid

zandwinplaswater die kan worden aangevoerd. Er is een minimum, dat moet opwegen tegen de te maken kosten (aanleg watergang, verwerving landbouwgronden en een eventueel gemaal) en eventuele negatieve effecten op de omgeving (verdroging van landbouwgronden, vooral in Duitsland). Deze mogelijkheid voor meervoudig

ruimtegebruik kent tal van (vergunning)technische en beleidsmatige aspecten die de Commissie niet of maar beperkt heeft kunnen verkennen vanwege de beperkte looptijd van haar opdracht. Op haar verzoek hebben DLG en Waterschap Velt en Vecht deze aspecten verkend (zie bijlage 4 en 5).

Het water in deze buffer zal naar hoofdzakelijk naar het westen stromen. Naar

verwachting zal er vanuit deze buffer nauwelijks een invloed optreden op de ten oosten daarvan gelegen landbouwgronden. Door slecht doorlatend materiaal te gebruiken voor de dam rond de bufferzone kan het doorsijpelen van water in deze buffer worden beperkt. Er kan een ondiepe sloot worden gegraven parallel aan de oostgrens van deze buffer indien er dan toch nog ongewenste vernatting optreedt vanwege doorsijpelend water uit de buffer.